Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Oude kennissen (1909)

Informatie terzijde

Titelpagina van Oude kennissen
Afbeelding van Oude kennissenToon afbeelding van titelpagina van Oude kennissen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.95 MB)

Scans (2.09 MB)

ebook (2.92 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Oude kennissen

(1909)–Justus van Maurik–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 131]
[p. 131]

Een erfenis.

- Ja, meneer! dat is z'n tabaksdoos - bekijk 'm maar 'reis goed; je kunt 't gat van den kogel nog zien, door en door, - Kees had 'm in z'n broekzak. Maar die kogel heeft 't 'm niet gelapt; de andere die hij boven in z'n boddy kreeg was beter raak, en terwijl hij dit zei nam Jaap Visser den rand van zijn rechtermouw in de hand en wreef de koperen tabaksdoos op, tot zij glom. - Kijk dáár ging ie in, dáár ging ie uit; 'k heb d'r van binnen een paar stukjes tegen laten zetten, omdat 'k 'm bewaren wou en gebruiken, zooveel als tot gedachtenis aan m'n maat. Jaap schudde langzaam 't hoofd, keek verstrooid op 't deksel van de doos, poetste met zijn vinger een klein vlekje er af en zei: - Jammer, dat de kerel niet ouwer is geworden, 't was een ferme jongen! 'k heb nooit beter maat gehad.

Toen deed hij de doos open, boog het hoofd er over heen, nam een beetje tabak in de mond, knipte het deksel met een harden knap weer dicht en veegde met den rug der hand een paar kruimeltjes tabak uit zijn rossigen baard.

Visser bleef een klein poosje zwijgend voor zich uit zien, gaf twee of drie duchtige knauwen op zijn tabakspruim, schoof zijn pet een eindje achterover, zuchtte en wreef een paar maal met de hand over het voorhoofd.

- Och, meneer, als u, zooals ik, hier dag aan dag in huis moet zitten om op zien komen te spelen, dan zou je ook wel 'reis aan 't filosofeeren raken. Niet dat ik klaag of mopper - God zal me bewaren! Ik ben veel te blij dat ik dit baantje als brugwachter heb, maar d'r gaan soms halve dagen voorbij, dat de brug niet open komt; de vaart op 't kanaal is niet heel druk tegenwoordig. Soms zit ik uit m'n raampje te koekeloeren als een kakkerlak uit 'n harde beschuit, dan raak je zoo van zelf in den verleden tijd en schieten je allerlei moevementen te binnen.

Met dit kouwe, winderige weêr heb ik nog al last van m'n poot ook; die satansche heup kan me soms steken en branden, alsof de kogel er nog in zat. Dan moet ik reëel m'n tanden op mekaar zetten om

[pagina 132]
[p. 132]

niet te piepen, als ik bukken moet om de brug open te draaien. Afijn! ik zet me studdy en doe m'n werk, maar als ik weer hier zit, moet ik 'n heele poos wrijven en kneejen om dat miserabele gevoel te doen bedaren en de lenigheid er in te houwen - dan zit ik, jandori, als 'n ouwe kerel te grommelen en te steunen en 'k ben toch nog in 't best van m'n leven, nog geen veertig. Hij zuchtte even. - 't Is me hier te eenzelvig, ik wou dat 'k weer op 'n fatsoenlijke schuit zat, maar dat gaat nou eenmaal niet meer.

- Maar, Visser, waarom trouw je niet? Je zou hier met 'n vrouw en kinderen 'n best leven kunnen hebben. Dit huisje is niet onaardig gelegen, en in 't tuintje kun je genoeg verbouwen. Je hebt je pensioen als kwartiermeester, vrij wonen en een salaris; waarachtig, Visser, je moest trouwen, - zoek 'n vrouw!

- Hum! Jaap haalde zijn schouders op, - Hum! 't is zoo'n risico meneer! Trouwen is dikwijls rouwen. 'k Heb 't aan mijn eigen ouwers gezien; ze hielden van makaâr als de jood van 't varken. M'n vader was een goedig man, hij zei niet veel, maar m'n moêr - Jaap sloeg even op militaire wijze aan - alle respect! - 'n kanjer, hoor! Als ze 't op d'r heupen had kon niemand 't met 'r uithouwen. - Neen! voorloopig zal ik me maar met 't ouwe mirakel behelpen, dat nou zoo'n beetje voor m'n huishouwen zorgt. Ze is wat doof en langdradig van mededeeling, maar dat's minder, daar loop je niet op - ze zorgt goed voor de victalie, ze is proper op 't kommaliewant en - hij duwde 't raampje achter zich open - kijk, 't tuintje ziet er knap uit, dat houdt zij - ze is waarachtig weer aan 't schoonschip maken tusschen de stamboomen - in orde. Visser keek een paar seconden naar de lucht en liet toen volgen: - We krijgen beter weer, de lucht breekt; als de wind nou 'n beetje ruimt hebben we kans op warmte. - Hé. Naatje! ze hoort me niet, dat's 'n beroerde last, die doofheid.

Met beide handen aan den mond, riep hij luid: - Ahoi - Na-atje - Ahoi! O! ze snapt 't - anders 'n heele toer om 'r op deze distantie te praaien.

Visser maakte met zijn handen de beweging van iets in te schenken en wenkte de vrouw naar zich toe; zij knikte en naderde.

- Mooi! ze begrijpt me; ik wou 'n kop koffie voor u hebben, meneer. 'n Tikkie klare of bitter durf ik je nog niet presenteeren. U drinkt zeker zoo vroeg nog geen jandoedel?

- Doe geen moeite, Visser, ik heb nergens behoefte aan.

- 'n Bakkie koffie laat zich toch altijd gebruiken; 't is rillig buiten. Hij sloot het venster; - dan kan u meteen m'n huismeubel 'ris zien; ze hoort ook al bij de tabaksdoos.

- Hoe zoo?

- Ook 'n erfenis.

- Van Kees?

Visser knikte, en lachte eventjes, zoodat de witte tanden in zijn gebruind gelaat te voorschijn kwamen.

- Toe vertel me eens, hoe kwam je aan die twee - je weet, ik...

- Jawel - ik weet dat u al die dingetjes opschrijft en laat drukken.

[pagina 133]
[p. 133]

Afijn! ik heb er niets tegen; 'k mag ze soms wel 'r is lezen en - O, daar is Naatje.

- Zeg, ouwe tante, riep hij haar luid toe, toen ze binnenkwam, maak je compliment voor meneer, haal 'ris wat koffie aan dek - en neem zelf ook 'n mokkie. - 't Is 'n leelijk model van 'n vrouwspersoon, zei hij iets zachter, je zult er je ziel en zaligheid niet voor verspelen, maar ze is goedig en ze snatert niet, dat zijn twee goeie dingen.

De oude vrouw had intusschen een blad binnen gebracht met twee koppen koffie, een kannetje room en een schoteltje met suiker. Ze zette het voor ons neêr met een: - asjeblieft heeren, gebruik ze met smaak.

- De bediening is fatsoenlijk hè? - Ja, dat heb ik 'r geleerd, Visser wenkte met 't hoofd: - Allo, hofmeester, dans nou maar weer op. - 't Oudje verdween en Jaap vroeg: dus vertellen van? hij tikte op de tabaksdoos, die hij in den zak van zijn jekker had gestoken.

- Asjeblieft!

- Nou, je moet dan weten, dat Kees Bruining en ik allebei op H.M. Arend voeren, hij was constabel, ik kwartiermeester. Ofschoon Kees eigenlijk m'n superieur was, gingen we toch als maats met mekaar om; hij had een soort van respekt voor me omdat ik 'n beetje vlugger met de pen was en 'n mondje vol Fransch sprak - 'k ben van de Wale gemeente, weet u? Hij was, wat z'n dienst betreft voor de artillerie, een kranige vent, iedereen mocht 'm lijen.

We hadden een heelen tijd langs de kust van Atjeh onder den wal gekruist en 't begon knapjes vervelend te worden, toen we op een mooien morgen eensklaps in de barkas gekommandeerd werden; we waren erg in ons schik.

Terwijl we bezig waren om de barkas te strijken, zei Kees nog in de gauwigheid tegen me: - Maat, nou mag ik maar lijen, dat we die bruine stinkers te zien krijgen, dan zal ik ze d'r bast 'ris effen vol schroot stoppen: hij was kommandeur aan 't kanon, ik stuurde.

D'r gaat van allerlei rommel mee in zoo'n barkas: 'n klein stukje geschut, een ziekenvader, 'n ammunitiekist, wat kolen, 'n verbandkist, 'n beetje proviand; afijn! je bent er op ingericht om 't desnoods één of anderhalven dag uit te houwen.

Wij stoomden de Kwallagigieng op om de streek daar zoo'n beetje te verkennen. Zie je, meneer, dat is nou niet precies of je hier op 't kanaal, of bij u op den Binnen-Amstel vaart. Je ziet langs de oevers niet anders dan waringin boomen, bamboes, hooge struiken, alles dicht in mekaar gegroeid; soms vaar je onder 'n dak van boomen door, de takken groeien samen over het water heèn.

We waren nog geen twintig minuten de rivier op of daar had je 't gedonder in de glazen; onophoudelijk hoorde je: psie-ett! - psitt! - sjwi-e-iet! boven en langs je heen.

Onwillekeurig buk je als je zoo'n boon hoort fluiten. Van alle kanten werden we beschoten, maar de Atjehers zag je niet; ze hielden d'r bruine bakkessen behoorlijk binnen boord.

- Constabel! zei de officier, gooi maar 'r is een stuk of wat granaten, daar rechts, waar 't meeste vuur van daan komt.

[pagina 134]
[p. 134]

Kees richtte, trok af, liet opnieuw laden en richtte op een plek 'n eindje verder. Opeens zie ik 'm wankelen; hij roept: - die sloebers hebben me te pakken, maar hij blijft bij z'n stuk. Kees was'n taaie rakker - want terwijl de ziekenvader z'n poot zoo goed mogelijk kalefaterde, liet hij voor den derden keer laden, richtte en vuurde; z'n tabaksdoos had de kracht van den kogel gebroken, maar hij bloedde ongemanierd. Afijn, daar is 'n beete verbandgaas en watten goed voor; de ziekenvader maakte dat bloeden heel handig weg en hij had 'm net klaar toen Kees, bij 't aftrekken van 't vierde schot, een kogel in z'n linkerborst kreeg, - Nou is 't heelemaal donderen, riep hij nog, maar meteen kwam er een golf bloed uit z'n mond en zakte ie in mekaar: hij was erg beroerd, hoor, heelemaal van z'n positieve.

We konden 't niet houwen, de stoker kreeg er een vlak voor zijn klapbes - de vent was d'r ineens uit - en een paar matrozen hadden ook al wat beet.

Die bruine smeerlappen zag je niet - maar ze schenen van alle kanten te komen opzetten; ze schoten onophoudelijk en raak ook. Aan landen was geen denken - daarom kommandeerde de officier: weer naar boord!

Terwijl de barkas draaide kreeg ik een schot, schuin door m'n achtersteven in m'n heup - een ander nam 't roer. want ik had m'n bekomst.

Jongens, meneer, zoo'n half ons lood in je ribbenkast is geen pretje - ik heb me lachen kunnen houwen, dat verzeker ik je - afijn, ik ben er nog voor een koopje afgekomen, maar Kees was verkouwen.

We werden naar boord gebracht en leien naast mekaar in een kot in den ziekenboeg. Eerst dachten ze nog dat hij 't redderen zou, maar 't werd sukkelen; hij gaf aldoor bloed op - z'n long was geraakt. Hij begon zelf te snappen, dat ie voor de haaien was.

Jammer! 't Was zoo'n goedhartige kerel en leuk! daar heb je geen ideé van - vooral als ie 'n klein beetje boven z'n theewater was. - 'k Herinner me, dat we eens te Toulon aan wal waren - we hadden gepassagierd en Kees had 'n snippertje meer op dan recht-toe. We kwamen zoo'n klein cafétje uit en daar stond 'n wurm van 'n jaar of acht, 'n aardig dingetje, maar erg schraaltjes en bleek, en slecht opgetuigd ook.

Ze verkocht quasi was-lucifers; eigenlijk bedelde ze. Ik kocht wat en toen vroeg ze aan m'n maat: Un petit sou, monsieur, pour l'amour de Notre dâme?

- Is je moer van Rotterdam, da's casueel meid, de mijne ook, zei Kees en hij gaf 't kind vijf frank.

Och ja, dat was eigenaardig van 'm; - hij hield van z'n moeder. Z'n vader had ie nooit kunnen uitvinden en welstaanshalve wou hij d'r 't ouwe mensch niet naar vragen; 't kon 'm ook niemendal schelen, zei ie, want z'n moeder had 'm alleenig opgefokt. Als we dan in een haven waren, moest ik altijd 'n lettertje voor hem schrijven - hij kon 't wel, maar allemachtig langzaam, omdat de spelling 'm zoo dwars in zijn maag zat.

Toen ie nou zoo op apegapen lag - 't duurde nog een heelen tijd

[pagina 135]
[p. 135]

dat martelen - kreeg ie ineens verlangst naar z'n ouwe vrouw.

't Was vervelend zooals ie dáár over kletste: wat ze wel zeggen zou als ze hoorde dat ie d'r zoo lammenadig vóórlag, wat ze wel zou beginnen, nou ie d'r geen maandgeld meer kon sturen en meer van die filosofie, waar een gezond mensch nooit over denkt.

Ik was weer een heel eind op streek, 't begon mooi te genezen en 'k was m'n kot al weer uit, maar hij werd hoe langer hoe slapper - je kon hem amper verstaan - ik geloof dat 't ook veel kwam door al dat prakkiseeren. Op 'n avond, ik was net verbonden en zat zoo wat half, zei Kees:

- Maat, 'k wordt koud, dat 's onnatuurlijk - nou dat 's waar, want in zoo'n ziekenboeg is 't waarachtig niet om te bevriezen - ik geloof dat 'k er nou van door ga. 'k Zou nog wel een paar lettertjes an m' ouwe mensch willen schrijven, maar je weet, van wege de spelling duurt 't zoo lang - ik krijg 'm niet meer klaar; zou jij niet eventjes....?

- Waarachtig wel, zei ik en de ziekenvader stuurde 't zeintje van den bak om 'n velletje papier en schrijfgerei. Kees had 't al erg benauwd, z'n adem werd kort. Wat meet ik nou schrijven, zeg maar op vroeg ik.

- Och dat's me 't zelfde, zei ie, schrijf maar wat je goedvindt, vertel maar zoo'n beetje van de reis en van de verkenning, maar zeg nou eerst dat 'k in goeien welstand ben en.. jongens meneer hij had 't zoo te kwaad, z'n borst ging zoo an - en dan zet je onderan in zoo'n potskriptem, dat ik 'n boon in m'n body heb gekregen en dat 'k niet weerom kom - dan schrikt ze niet zoo erg, als dat je d'r dadelijk mee begint.

Nou, ik schreef 't allemaal op en toen ik klaar was zei Kees: lees 't me nou 'reis voor of 't goed is. - Nou 't was goed, naar z'n zin - toen wou hij de pen hebben en schreef-ie d'r zelf onder: - moeder, aju van Kees.

- Doe nou m'n tabaksdoos d'r maar bij voor 'n gedachtenis, zei ie en toen wou ie zeker nog wat zeggen, maar 't hoefde niet, 't bloed kwam z'n mond weer uit; hij draaide ineens zoo raar met z'n oogen, zijn neus werd spits, hij viel hier - Visser wees op zijn wangen - zoo in en ik zag dat ie ging sterven. Ik werd er toch bepaald beroerd van meneer, vooral als je zelf nog met 'n lek in je achterschip zit, grijpt ie zoo iets aan - 'k had werk om niet te grienen.

- Heb je nog pijn jong? vroeg ik, maar hij hoorde me niet meer, hij was te ver heen. Een half uurtje heeft ie nog gereuteld en toen ging de ziekenvader naar de longroom om te zeggen, dat ze 'm van de lijst konden schrijven.

 

Toen ik anderhalf jaar later gepensionneerd in 't land kwam ben ik Kees z'n moeder gaan opzoeken - ook met 't idee om 'r die tabaksdoos te brengen, want 'm sturen - dat ging natuurlijk niet. Ze woonde nog te Rotterdam, maar niet meer aan 't ouwe adres; ik had 'n heele toer om 'r te vinden, want ze was een paar maal verhuisd in dien tijd. Ze ging een dag uit naaien hier en daar, want

[pagina 136]
[p. 136]

want ze moest toch aan den kost komen, hè? Ze kende me nog best van vroeger en daarom schrikte ze ook niet toen ze me zag.

Ik deed 'r de complimenten van Kees; ze griende een beetje en ze zei dat ze 't zoo beroerd vond, dat d'r jongen nou voor goed dood was en meer van die dingetjes, die de vrouwen bij zulke gelegenheden voor de hand hebben. Ja, 't was ook miserabel voor d'r en ze miste in eens d'r tien gulden in de maand ook, die ze altijd van 'm kreeg,. die had ze zoo gauw niet weerom.

De tabaksdoos wou ze niet hebben, ze d'r toch niks an, zei ze - nou natuurlijk - welk oud wijf pruimt? Neem jij 'm maar Jaap, zei ze, als'n gedachtenis, jou kan ie nog te pas komen. Als je die gaatjes laat dichtsoldeeren is 't nog een beste doos.

Ziet u meneer zóó ben ik aan m'n tabaksdoos gekomen - en toen ik later dit baantje aan de brug kreeg schoot 't me te binnen dat ik hier niet heelemaal alleen kon wezen - daarom ben ik 't ouwe mirakel weer gaan opzoeken en heb 'r bij me genomen; we waren zoodoende allebei geholpen.

- Een praat jelui nog dikwijls over Kees?

- Neen waarachtig niet, daar kom ik niet in, hoor! -

Tegen u dat's wat anders. U is een verstandig wezen, u trekt je zoo iets niet dadelijk zoo ellendig an - maar tegen 't ouwe mensch? Dankie, daar moet ik niks van hebben - ik geloof dat ze 'm nou cirka vergeten is - maar 'n poosje geleden nog, dat 'k toevallig over 'm sprak was 't heelemaal mis met d'r, ze griende en was d'r 'n paar dagen heelemaal belabberd van. Neen! dat haal ik niet meer an - O! daar is ze; ze komt nog 'reis inschenken....

De oude vrouw naderde met de koffiekan, en terwijl ze inschonk viel haar oog op de tabaksdoos, die Visser onder 't praten weer voor zich op tafel had gelegd. Een oogenblik beefden haar handen, ze morste op 't schoteltje!

Excuseer, meneer? zei ze op doffen toon aan doove menschen eigen.

Ik begrijp dat hij u van mijn jongen heeft verteld; zij slikte even - vroeg gestorven, hè, meneer? Jammer, jammer, zoo'n jong leven, 't was zoo'n sterke, knappe jongen. Zij grabbelde in haar zak en haalde een hoornen pepermuntdoosje te voorschijn - kijk, daar is z'n medalje in, die heb 'k altijd bij me.... maar we praten nooit over Kees - en met 'n schuinschen blik op Visser - hij wordt er altijd naar van.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken