Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kleine katechismus der natuur voor kinderen (1779)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kleine katechismus der natuur voor kinderen
Afbeelding van Kleine katechismus der natuur voor kinderenToon afbeelding van titelpagina van Kleine katechismus der natuur voor kinderen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.74 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

non-fictie/pedagogiek
non-fictie/natuurwetenschappen/natuurkunde
non-fictie/natuurwetenschappen/biologie
non-fictie/natuurwetenschappen/sterrenkunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kleine katechismus der natuur voor kinderen

(1779)–J.F. Martinet–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 80]
[p. 80]

Elfde zamenspraak over de eigenschappen der visschen.

Vraag. Zyn nu ook de Visschen der Wateren onze beschouwing waardig?

Antwoord. Daar Dieren, zo verschillende van Menschen, en Vogelen, ook zeer onderscheiden van elkander, blyken waren van Gods Almagt, dan verdienen immers de Visschen, geheel anders dan alle de gemelden geschaapen, ook wel onze oplettenheid.

V. Wat is dan ten hunnen aanziene vreemd?

A. 't Schynt ons toe, dat Wateren geene gepaste woonplaatzen voor levendige Schepselen zyn; want Mensch en Dier en Vogel verdrinkt er in: evenwel millioenen Visschen hebben de Wateren tot hunne verblyfplaats. Wy sterven, doch zy leeven er in: en, omgekeerd, zy sterven, en wy leeven daar buiten.

V. Wat leert men daaruit?

A. Dat alleen door Gods vermogen duizend dingen ongelooflyk kunnen, en ook indedaad verschillen.

[pagina 81]
[p. 81]

V. Hoe is het Lichaam der Visschen gemaakt?

A. Een glad, lang, smal Lichaam, voor dik, agter langzaam dunner afloopende, zonder uitpuilende oogen, is het beste maaksel, om snel te zwemmen, en zo zyn de Visschen gevormd.

V. Hebben zy ook Vyf Zintuigen?

A. Ja! De schoone Oogen kennen wy - gefluit hoorende, komen Karpers boven, om brokken broods te eeten, dus hebben zy Gehoor - de Smaak is hun eigen; want zy verkiezen het een en verwerpen het ander - de Neusgaaten toonen aan, dat zy eenen Reuk hebben - en 't Gevoel zal hun niemant betwisten, dat ongetwyfeld fyner dan het onze is, om dat zy de veranderingen van het Weder voruit kennen.

V. Hoe ademen zy?

A. Niet gelyk wy; want de lucht komt in door den mond, en gaat uit door de kieuwen, die verwonderlyk zyn gemaakt uit veele beenige plaatjes.

V. Zy hebben geene Tanden?

A. Zulken missen geene Tanden, die dezelven tot kaauwen noodig hebben.

V. Doch hun ontbreekt den Hals.

A. Zy keeren zich om zo gemaklyk in het water, dat een Hals overtollig gerekend mag worden; behalven, dat die, beweegbaar zynde, hun moeite in het snel zwemmen zou kunnen geeven.

V. Hoe zyn ze gekleed?

A. Met Schubben, die onbedenkelyk schoon, en zeer verschillend zyn gemaakt, zittende met punten in den Visch.

V. Met hoe veele Schubben zyn zy bedekt?

[pagina 82]
[p. 82]

A. Zy hebben er van zes duizend tot meer dan twintig duizend.

V. Waartoe dienen deeze Schubben?

A. Om den tederen Visch te behoeden tegens stooten; tegens het indringen van, en het week worden in het water; ook tegens de koude.

V. Is dit genoeg?

A. De Schepper heeft noch daarenboven een Vlies of vernis tegens het inwateren over het lichaam gelegd, waarvan hunne koleur afhangt.

V. Moesten de Visschen daarom zulk eene menigte van Schubben hebben?

A. Als zy er maar weinigen doch grooten hadden, zouden zy zich niet zo snel en zo ligtlyk, als nu, in het water kunnen omkeeren.

V. Wat doet den Visch zo snel voortschieten?

A. Alleen de beweging van den staart, die daarom breed gevormd is, om vat op het water te hebben, welken zy dan naar de eene, dan naar de andere zyde schielyk wenden, en daardoor voortsnellen.

V. En waartoe dienen de beweegbaare Vinnen?

A. Even gelyk riemen, alleen tot wenden en keeren, waarom zy zo fraai met vliezen aan één verbonden zyn.

V. En hoe klimmen, of daalen de Visschen in het water?

A. Zy hebben een sterk wit Blaasje in 't lyf, en dat knypende men hunne spieren, daalen, doch de lucht daarin laatende, 't geen in hunne magt staat, klimmen zy naar boven; om dat zy in het eerste geval zwaarer, en in het andere ligter dan het water zyn.

V. Hoe onderhoudt God de Visschen?

[pagina 83]
[p. 83]

A. Zy eeten Planten en Insecten, of leeven door elkander te verslinden, waarom God zo sterke vermenigvuldiging onder hen heeft vastgesteld, dat uit de kuit van eenen Baars meer dan egtëntwintig duizend jongen voortkomen.

V. Zyn er geene Visschen, die uit de Zee tot ons komen, en daarna weer weggaan, gelyk dit onder de Vogelen plaats heeft?

A. Ja wel! En deezen zyn de Steuren, Salmen, Elften, Haringen, Spieringen, en anderen. Dus komen deeze Visschen ons t'huis in onze netten, die men anders niet of ten minsten niet zo gemaklyk in de Zee zou kunnen vangen.

V. En wanneer komen deeze Visschen uit de Zee in onze Rivieren?

A. Wanneer zy vet en goed ter spyze zyn, en als er dan eenige duizenden van deeze opzwemmende schoolen hier gevangen zyn, keeren de overigen op hunnen tyd naar de Zee, konende, in het volgende jar, weer eene menigte van daar terug in onze Stroomen.

V. Maar hoe vinden zy in de wyde Zee de monden onzer Rivieren?

A. Misschien worden zy derwaards gelokt door het zoet uitstroomend water der Rivieren, in de zilte Zee door hun bemerkt; of de goede Voorzienigheid heeft dit komen en gaan in de Visschen, gelyk het heen en weêrtrekken in de Vogelen, gelegd.

V. Dit is ons dan noch onbekend?

A. Is het niet genoeg voor my, als ik dit vreemde voor een werk van God houde, en deezen lofzang billyke: dat hem pryze de hemel en de aarde, de Zeeën en al wat daarin wriemelt?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken