Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Naar de letter (2003)

Informatie terzijde

Titelpagina van Naar de letter
Afbeelding van Naar de letterToon afbeelding van titelpagina van Naar de letter

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (17.26 MB)

Scans (40.86 MB)

XML (1.17 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/boekwetenschap


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Naar de letter

(2003)–Marita Mathijsen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Handboek editiewetenschap


Vorige Volgende

7.1. De copy-text-theorie

In de Angelsaksische traditie wordt de basistekst anders gekozen dan hierboven geschetst is. In de critical-text-theorie gaat men niet uit van een gelijkwaardigheid van versies. De editeurs daar streven naar de constructie van een ‘ideale tekst’ door onderzoek van de overgeleverde documentaire bronnen. Na bestudering van de drukkerspraktijken in Engeland in de zestiende en zeventiende eeuw is door W.W. Greg, en in zijn voetspoor door Fredson Bowers, een veelomvattende theorie opgebouwd over de keuze en de behandeling van de basistekst.

Gregs theorie is, dat de auteur die een werk inlevert bij een uitgeverij vanaf dat moment zijn vaste greep daarop verliest. Allerlei technische en menselijke ingrepen corrumperen de tekst. Het is in het geheel niet vanzelfsprekend dat de auteur zich met iedere herdruk van een tekst bemoeide, en dat de laatste druk die bij het leven van de auteur uitgekomen is, dus de beste is. Greg maakt daarbij een onderscheid tussen de ‘accidentals’ en de ‘substantives’ van een tekst. Onder de accidentals vallen de spelling, interpunctie, woordscheiding, alinea-indeling en dergelijke. De substantives zijn de woorden in hun zinsverband. Vooral de accidentals zouden wanneer een werk verschillende malen herdrukt wordt, steeds meer vervreemden van de oorspronkelijke bedoeling van de auteur, omdat zetters en correctoren daarmee vrij omgingen. Ook als een auteur zelf een herdruk van een werk verzorgde, zal hij gewoonlijk minder gekeken hebben naar de accidentals, en voornamelijk inhoudelijke correcties in de woorden en zinnen aangebracht hebben. Omdat als legger voor een volgende druk meestal een exemplaar van een vorige druk diende, nam de auteur onbewust eerdere fouten over.

Wat betreft de accidentals staan de gecorrigeerde drukproeven voor de eerste druk het dichtst bij de bedoeling van de auteur, of, en hierover verschilt men van mening, het manuscript voor de eerste druk (zie par. 7.2). Als geen van beide overgeleverd zijn, is men op de eerste druk zelf aangewezen, maar de editeur dient zich er dan van bewust te zijn dat de zetter niet-geautoriseerde veranderingen aangebracht kan hebben. Greg stelt voor om het net-

[pagina 162]
[p. 162]

manuscript voor de eerste druk (of díe overgeleverde versie die er het dichtst bij staat) als basistekst te kiezen, maar dan alleen voor de accidentals. Hij noemt deze gekozen versie dan de copy-text.

Voor de substantives gaat hij anders te werk. Elke druk die volgt op de copy-text-druk moet onderzocht worden op de bemoeienis van de auteur bij de totstandkoming ervan. Wanneer hij daarbij betrokken was, probeert de editeur te achterhalen of wijzigingen in de substantives op het conto van de auteur geschreven kunnen worden, omdat hij bepaalde passages voor verbetering vatbaar vond. Maar de editeur houdt er rekening mee dat ook anderen de wijziging kunnen hebben veroorzaakt: zetters en redacteuren. Wanneer de editeur er zeker van is dat een variant afkomstig is van de auteur, vervangt hij in zijn copy-text de oorspronkelijke lezing door de latere auteurswijziging. Natuurlijk doet hij van deze emendatie verslag in zijn variantenapparaat. De editeur werkt zo alle drukken af tot de laatste die bij het leven van de auteur verschenen is. Iedere variant in de woorden wordt zorgvuldig getoetst: is het een zetfout, een ingreep van een buitenstaander of een auteursvariant. Zo pretendeert Greg een ideale, definitieve tekst te kunnen construeren die overeenkomt met de eigenlijke en uiteindelijke bedoelingen van de auteur. Deze tekst is een eclectische tekst: men voegt elementen uit verschillende versies bij elkaar.

Natuurlijk zijn er gevallen waarin de copy-text-theorie niet zo rigoureus toepasbaar is. Greg en Bowers hebben daar zelf op gewezen.Ga naar voetnoot26 Wanneer een bepaalde auteur wel veel aandacht aan de interpunctie gaf en iedere nieuwe druk duidelijk ook op dat punt corrigeerde, dan wordt niet de eerste druk, maar de laatste bij het leven van de auteur gecorrigeerde als copy-text gekozen. Ook als een auteur voor een herdruk een geheel nieuw manuscript of typoscript inleverde, vervalt de keuze voor de eerste druk als copy-text. De copy-text-theorie kan ook niet toegepast worden wanneer verschillende drukken terug te brengen zijn op één verdwenen manuscript, iets wat bij toneel- en krantenteksten nog wel eens voorkomt.Ga naar voetnoot27 Bowers werd hiermee geconfronteerd toen hij kranteartikelen van Stephen Crane wilde editeren. Diens manuscripten bleken op één plaats gezet te worden, waarna ongecorrigeerde proeven naar verschillende steden gestuurd werden waar lokale zetterijen opnieuw aan het werk gingen voor de regionale edities van de krant. Zetfouten in de toegezonden proeven werden overal anders opgelost. De autorisatie is hier gelijkwaardig verspreid over de regionale edities. Bowers zelf noemt dit het enige geval waarin Gregs theorie te kort schiet.Ga naar voetnoot28 Ook in andere gevallen waarin er geen directe lijn loopt vanaf het eerste netmanuscript tot de laatste druk, kan er moeilijk met de copy-text-theorie gewerkt worden. Toen Louis Couperus door Afrika reisde, stuurde hij reisverslagen aan de Haagsche post, die als feuilleton gepubliceerd werden. De redactie

[pagina 163]
[p. 163]

bekortte zijn kopij en deelde de tekst in zoals het uitkwam. Couperus zag de proeven niet na en er zijn slechts enkele manuscripten bewaard gebleven. Na zijn terugkeer bundelde Couperus de afleveringen tot Met Louis Couperus in Afrika. Hij gebruikte hiervoor de Haagsche post als kopij, met alle gebreken daarvan. In de boekpublikatie heeft Couperus de ingrepen van de redactie geautoriseerd, maar eigenlijk staan de tijdschriftpublikaties dichter bij de verdwenen manuscripten. De copy-text-theorie biedt hier geen oplossing.Ga naar voetnoot29

Tot voor kort was de hele wetenschappelijke editiepraktijk in Amerika op de hypothesen van Greg gebaseerd. Er is, onder invloed van de Europese praktijk, echter een nieuw paradigma in de editietheorie ontstaan, waarbij de critical-text-theorie als onhistorisch beschouwd wordt.Ga naar voetnoot30 In de voorschriften van de cse (Committee on Scholarly Editions) wordt niet meer uitgegaan van de Greg-Bowers-theorie. In het Statement uit 1972 werd van de editeur verwacht dat hij een ‘purified, eclectic or critical text, based upon the copy-text, and superior to any single relevant form: a text which theoretically the author would approve’ leverde. In de latere Guiding questions staat: ‘the cse does not prescribe a particular method of editing’ (1989).Ga naar voetnoot31

 

In allerlei opzichten wijkt de werkwijze van de critical-text-theorie af van de in Duitsland en Nederland (en Frankrijk) gebruikelijke methode. Autorisatie geldt bij Greg niet voor een hele tekst, maar voor tekstdelen. De eerste druk kan wat de ‘accidentals’ betreft dichter bij de bedoeling van de auteur staan dan een latere druk, terwijl de ‘substantives’ van de latere druk geautoriseerd zijn. Hoewel de eerste druk als basistekst gebruikt wordt, ligt de nadruk toch op de ‘final intentions’ van de auteur, dus op de ultima manus editie. Terwijl de Duitse richting een zelfstandige status toekent aan versies van een tekst, en iedere wijziging van een tekst het ontstaan van een nieuwe versie tot gevolg heeft, zien de Angelsaksische theoretici varianten als behorend tot het geheel van een werk. De tekst met alle varianten vormen samen het werk. Daarom kunnen elementen uit verschillende versies met elkaar gecombineerd worden.Ga naar voetnoot32 Maar in de ogen van de Duitse theoretici is het samenstellen van een eclectische leestekst uit verschillende versies een editorische hoofdzonde.Ga naar voetnoot33

Juist op het punt van het eclecticisme is de meeste kritiek gekomen, ook in Amerika.Ga naar voetnoot34 Bowers heeft daar tegenin gebracht dat een kritische teksteva-

[pagina 164]
[p. 164]

luatie altijd eclecticisme met zich brengt. Een editeur kwijt zich niet goed van zijn taak als hij geen oordelen velt. Alleen onverantwoord eclecticisme moet vermeden worden, maar niet het maken van keuzen op zich.Ga naar voetnoot35

Een ander punt van kritiek was, dat er in de copy-text-theorie geen aandacht was voor het feit dat in herdrukken ook in de accidentals wel auteursvarianten kunnen voorkomen, naast zettersvarianten. Bowers wees er echter op, dat de copy-text theorie juist voor deze gevallen voldoet, omdat de editeur alle gevonden verschillen moet evalueren en vervolgens gedifferentieerd emendaties kan toepassen. Dat het onderscheid tussen accidentals en substantives eenduidig aan te geven is, wordt ontkend door Morse Peckham, een van de editeurs uit de nieuwere Amerikaanse richting. Hij vindt de begrippen te abstract en wil eenvoudig, concreet en precies verschillen aanwijzen in woorden, spelling, interpunctie, hoofdlettergebruik en dergelijke.Ga naar voetnoot36 Bovendien is het moeilijk spelling en interpunctie los te maken van de historische vorm van een tekst. Ze behoren net zo goed tot de structuurelementen van een literaire tekst als andere formele kenmerken.

Morse Peckham heeft ook problemen met Gregs opvattingen over ‘auteursintentie’. Ze zijn niet helder omschreven, en daardoor is er verwarring over. Of de reconstructie van een tekst die de auteursintentie representeert wel een haalbare zaak is, betwijfelt hij. Auteurs kunnen wel eens een intentie uitspreken en zich daar niet aan houden, of alleen maar denken dat ze zich eraan gehouden hebben.Ga naar voetnoot37 Peckham wordt ondersteund door theoretici als Hershel Parker, Peter Shillingsburg en Jerome J. McGann, een van de venijnigste critici van de copy-text-theorie. Een literatuurwetenschap waarin begrippen als ‘auteursintentie’ en ‘final intention’ als criteria gehanteerd worden, is in hun ogen achterhaald.Ga naar voetnoot38

Daarnaast menen critici dat Gregs hypothese niet opgaat voor teksten uit alle perioden. De invloed van zetters zou in de loop der eeuwen afgenomen zijn, en auteurs gaan zich ook in herdrukken steeds intensiever met correctie van zowel interpunctie als ‘substantives’ bezighouden. ‘If anyone had told Tennyson that his punctuation was not part of his “thought”, or that he had contractually surrendered his control over accidentals to his publisher, he would problably have thrown him out of the house’, stelt Peckham.Ga naar voetnoot39

Freehafer heeft erop gewezen dat de copy-text-theorie ook verschillende uitkomsten kan hebben. Van Drydens The Indian emperor zijn twee edities gemaakt volgens Gregs theorie, met twee verschillende keuzen voor de copy-text en twee verschillende leesteksten die beide pretenderen de uiteinde-

[pagina 165]
[p. 165]

lijke auteursintentie te reconstrueren.Ga naar voetnoot40 De Duitse editietheorieën maken een verschillende keuze van de basistekst mogelijk door alle versies als gelijkwaardig te behandelen.

Maar al deze kritiek doet er niets aan af, dat de kennis van de druk- en zetpraktijk en de invloed daarvan op de uiteindelijke tekstvorm door de studies van Greg en Bowers enorm toegenomen is, en dat een kritische analyse van gedrukte teksten volgens hun methode tot belangrijke resultaten leidt. Tanselle zegt dat Gregs ‘The rationale of copy-text’ samen met het artikel van Bowers over ‘Multiple authority’ gezien moet worden als een ‘comprehensive editorial theory’ en alle kritiek op de copy-text-theorie noemt hij niet wezenlijk, omdat daarin uitzonderingen op de regel gegeven worden, en omdat de critici aan Bowers en Greg een rigorisme toeschrijven dat ze zelf niet hanteren.Ga naar voetnoot41

voetnoot26
Zie hierover samenvattend: Tanselle, Textual criticism, 1-64.
voetnoot27
Vgl. ook Tanselle, idem, 17.
voetnoot28
Bowers, ‘Multiple authority’, 447-487, en Bowers, ‘Mixed texts and multiple authority’, 63-90.
voetnoot29
Vgl. [Van Vliet], Algemene verantwoording, 54-55.
voetnoot30
Vgl. Devils and angels, met name Philip Cohen in de ‘Introduction’, xiv. Cohen noemt als de vernieuwers in de editiewetenschap Hershel Parker, Jerome J. McGann, Peter Shillingsburg, Hans Walter Gabler. De Ulysses-editie van deze laatste heeft enorme invloed gehad door zijn combinatie van Duitse en Anglo-amerikaanse editie-inzichten.
voetnoot31
Statement, 5; Committee on Scholarly Editions, Guiding questions, 1.
voetnoot32
Vgl. Zeller, ‘Struktur und Genese in der Editorik’, 105-126 voor de verschillen tussen de twee richtingen. De Engelse versie hiervan heeft veel invloed uitgeoefend in Amerika (Zeller, ‘A new approach to the critical constitution of literary texts’, 231-264.
voetnoot33
Vgl. hiervoor de twee genoemde artikelen van Zeller en het hoofdstuk van Gert Vonhoff, ‘“Copy-text-theory” revisited: Die anglo-amerikanische Textkritik’ in Kraft, Editionsphilologie, 71-88.
voetnoot34
Een samenvatting van deze kritiek vindt men in Tanselle, Textual criticism, 33 e.v.
voetnoot35
Vgl. Tanselle, Textual criticism, 18.
voetnoot36
Peckham, ‘Reflections on the foundations of modern textual editing’, 126.
voetnoot37
Vgl. Tanselle, ‘Textual scholarship’, 42 en Peckham, ‘Reflections on the foundations of modern textual editing’, 136-152.
voetnoot38
McGann, A critique of modern textual criticism; Parker, ‘“The text itself” - Whatever that is’; Shillingsburg, Scholarly editing in the computer age. Een recente verzameling van kritische beschouwingen in: Devils and angels (1991).
voetnoot39
Peckham, ‘Reflections on the foundations of modern textual editing’, 123-125. Het citaat op 124-125.
voetnoot40
Freehafer, ‘How not to edit American authors: some shortcomings of the ceaa editions’, 419-423.
voetnoot41
Tanselle, Textual criticism, 17.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken