Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Weekendpelgrimage (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van Weekendpelgrimage
Afbeelding van WeekendpelgrimageToon afbeelding van titelpagina van Weekendpelgrimage

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.76 MB)

Scans (12.30 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Weekendpelgrimage

(1966)–Tip Marugg–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 67]
[p. 67]

VIII

Radar Bar.

In de verste hoek van de zaal zit Chandi, dronken en helemaal alleen zoals hij altijd is. Chandi heeft nooit een drinkgezel en daar zijn twee goede redenen voor. In de eerste plaats zijn de mensen hier zeer bijgelovig van aard en geen van hen die het ooit zou wagen aan hetzelfde tafeltje te gaan zitten met Chandi of, wat erger is, zich door hem te laten aanraken. In de tweede plaats draagt Chandi de reuk van zijn beroep constant met zich mee. Er zijn van die mensen die altijd de reuk van hun beroep met zich meedragen. Waar zij zich ook bevinden of hoe zij zich ook kleden, je herkent hen direct aan de reuk. Zoals bijvoorbeeld de man die mijn haren knipt en die steeds naar poeder en goedkope pommade ruikt. Of zoals alle priesters die eeuwig en altijd een vage reuk van uitgedoofde sigaren om zich heen hebben.

Chandi is doodgraver. Ik weet niet hoe het in andere landen is, maar op dit eiland zijn alle doodgravers dronkaards. En Chandi is de grootste zuiplap van allen. Maar dat hoort bij het vak. Je kunt iemand, wiens dagtaak bestaat uit het graven en later weer opvullen van grafkuilen, moeilijk kwalijk nemen dat hij veel drinkt. Chandi is ook niet zo oud als de andere doodgravers die ik ken. Ongeveer veertig, schat ik, maar ik kan het ook mis hebben, want met kleurlingen kun je meestal moeilijk zeggen of zij vijfendertig of vijfentwintig zijn. Chandi is niet dom, zoals een doodgraver hoort te zijn. Hij heeft zijn jeugd in Bogotá doorgebracht en schijnt daar tamelijk goed onderwijs te hebben genoten. Hoe hij uit alle beroepen ter wereld juist het doodgraversvak heeft gekozen, is mij een raadsel.

[pagina 68]
[p. 68]

Vreemd dat ik al deze dingen weet van een doodgraver. Maar ja, op dit eiland weet iedereen alles van iedereen.

Plotseling krijg ik de opwelling om bij Chandi te gaan zitten. Het is een drang, gek weliswaar, die zich hevig doet gelden en mij een vreemd gevoel geeft. Ik ga bij Chandi zitten. Ik laat hem mij aanraken. Dat brengt mij geluk vanavond en zal alles goed doen verlopen. Ik heb het nooit aan iemand gezegd, maar ik ben zelf ook zeer bijgelovig. Natuurlijk niet op dezelfde manier als de anderen, die een slecht voorteken zien in elke grote spin, elke zwarte vlinder en elke hond die met de snuit naar de maan huilt, maar ik hou er een eigen bijgelovigheid op na. Zoals nu. Ik ben er van overtuigd, dat wanneer ik bij Chandi ga zitten en mij door hem laat aanraken, alles vanavond vlot zal verlopen.

Chandi kijkt helemaal niet verbaasd op als ik aan zijn tafeltje ga zitten en ik ben er hem dankbaar voor. Ik ben helemaal niet in een humeur om uitleg te geven of om te gaan redetwisten. Het enige dat Chandi doet, is even een beweging maken met zijn lippen alsof hij een groet uitspreekt, maar er komt geen geluid uit zijn mond. De jongen bij de bar brengt twee glazen jenever. Waarom hij dat doet, snap ik niet. Ik heb niets besteld en Chandi heeft een glas bier voor zich. Daar komt nog bij dat ik de hele avond whisky heb gedronken. Maar ik voel er op het ogenblik helemaal niets voor om te gaan redetwisten of zelfs maar te praten. Ik drink mijn jenever en ook Chandi drinkt de zijne; het bier laat hij staan.

Dan voel ik de reuk die Chandi met zich meedraagt. In de zware alcohollucht die van zijn kant van de tafel langzaam naar mij toe komt, in die warme, zware uitwaseming ontdek

[pagina 69]
[p. 69]

ik wat ik zoek en neem ik, misschien een beetje bang, maar toch blij de ijle kilheid van de dood waar en haal diep adem. Chandi zelf lijkt mij op dit ogenblik heel dichtbij en toch tegelijk oneindig ver.

Ik zeg: ‘Laat ons bij elkaar blijven, Chandi,’ maar hij hoort mij niet.

Ik begrijp nu ook waarom Chandi altijd zo alleen is. Er zijn mensen die steeds eenzaam zijn en ook altijd eenzaam zullen blijven, waar zij zich ook bevinden. Er zijn mensen die geen aanleg hebben voor vriendschap en daarmee verwante gevoelens, maar het is toch wel vreemd dit juist bij een doodgraver aan te treffen.

Ik wil hem dan ook kwetsen en stel hem de vraag die hem volgens mij het onaangenaamst in de oren moet klinken. Ik vraag hem mij wat te vertellen van zijn beroep. Maar ik vergis me. Ik kwets hem niet. Hij begint te vertellen. Hij vertelt mij dat de meeste mensen een verkeerde voorstelling hebben van zijn vak. Het woord doodgraver vervult hen reeds met afgrijzen, omdat zij zich voorstellen dat een doodgraver de ganse dag met lijken omgaat. Niets is minder waar. Een doodgraver heeft voor zover het lijken betreft, alleen maar te maken met de kisten waarin zij zitten en later met de oude botten.

‘Ik ben dronken, Chandi,’ zeg ik.

Dan begint hij over kerkhoven te spreken. Eerst spreekt hij verbitterd over de afscheiding die ook na de dood bestaat. Een protestants kerkhof voor de protestanten, een katholiek kerkhof voor de katholieken, een joods kerkhof voor de joden. Daarna wordt mijn vriend de doodgraver poëtisch. Het mooi-

[pagina 70]
[p. 70]

ste uur van de dag vindt hij even vóór zonsondergang, wanneer de laatste plechtigheden aan een open graf plaatsvinden. Het kerkhof is dan stil, de hele wereld is dan stil. Alleen de eentonige, biddende stem van de dominee die over de gebogen hoofden van de omstanders gaat. Het is een droevig moment; de zon gaat onder en de overledene wordt op zijn laatste rustplaats bijgezet. En als de mensen vertrokken zijn en het kerkhof leeg is en het reeds halfduister is geworden en hij de laatste hand legt aan het graf, bekruipt hem een gevoel van intens medelijden met de dode. ‘Soms spreek ik dan met de gestorvenen,’ zegt hij.

Hij spreekt dan niet meer en wij drinken jenever. De grammofoon bij de bar speelt een inheemse plaat. Ik haat die eentonige, inheemse walsen.

‘Tien jaar geleden was dit eiland nog bewoonbaar, Chandi,’ zeg ik, maar Chandi weigert na te denken.

Dan zeg ik weer iets, het moet iets ergs zijn, want het is iets dat Chandi haastig doet opstaan om te verdwijnen. Wanneer hij langs mijn stoel passeert, raak ik zijn mouw aan met mijn linkerhand, de hand van het hart.

Vanavond zal alles vlot verlopen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

landen

  • Caribisch deel van het Nederlandse Koninkrijk