Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kleine katechismus der natuur voor kinderen (1779)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kleine katechismus der natuur voor kinderen
Afbeelding van Kleine katechismus der natuur voor kinderenToon afbeelding van titelpagina van Kleine katechismus der natuur voor kinderen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.74 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

non-fictie/pedagogiek
non-fictie/natuurwetenschappen/natuurkunde
non-fictie/natuurwetenschappen/biologie
non-fictie/natuurwetenschappen/sterrenkunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kleine katechismus der natuur voor kinderen

(1779)–J.F. Martinet–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 90]
[p. 90]

Veertiende zamenspraak over de byzondere insecten onzes vaderlands.

Vraag. Zo ik U nu eens aangaande eenige by zondere Insecten vraagde: zo ik U eene bedenking tegen uw voorig gezegde van derzelver fraaiheid maakte en tegenwierp: Luizen en Vlooien zyn niet fraai, niet voordeelig, niet nut?

Antwoord. Beiden door en vergrootglas gezien hebbende, stondt ik verbaasd over derzelver verwonderlyk maaksel: en zo zy dienen, om ons de Zindelykheid te leeren, wyl die voor ons zeer gezond is, dan zyn ze ons zeer nuttig.

V. Maar, veele Insecten tasten aan onze Klederen, Boeken, Hout, Ouwels, en meer andere dingen.

A. Men kan ze, gelyk ik gezegd heb, of afweeren, of ten minsten daaruit leeren de vergang, lykheid van alle dingen: zelfs van die wy meest beminnen, dat ons ook niet minder nuttig is.

V. Welken ontzien niet onze Klederen?

A. Men noemt ze Motten; Wormpjes, die,

[pagina 91]
[p. 91]

de wol van dezelven afknaagende, daaruit een langwerpig huisje maaken, daarin woonen, van de wol leeven, en daarna veranderen in grys verzilverde Uiltjes, die men my dikwils, in onze Huizen 's zomers vliegende, heeft aangeweezen.

V. Hebben wy er nog meer in onze Huizen?

A. Veelen, en daaronder Vliegen, Spinnen, Myten op, en Wormen in onze Kaazen, in Stoelen, Tafels, en een Torretje, dat dikwils in de blinden der Schuifraamen zit te kloppen, als een horologie, waardoor bygeloovige Lieden bang worden, 't geen kinderagtig is.

V. Zyn ook daarbuiten Insecten op het Land en in de Wateren?

A. Men heeft my gezegd, dat er een ongelooflyk groot getal is in de Zee, in de zoete Wateren, en overal op het Land.

V. Welke voornaamen zitten aan de Planten?

A. Luizen, die veel kwaads er aan doen; een Beestje, dat in een huisje, 't geen schuim gelykt te zyn, woont, en zich daaronder voor eenen tyd verbergt, daarom genoemd het, Schuimbeestje; Wormen, die de bladeren zeer aartig zamenrollen tot eene wooning, en deswege Bladrollers geheeten; nevens veele Spinnen, en een groot getal Torretjes: ook vindt men op Boomen, Molenaars, die uit eenen Worm, in den grond leevende, voortkomen.

V. Zyt gy niet bang voor Spinnen?

A. Zou ik bang zyn voor een Diertje, dat voor my vlugt; dat ik met aanraaken kan verpletteren; dat zulk een konstig webbe maakt; dat de Vliegen vangt, die op de druiven te gast willen

[pagina 92]
[p. 92]

gaan; en dat, met het vergrootglas gezien, zeer schoon is gemaakt?

V. Hoe is haar Webbe?

A. Het bestaat uit net getrokken overfyne draaden, gemaakt uit eene stoffe, waarmede haar agterlyf gevuld is. Myne Moeder heeft my aangeraaden te gaan zien, wanneer zy dat maaken.

V. Waarom dat?

A. Om dat ik dan een van de konstigste Werken door een Diertje zou zien maaken, of als het wat gebrooken is, zou zien herstellen, en tevens van hetzelve lessen van verstand, oplettenheid, waakzaamheid, dankbaarheid en spaarzaamheid leeren. Salomo zelf, zulk een wys Vorst (dit zeide ook myne waarde Moeder) gaf er acht op. De Spinnekop grypt met de handen, en is in de Paleizen der Koningen: zy maakt eenen goeden trat. Spr. XXX. 28, 29.

V. Zyn er veèle Vliegen?

A. Gelyk er verscheiden soorten van Spinnen zyn, zo zyn er ook veele soorten van Vliegen; sommigen met gouden koleuren; anderen die onze beesten kwellen; en eene, die door haar byten de knobbels maakt op de Eikenbladen.

V. En gy vergeet de Muggen?

A. Muggen, in 't water gebooren, zo fyn en fraai geschaapen, als fel in 't steeken, verdienen ruim zo veel gekend te worden, als Horssels, Hommels, en Wespen met haare felle angels, om zich te kunnen verdedigen: de laatsten, van de vruchten een weinig proevende, jaagen daarvan weg de schaadelyke Vliegen.

V. Waarin woonen de drie laatsten?

A. In verwonderlyke fraaie Nesten.

V. Welken Diertjes leeven in den grond?

[pagina 93]
[p. 93]

A. De kloeke Mieren (tot welken Salomo de luiaarts verwees. Spr. VI. 6-8.) de listige Mierenleeuw, de geharnaste Veenmol; de aartige Duizendbeen met zo veele pootjes; en, tusschen het gras, de zingende Sprinkhaanen, en Krekels.

V. Verdienen de Rupsen geen aandagt?

A. Alle Rupsen, waaronder zeer verwonderlyk schoonen zyn, verdienen onze aandagt te meer, om dat zy, eenigen tyd gevoed zynde, de huid afleggen, in Popies veranderen, waaruit daarna veelal overschoone Kapéllen voortkomen.

V. En welke is de nuttigste?

A. De geene, van welker Popje men de Zyde haspelt, te vooren door de Rups daarop gesponnen, uit eene weeke stoffe, in twee buizen verborgen in haar lichaam, die, getrokken door een gaatie in den mond, den langen draad formeert, welke men Zyde noemt.

V. Vergeet gy niet noch één der voordeeligste Insecten?

A. Men moet zekerlyk aan de Byen vooral denken, die gy meen ik, hier bedoelt.

V. Waarom?

A. Om dat er niets vreemder is dan eene menigte Hommel- en Werkbyen te zien leeven en arbeiden in éénen korf onder de heerschappy eener Koningin, haaren kostelyken honig en wasch te zien verzamelen, en in zeshoekige celletjes, daartoe gemaakt, te zien opleggen, of de jongen, uit de eitjes der Vorftin gebooren, te zien opvoeden.

V. Waartoe dienen Celletjes van zes hoeken?

A. Om dat zy daartoe de minste stoffe noodig hebben, en zulken egter de grootste en sterkste Celletjes in een klein bestek geeven.

[pagina 94]
[p. 94]

V. Waarom wilde de Schepper, dat zulke Diertjes Honig en Wasch zouden verzamelen? Waarom liet Hy het ons niet doen?

A. Om dat onze Handen niet fyn genoeg zyn, om die dingen uit den kelk der Bloemen te haalen.

V. Zyn er ook geene grooter Dieren, dan deeze, in onze Tuinen?

A. Ja wel, by voorbeeld, de naakte Slakken; de Huisjesslak, die onder haar eigen dak altyd leeft, en waar ze komt, t'huis is; de niet vergiftige Padden, die nuttig voor onze Hoven zyn, om dat ze veele nadeelige Insecten dooden; en de Aardwormen, die men den kop kan afsnyden, en eenen anderen weer zien aangroeien.

V. Zyn er ook noch grooter in de Velden?

A. Op veele plaatzen onzes Lands, vooral in Gelderland, vindt men Slangen, onschaadelyk, verwonderlyk om de fraaie legging van derzelver schubben, en kruipende beweging: ook vergiftige Adders, doch welker beeten men spoedig kan geneezen door olie, waarin eene andere Adder gestorven is.

V. Dit middel dan heeft God den Mensch doen uitvinden, om dat Hy geen vermaak schept in deszelfs smerten?

A. Zekerlyk moet men het daaraan toeschryven.

V. Zyn er nog meer?

A. Ja! Haagdissen, Kikvorschen, die op het land en in het water leeven, en kleine fraai groene Kikvorschjes, die op Boomen gaan zitten zingen.

V. Welken worden in 't water gebooren?

A. Het Haft, een vliegend Diertje, dat maar vyf uuren leeft, nevens alle schoone Rombouten en Juffertjes, die wy zo gaarn zien.

[pagina 95]
[p. 95]

V. Zyn er nog meer in 't water?

A. Gelyk men te lande op, of in den grond groote Torren vindt, zo treft men zulken ook aan in het water, nevens Waterscorpioenen met nypers, Bloedzuigers, Water-Vlooien, Spinnen, Bootvliegen, die met haare pooten konstig roeien, en Veelvoeten van verscheiden' soorten.

V. Welken zyn de zonderlingsten van allen?

A. De Veelvoeten, om dat ze, doorgesneeden zynde, by warm weder, in vierentwintig uuren, tot een heel Diertje aangroeien: de kop krygt een nieuw lyf, het lyf een nieuwen kop: ook kan men ze omkeeren, en zy blyven egter in leven.

V. Wat besluit gy hieruit?

A. Dat de verscheidenheid in Gods Schepselen zeer groot is, en de Insecten konstig en fraai zyn gemaakt, waardoor Gods Almagt en Wysheid aanstonds daarin gekend, en nimmer geloochend kunnen worden.

V. Gy schynt zeer naauw acht te slaan op de Verscheidenheid der Schepselen in het Heeläl?

A. Vermids deeze Verscheidenheid een spreekend teken is van Gods volmaakte Almagt, Wysheid, en Goedheid, meen ik geene vryheid te hebben, om dezelve onagtzaam over het hoofd te zien.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken