Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Weekendpelgrimage (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van Weekendpelgrimage
Afbeelding van WeekendpelgrimageToon afbeelding van titelpagina van Weekendpelgrimage

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.76 MB)

Scans (12.30 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Weekendpelgrimage

(1966)–Tip Marugg–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 114]
[p. 114]

XV

Ik ben verhuisd naar de bar van hotel Miramar. Meneer Eisenhower is naar mij toegekomen en heeft me verteld dat ik moet ophoepelen, omdat hij zijn zaak gaat sluiten. Dat is altijd het beroerde. Wanneer het laat wordt, sluiten alle normale drinktenten en kun je alleen terecht in de heel dure gelegenheden waar de politie nooit komt of in de heel goedkope waarvan de politie het bestaan niet weet. Miramar behoort tot de superklasse, hetgeen wil zeggen dat de bedienden geüniformeerd zijn en de whisky-soda's tweemaal zo duur kosten.

Gezeten aan een tafeltje op het terras van hotel Miramar bekruipt mij een angstgevoel. Het is geen nieuw gevoel. Misschien is angst niet het juiste woord, het is meer een besef van verlatenheid, van deernis en van schuld. Van tekortkoming jegens mijzelf en alles wat mij omringt. Ik voel mij mateloos ellendig in de bewustheid van het deel van de aansprakelijkheid die ik draag om de waanzinnig verminkte levenszin. Een idioot gevoel overigens. Komt natuurlijk van het drinken. Als ik nuchter ben, heb ik zulke gekke gedachten niet of kan ze makkelijk verdrijven. Dat is de fout met mij. De meeste mensen worden vrolijk of zelfs belachelijk wanneer zij dronken zijn. Ik word belachelijk op een andere manier. Als ik drink, veel drink, zie ik de dingen scherper. Niet scherper in de zin dat ik zonder te zwaaien kan lopen of dat ik iedere kennis die ik ontmoet, direct herken en bij zijn naam kan noemen. Neen, scherper in mijn hoofd, in mijn hart. Ik ervaar de dingen dan heviger. Een soort mentale herkauwing van daden, impressies, plannen, beelden, gesprekken. En hoe langer de herkauwing voortduurt, hoe vager het contact met de dingen

[pagina 115]
[p. 115]

en de mensen die mij omringen, hoe moeilijker de aanpassing aan de wereld van deze dingen en deze mensen. Wacht, een psychopaat ben ik, dat is het juiste woord, een vervloekte psychopaat die niet opgewassen is tegen de dingen die hem omringen.

Ligt alle schuld bij mij? Dit is mijn eiland, maar het is mij te vreemd. Ik hoor er niet thuis. God, wat ben ik dronken. Wie kan berusting vinden in zijn hulpeloosheid het goede dat verdwijnt tegen te houden en het slechte dat opkomt te weerhouden? Wat is goed, wat is slecht? Wie kan gelijke tred houden met alles dat zo gauw en zo dikwijls verandert? Dit is een surrealistisch spookeiland, zo contrastvol en zo ontastbaar, dat het onwezenlijk wordt.

Dit hotel. Dit terras. Op tien meter afstand ligt de zwarte zee, die onophoudelijk en eentonig de kleine stenen en schelpen op het strand doet krassen. Wanneer de muziek even ophoudt, hoor je het duidelijker. Stel je voor dat je de hele nacht naar dit geluid, dit krassen, moet luisteren. Je wordt er vast krankzinnig van. En dan de mensen op dit terras. Wat voor mensen zijn het? Spreken zij de taal van het eiland? Je hoort Spaans, Frans, Nederlands, Engels. Bij het zwembassin zit een groep Noorse zee-officieren en aan de bar hangt een drietal luidruchtige Amerikanen. Wat zoeken de mensen hier? Waarom zijn ze zo verschillend gekleed? Er zijn elegante dames met prachtige avondjaponnen, die haar blote schouders laten zien. Mannen in dure kostuums en in minder dure pakken. De Noorse zeelui hebben korte broeken aan. De harige mannenbenen passen beslist niet in deze omgeving met al die charmante dames. De Amerikanen bij de bar hebben schreeu-

[pagina 116]
[p. 116]

werige hemden met Hawaii-motieven aan. Die kleurige hemden vertonen veel overeenkomst met de muurschildering boven de bar. Wat die muurschildering precies moet voorstellen, kan ik niet dadelijk snappen, maar je herkent een stel zeilschepen uit de tijd van de boekaniers. De luidspreker blert Zuidamerikaanse muziek, nu en dan afgewisseld met een wals van Strauss of een Engelse slow fox. De bedienden zijn geüniformeerd en de whisky-soda's kosten tweemaal zo duur.

Wat doet dit terras met al deze vreemdelingen hier? Waar zijn zij morgenochtend? Wat doen ze voor de kost? Wanneer gaan ze weer weg? Zullen zij zich later het eiland herinneren? Geeft het eiland hun iets mee?

Natuurlijk behoort dit terras met alles wat er op zit en alles wat het vertegenwoordigt bij het eiland. Het wordt tijd dat de bewoners van het eiland zich gaan realiseren dat dit geen landelijk stadje is met vriendelijke gevels, lachende negermeisjes, pittoreske waterkarretjes en leuke, smalle straatjes, maar een haven- en industriestad, bruisend van leven, opgenomen in de maalstroom van het moderne leven. Een bekende litteraire figuur - zijn naam kan ik mij natuurlijk niet herinneren - heeft eens gezegd dat de stad een vloek is tegen de ongerepte schoonheid van de natuur. Deze romantische opvatting moet men trachten te boven te komen. Het eiland moet zijn stad aanvaarden.

't Is niet alleen dit terras. Er zijn tientallen terrassen. En ga op een van de pleinen staan op een druk uur. Wat zie je? Wie zie je? Wat voor taal spreken zij? Hoe zijn zij gekleed? Jezelf. Waar sta je? Bij welke groep? Ben je thuis of ben je vreemdeling?

[pagina 117]
[p. 117]

Voelde ik me thuis in die kroeg met Chandi? Voel ik me thuis op mijn werk? Of in die andere kroeg met Abe, Ben en de anderen? Of met Mario in die kroeg buiten de stad? Of in de hut van Chu? Hier op dit terras? Er bestaat een groot geheim dat ik nooit heb kunnen ontsluieren. Het geheim van hetgeen mij gevangen en afgescheiden houdt. Dat mij mijn angstgevoel zal doen verliezen. Bestaat er zulk een geheim? Wie kent een volk en een eiland naar hun diepste aard beter dan hij die er zelf uit is voortgekomen? Waarom dan deze scheiding die mij apart doet staan? Waarom dan de innerlijke onrust en de gevoelens van wantrouwen en niet begrijpen en niet begrepen worden? Of ben ik er dan niet uit voortgekomen?

Het zijn niet alleen de mensen. Neem de woningen, de huizen. Wie ontsluiert ooit het mysterie van de huizen? Wie zal mij ooit vertellen waar de vreemduitziende negervrouwen naar kijken wanneer zij 's avonds urenlang door de omlaaggeschoven jaloezieën van haar woningen gluren? Waarom heeft Doy, de timmerman, mij nooit in zijn huis binnengelaten wanneer ik vroeger als kleine jongen een boodschap van mijn vader voor hem bracht? Waarom brandt er in Flor's huis in alle kamers licht, met uitzondering van het voorvertrek dat aan de straat grenst? Wat betekent de bedrijvigheid heel vroeg in de ochtend op de stoepen van de grote herenhuizen bij het binnenwater, wanneer oeroude, mismaakte mannetjes op rolstoelen door de dienstmeiden naar buiten worden gebracht en weer gauw naar binnen worden geschoven als de stad ontwaakt?

Ik ben in honderden van deze woningen geweest, maar ben

[pagina 118]
[p. 118]

er niet wijzer op geworden. In de rijke herenhuizen heerst een sfeer van voornaamheid, pompeus aandoend bijna, maar je krijgt onherroepelijk het raadselachtige gevoel dat er iets angstvallig voor jouw ogen verborgen wordt gehouden. In de kleine huizen; de grote spiegel met zware vergulde lijsten vlak boven de moderne stalen stoel; het prentje van het H. Hart dat naast de ijskast aan de muur hangt; de grote, rose schelp die bij de deur ligt; het stuk droog brood dat aan een spijker boven de deur hangt.

Op dit eiland weet iedereen alles van iedereen, maar de huizen zijn ondoordringbare vestingen waar niemand ooit kan komen.

Al deze huizen vormen tezamen de stad; de tweehonderd jaar oude herenhuizen, de vuile krotten op de heuvel, de nette woningen van de preutse protestantse middenstand aan de andere kant van de haven, de moderne villa's van de slimme joodse zakenlui, de idiootkleine volkswoningen die door het gouvernement zijn gebouwd, de grote winkelzaken met aan de voorkant grote glazen gapingen die fel licht uitstralen. Samengebundeld liggen de gebouwen in het midden van het eiland, rond de vaargeul naar het binnenwater dat schip na schip opslokt. Er bestaan momenten waarop je meent deze stenen massa te herkennen en te begrijpen. Als in het rossig licht van de ondergaande zon de huizengevels een oranje rand krijgen en in het water langs de kaden een paarsrode gloed te zien is. Maar dit teer, wezenlijk ogenblik duurt te kort. Vlak daarna gaan de straat- en etalageverlichtingen aan. De zon verdwijnt, de nacht gaat beginnen. Eén voor één maken de geluiden zich los van het dagrumoer; het snerpend geloei van

[pagina 119]
[p. 119]

de brugsirene, dat overdag een van de vele stadsgeluiden is, wordt nu indringerig en rustverstorend; de zware slagen van de fortkerk, overdag overstemd door andere geluiden, krijgen een plechtige voornaamheid; uit de buurt van de werven komt bij tijd en wijle het scherp-knarsende geluid van de lieren van de schepen die aan het ontladen zijn; uit de microfoon buiten het gebouw van het radio-omroepstation begint muziek te komen. Later: het zware geronk van de militaire trucks die de passagierende soldaten naar het kamp terugbrengen; het lome geluid op het trottoir van de hakken van de schoenen van een politie-agent die zich dood verveelt; de schrille vrouwenlach uit een van de donkere steegjes; de puffende motor van een loodsbootje in de haven. Heb ik nog weg gekund? Kan ik nog weg? Of houden de geluiden mij vast?

Hoe kunnen de mensen en de huizen en de stad anders zijn, als het eiland, de natuur, met dezelfde geheimzinnigheid te werk gaat? Het eilandelijke landschap vertoont dezelfde mysterieuze, contrastvolle aspecten. Neem het enorme verschil in voorkomen van het eiland in de regentijd en tijdens de droge maanden. Nauwelijks zijn de eerste regenbuien gevallen of de kale, grauwe heuvels worden omtogen met een groene mantel van struikgewas, kruiden en gras, waartussen miljoenen vriendelijke anglo-bloemen een goudgeel tapijt vlechten. Vreemde, trechtervormige, paarse bloemen bedekken de bermen van de wegen en de bomen die verdord en afgestorven leken, krijgen een heldergroen gewaad. De indjubomen, die nooit bladerloos zijn, werpen duizenden gekromde, gele peulen naar omlaag en de bloeiende barba di joncuman gaat

[pagina 120]
[p. 120]

een sterke geur verspreiden. De vuurrode bloemen van de hoge flamboyan schitteren als grote bloeddruppels in de zon en de parasitische hilo di diabel begint zijn klimpartij over het lage struikgewas. Even plotseling als het groen verschijnen ook gelijktijdig honderden witte vlindertjes en kleurige, kleine vogeltjes met lange snavels, vogels die zich maar steeds bewegen en nooit uitrusten. Dan houden de regens op. In een paar weken verliest het landschap alle kleur en dommelt in, een schrale, grauwe slaap van vele maanden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

landen

  • Caribisch deel van het Nederlandse Koninkrijk