Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Oude kennissen (1909)

Informatie terzijde

Titelpagina van Oude kennissen
Afbeelding van Oude kennissenToon afbeelding van titelpagina van Oude kennissen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.95 MB)

Scans (2.09 MB)

ebook (2.92 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Oude kennissen

(1909)–Justus van Maurik–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 126]
[p. 126]

Isaäk in de beesten.

- 't Ging niet meer op den Dam, met den schoenbak - jaren lang heit Isaäk d'r een broodje door gehad - maar hij kan je met 'n woord van waarachtigheid verzekeren, dat an 't poesse geen droog zout meer ân zit. De menschen worden zuinig; ze poesse in d'r eenzame geest zelf, tegenwoordig, of ze dragen van dat nieuwerwetsche leer, dat ze met 'n lik Engelsche zalf zwart maken - glimmen? - Goeie morgen! dat doet 't als nooit niet.

Afijn - ik kon d'r m'n kost niet meer mee ophalen en op den Dam is 't duf, over de geheeligheid genomen. Tramkaartjes geven niks meer, door de passepartoetjes en pakkies dragen voor 't spoor is ook sjofel, door de trams. Nah! de menschen hebben gelijk; voor zeven en een halve cent komen ze, lekkertjes zittend, naar 't spoor, met d'r bagage. Als ze zelf loopen en Isaäk voor 't dragen 'n dubbeltje geven, nou! dan zeit ie: dankie, Godzegen je! maar hij denkt: had r nou geen kwartje afgekend voor 'n huisvader, en hij kijkt benauwd in zijn hand.

'n Mensch moet toch leven - ik heb vrouw en kinderen, de oudste bennen wel de deur uit, maar d'r bennen ook ondertusschen nog 'n paar bijgekomen. Onze lieve Heer heit de schoot van m'n vrouw gezegend, weet je? Ik heb d'r nog zes over, allemaal gezond, goddank!... en eten, als wolven! Om zooveel monden open te houden en voor de spullen te zorgen, - ze moeten toch knap voor den dag komen - is geen kleinigheid.

Heb ik geprakkiseerd om m'n kost op te halen met sinaasappelen en kokerleko. Ik heb 'r mee geloopen. Met confijte dadels en Curaçao'sche mangelen ook, maar m'n orgaan deugde er niet voor; 'k was na drie straten altijd heesch. 'k Zou me 'n keeltering geschreeuwd hebben! Toen heb ik geprobeerd gehad in loterij - ook niemendal hoor je!.... Ik ben met vier doorgefourneerde tientjes blijven zitten en op allemaal 'n krats gehad. God laat je gezond, wat 'n slag, wat 'n ruwien! Een week lang de dood in den pot. M'n fijne lakensche jas en Sara's halsketting naar oome Jan - ze staan nóg achter z'n schuine deur - en huiselijke oneenigheden d'r bij, want m'n vrouw beweerde

[pagina 127]
[p. 127]

dat 't 'n spikkulasie van me was geweest. Afijn, 't goeie mensen was reëel dol, dat begrijp je, maar ze meende 't niet kwaad, God laat 'r gezond en leven! Casuweel wil het toeval, alsdat d'r'n oomzegger van me in de stad komt, die 'n voorname handel heit in de beesten. Hij reist voortdurend heen en weer; 'n knappe jongen van gezicht en goochem - nou! Hij heit 'n brokkie bij me gegeten en we hebben gepraat over alles en nog wat en als ik zoo zeg, dat 't 'n belabberde boel is tegenwoordig, zeit hij: oom, zeit ie - ga in de beesten, daar zit een hap eten an; 'n goeie hap!

'k Heb geen kennissen bij de beesten, zeg ik - dat's niks zeit hij; 'k zal je wel in de beessies helpen. En hij heit woord gehouwen, hij heit me angerecommandeerd en 'n week later had ik m'n eerste schapies.

Menschlief. wat 'n lieve zachtzinnige diertjes bennen dat; 'k had ze nooit eerder zoo in m'n nabijïgheid; 't is de goeïgheid zelf. 't Geeft je jammer, dat jè weet, als je zoo'n stom dier toch naar z'n ongeluk brengt. 'k Heb wel tegen m'n zoon Bram, die me nou helpt in 't vak, gezeid: - Brammie, 't is zonde voor God, dat we, net als 'n paar beulen, die stomme dieren naar der doodsuur brengen; 't is om te huilen; als ze je zoo onschuldig ankijken binnen 't precies onnoozele kinderen. Maar Isaak heit toch opgemerkt, dat een schaap niet zoo onnoozel en dom Is als 't 'r uitziet, dat merk je 't beste als je ze drijft. De groote hoop, nou ja, die loopt diegenige na, die vooran is en 't hardst Bèh! - Bèh! schreeuwt; dat 's net als bij de menschen. En d'r binnen ook enkelen, die permanent een anderen kant uit willen, dat bennen de revolutionairen - afijn! misschien hebben ze een voorgevoel d'r van, dat ze d'r hals riskeeren als ze met ons mee gaan - dan hebben ze nóg gelijk. Al ben ik 'n mensch, ik zou het net zoo doen, hoor je!

't Spreekwoord zeit: als één schaap over de brug is volgen d'r meer. Dat's nou heel mooi gezeid, maar heelemaal waar is 't niet, dat zal ik je bewijzen, luister maar.

Onderlaatst had ik een heele troep vetstaarten, voor den koopman aan den Sloterweg. k Moest er de heele stad mee door, want ik kwam d'r mee van de Drentsche boot. Ik had ze met Bram netjes bij mekaar gehouden tot op 't Singel bij den Blauwburgwal; ze liepen heel geregeld, maar net alsdat we de brug an den Blauwburgwal zullen overgaan, komt zoo'n kleine puckhond, een nijdige rakker, uit z'n huis stuiven. M'n schaapies krijgen de beroerte op d'r lijf; ze dringen allemaal op eens tegen mekanderen, naar den walkant. Ik schreeuw me 'n ongeluk tegen Bram: - Bram! ga voor d'r kop staan, hou ze op de groote steenen; als ze den wal ingaan bennen we gesjochte! - 'k liep m'n eigen uit mekander om ze maar op te jagen naar den huizenkant. Eén was d'r al midden op de brug, daar begint die kwaje hond op nieuw en krijgt een ooi bij zijn been te pakken! 't Schaap gaat er van door, de brug over, rechtuit 't Singel op en de hond het achterna. We hadden de stuipen van angst, want vier schapen maken rechtsomkeert en hollen den Blauwburgwal op, de Langestraat in. Twee anderen loopen aan den overkant en daar begint waarachtig

[pagina 128]
[p. 128]

zóó'n groote slagershond ze an te blaffen: - Bram, Brammie! schreeuw ik, ga d'r achterna, ik zal de anderen nemen. - Ik keer me om en zie meteen zes van m'n schapies de Lijnbaansteeg inkuieren.

Eén mensch heit maar één lijf - ik kon ze niet allemaal naloopen - 'k zweette bloed, hoor je! want terwijl ik in de steeg ben, hoor ik in de verte Brammie schreeuwen: - Vader, Vader! - ze moorden me.

Wat was er gebeurd, denk je? - Brammie had dien stinkenden hond een doodschop willen geven en de baas van dien hond, had daar-vanwege mijn Bram te pakken genomen. 't Was reëel moord en doodslag om zoo'n bagatal. Afijn, we bennen d'r nog goed afgekomen, want medelijdende burgers hebben ons geholpen, maar 't heit wel een uur geduurd, eer we de stomme dieren weer bij mekanderen hadden. Toen we aan den Sloterweg kwamen, kregen we nog knappies ruzie met den koopman, over dat gebeten ooi - maar 'k heb 'm gezeid: man, hou je gemak en wees dankbaar dat jij niet gebeten bent, geef me me centen maar en blijf gezond en als ie me een kwartje te min heit gegeven, heb ik gezeid: Bfijft dat zóó, geef je 't kwartje d'r niet bij? - Niet? nou, hou 't dan, maar verziek 't, adjuus!

Later heb ik ook nog koeien en ossen gedreven - daar zit 'n masseltje an - dus daar niet van, maar wat me gestolen kan worden, dat bennen de varkens, daar heb ik 'n hekel an. Bij mijn leven! ik mag ze niet luchten of zien. Niet omdat ik een jood ben en als daardoor, van nature en door de wet, een afkeer moet hebben van zwijnevleesch, maar omdat 't zulke gemeene, vuilaardige, kwaadaardige beesten bennen die je op alle mogelijke manieren de dampen andoen.

'k Had vroeger eigenlijk gezeid nooit zooveel attentie gehad voor 'n zwijn, maar als het toeval je zoo op meer familielaren voet d'r mee brengt, bekijk je ze beter en raak je aan 't filosofeeren. 'k Heb me op school laten uitleggen, dat, wat de anatomie van z'n dierlijkheid betreft, 'n varken 't meest overeenkomt met 'n mensch en Isaäk heit wel'reis gedacht of 't misschien daardoor komt, dat 'r onder de menschen zooveel bennen, die zich als 'n zwijn gedragen. Wat d'rlui buitenkant betreft bennen de varkens gewoonlijk leelijker dan de menschen en nog viezer.

Vadzig bennen ze, daar is 't end van weg en daarom heit onze groote Mozes ook al zoo'n hekel aan d'rlui gehad, van wege 't slechte voorbeeld, want de joden bennen niet lui van natuur; ze werken en ploeteren om 'n centje te verdienen en doen d'r best om knap en fatsoenlijk voor den dag te komen.

Wat die Mozes 'n gelijk heit gehad om te zeggen: - Kinderen lsraëls eet niet van 't varken; 't is treife! want, tot uw eer gesproken 'n varken gaat bij preferentie, voor z'n liefhebberij, in de grootste vuiligheid liggen en vreet op wat 'n ander al 'reis gegeten heeft en van zoo'n gedierte zou jij dan weer eten. Brrr! - wat 'n viezigheid!

Weet je wat Isaäk nog zoo bij z'n eigen heit overdacht? - 't Is heel goochem van de Christenen, dat ze die luie varkens door joden laten drijven; ze begrijpen heel goed dat 'n jood een hekel an 'n zwijn heit en d'r geen complementen meê maakt, als 't niet vooruit wil; hoe gauwer hij 't kwijt raakt hoe liever 't hem is. En de varkens loopen

[pagina 129]
[p. 129]

vanzelf harder als ze een Israëliet achter d'rlui hebben, omdat ze begrijpen: - die heit geen pardon met me, die geeft me mekajim als ik niet voortmaak.

Een paar weken geleden moest ik met Bram vier varkens van Diemerbrug halen, drie zeugen en één beer; 't waren groote zware dieren en ik zeg als onderweg tegen m'n zoontje: - Brammie, als we d'r maar geen makkes mee krijgen; ze loopen me zoo onverschillig en dié eene zeug doet zoo raar, die blijft telkens in gedachten staan; 't beest is niet goed, hoor je!

Afijn, we gaan geregeld door, tot aan den hoek van den weg, daar bleef Bram aldoor met die eene zeug achter.

- Vader ze vertikt 't, roept Bram. - Por d'r dan maar 'reis onder d'r staart! schreeuw ik weêrom - dan loopt ze wel door.

Bram port, maar 't helpt niet en 't beest gaat midden op den weg liggen, met z'n oogen dicht. - Hij doet 'n tukkie vader, roept Bram. Por dan nog 'reis, schreeuw ik - maar jawel, 't raakte d'r kouwe kleêren niet, ze bleef liggen.

Bram slaat z'n stok stuk op dat luie zwijn - 't blijft liggen - ik kom d'r bij en ik geef 'm 'n peuter op z'n oogen, dat ie razend kwaadaardig opspringt.

Vooruit nou Brammie, schreeuw ik - por nou! en Bram port met z'n eindje stok, wat ie maar kan. Waarachtig as God, daar bijt me dat vuile dier naar mijn jongen en zet meteen de spat.

- Ik kan d'r niks an doen, vader, gilt Bram - hij gaat d'r van door, de sloot in!

Allemogenste vader! wat kan zoo'n zwijn hard loopen, als ie 't op z'n heupen heit.

Bram holt 'm achterna - ik kijk uit de afstand en zie dat ze in eens, kop over hals, over mekaar heen rollen. Was me die zeug vlak voor Brams voeten gauw gaan neervallen. Hij weêr op - 't zwijn blijft liggen en Brrm roept me toe: - Vader nou bennen we gesjochte want hij leit dwars over de rails; als de stoomtram komt gebeurt er 'n ongeluk.

Por 'm dan op! - peuter 'm dan maar met je stok, schreeuw ik met doodsangst, want ik hoorde de tram uit de verte al fluiten.

Trek 'm aan z'n staart, Bram, hij moet óp! - Ik drijf wat ik kan en net ben ik met de anderen bij Bram, als de stoomtram de hoek omkomt.

Zoodra zien de drie zwijnen de zeug niet liggen of ze gaan d'r bij; de eerste zeug gaat er naast op d'r achterste, de tweede leit d'r kop op de rail en de beer blijft er bij staan kijken, met 'n gezicht alsof ie zeggen wil: - dat zal me een fijne boel worden.

Hou op! gil ik en wenk wat ik kan an de stoomtram. - Hou op, 't is onveilig! - Stop! Ik schreeuw me 'n ongeluk, maar ze hooren me niet - Condukteur hou op! - Bram trek 'm d'r af, sla z'n staart om je hand.

- Godzegen me, vader, zei Bram, ik durf niet harder te trekken, zoo'n zwaar beest en zoo'n dun staartje, 'k hou 't ding in m'n hand!

- 't Doet 'r niet toe, trek maar raak, Bram!

[pagina 130]
[p. 130]

- Vader 't helpt niet, 't beest wil bepaald z'n eigen verdoen; 't was de heele weg over al zoo mankeliek.

Maak nou geen gijntje Bram, zeg ik kwaad, maar trek en peuter, dat ie eindelijk opstaat. Ik ga midden tusschen de rails staan, want ik denk: mij zullen ze toch niet overrijën - ik zwaai met m'n pet, met m'n stok, met m'n rooie zakdoek en Bram slaat met zijn eindje stok als 'n dolleman op de varkens.

- Trek dan toch, Bram! roep ik desperaat. Bram trekt met geweld, de zeug springt op en kijkt de tram, die al nader komt met 'n schuine kop an, en rukt d'r eigen los. Brammie valt achterover, 't varken knort, als of 't zeggen wil: ik zal toch doen wat 'k wil en gaat weer, dood op z'n gemak, dwars over de rails liggen.

- Die vuile beesten doen 't om ons te treiteren, vader! schreeuwt Bram, die z'n achterhoofd had bezeerd met 'n bloedende wond, maar ik let d'r niet eens op - ik sta van benauwdheid te springen voor de locomotief en ik heb gewonken wat ik kon.

Eindelijk zien ze ons, de machinist stopt en 't doodsgevaar is voorbij!

We hebben die treife beesten eindelijk aan 't abbarttoir gekregen, maar de schrik zat me als in m'n knieën; ik was bestorven wit en Bram had geen droge draad an z'n lijf.

Voor we naar huis konden gaan, hadden we nog 'n boodschap te doen en daardoor kwamen we in de Kalverstraat.

Voor de magazijnen van Francken en Vingerhoed, die fijne vleesch-winkel, blijft Brammie opeens staan en zei: Vader kijk nou ereis an wat 'n fijnigheid, wat 'n kostelijke bankethammeties met sjelei en roossies d'r op; zou je nou zeggen dat zulk spul onkoscher was, dat 't van zulke smerige dieren kan komen. - Wat 'n zonde dat wij d'r niet van mogen eten. 't Ziet er zoo overbeheerlijk uit!

Een vuile maag krijg je d'r van Bram, zeg ik.

- Maar die hoofdkaas dan, ze is om zóó in te bijten.

Pijn in je buik geeft ze - vanwege de zurigheid.

- En die kostelijke worst, ik wou ze toch zoo graag 'reis proeven vader!

Weet jij wat ze d'r in stoppen? 'k Heb, toch zelf in Geldersche worst gedaan, - 'k weet 'r toch alles van, - ze blaft als ze in de pan komt, hoor je!

- Maar zoo'n vette kluif zou ik toch wel eris graag probeeren ik zou - -

Ik zou je liever je nek omdraaien - kom Brammie ga mêe, ik mag d'r niet eens naar kijken - als ik al dat onkoschere goed zie, word ik kwaadaardig, want dan denk ik: Ja 't is daar een kunst voor de goïm, 'n wonder om van een dood varken te eten - zóó kan iedereen d'r wel mee omspringen, maar levend - voor mijn part krijgen ze allemaal de kouwe koorts - doen ze 'n eerlijk Israëliet den dood an - kom, vooruit Bram.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken