Koningin Rosa
(1903)–L.T. Meade–
[pagina 276]
| |
rust aan, en verbood haar den volgenden dag aan de opvoering van het tooneelstukje deel te nemen. Dit verbod veroorzaakte groote ontsteltenis onder de jeugdige tooneelspeelsters, maar de dokter hield voet bij stuk. ‘Je hebt je leelijk bezeerd,’ zeide hij, ‘en, als je je te veel vermoeit, zou er wel eens ontsteking bij kunnen komen. Je hadt dadelijk rust moeten nemen, toen je gevallen waart, dan had het zoo'n vaart niet geloopen, maar nu mag je in de eerste dagen niet van de canapé opstaan.’ Het trof gelukkig, dat Eveline somtijds haar plaatsvervangster was geweest, toen zij het stukje instudeerden; deze nam de rol dus over en bracht het er heel goed af. Mijnheer Ross had uitdrukkelijk verlangd, dat er niet meer over den bewusten brief gesproken zou worden. ‘Ik zal maatregelen nemen,’ zeide hij, ‘en twijfel er volstrekt niet aan de schuldige te zullen vinden; maar vooreerst - en vooral vandaag - mag er geen woord over gerept worden.’ Hij werd natuurlijk gehoorzaamd en Rhoda herademde. De gasten werden dadelijk na de lunch op Chorleywood verwacht. Het tooneelstukje zou op het grasveld worden opgevoerd, waar heel vroeg in den morgen een tooneel en gordijn in orde gemaakt waren. Het was prachtig zonnig weer; er woei een frisch windje, en de zusters deden zooveel mogelijk haar best niet te denken aan hetgeen er dien zelfden dag in Londen gebeurde. De gasten waren er onkundig van gelaten en kwamen in vroolijke troepjes aan. De minder gegoeden en de kinderen der drie openbare scholen kregen plaatsen op een haastig geïmproviseerde tribune, aan het achtereind van het grasveld, en de buren zaten | |
[pagina 277]
| |
dichter bij het tooneel. Niets was er vergeten: tot in de kleinste bijzonderheden was voor ieders gemak en genoegen gezorgd, en, daar het grasveld veel schaduw had, was het niet noodig geweest een linnen afdak te maken. Rosa werd naar een plaats, niet ver van het tooneel, gedragen, waar zij alles goed zien kon. Plotseling kwam Rhoda in haar aardig kostuum, dat zij als Margo Wildacre dragen moest, het tooneel overloopen. Zij zag er heel lief uit; een donkere blos kleurde haar wangen. Toevallig liep zij tegen Bella aan, die haar tegen hield en haar onder de kin streek. ‘Je gelukster is aan het rijzen,’ zeide zij, ‘je ziet er al heel aardig uit; juffrouw St. Clair kijkt met bewondering naar je. Zij beschouwt je reeds als haar eigen kind. Ben je mij nu niet dankbaar?’ ‘Ja, en neen. Ik ben eigenlijk bang - heel bang, Bella.’ ‘Je bent een domme meid. Waarom zou je bang zijn?’ ‘Omdat de brieven gevonden zullen worden.’ ‘Omdat de brieven gevonden zullen worden? Maar lieve Hemel, waarom heb je het anders gedaan?’ ‘Ik? Jij deedt het even goed.’ ‘Zoo? Dat ben ik niet met je eens. Mij dunkt, dat jij het gedaan hebt. Enfin, wij hebben nu geen tijd om daarover te kibbelen; het eenige, wat ik je aanraad is, dat je je mond houdt. Je doet, of je van niets weet, en niemand zal jou verdenken.’ ‘O, ik kan het niet langer uithouden,’ zeide Rhoda zachtjes. Bella meende haar te verstaan, maar, daar zij het niet zeker wist, vond zij het beter er geen notitie van te nemen. Het tooneelstukje zat goed in elkaar en was flink ingestudeerd; mijnheer Ross bleek een uitstekend directeur te zijn. Het was jammer, dat Rosa niet kon | |
[pagina 278]
| |
meespelen, maar Eveline was een goede plaatsvervangster en zag er eveneens bekoorlijk uit in het ouderwetsche kostuum, dat zij als Cynthia dragen moest. Alles liep uitmuntend van stapel. Bella was, als de held van het stuk, zeer goed in haar rol, maar aan Rhoda kwam bepaald de eerepalm toe. Er was iets brutaals, bijna uitdagends, in haar korte, scherpe gezegden, in haar geheele verschijning en in de uitdrukking harer oogen. Juffrouw St. Clair drukte de hand van Rosa, die naast haar zat, en zeide tot haar: ‘Wil je wel gelooven, dat, als ik Rhoda zoo zie spelen, ik haast bang van haar word?’ ‘Hoezoo? Bent u dan niet trotsch op haar?’ ‘Wel, ik verkies het vriendelijke, eenvoudige meisje, dat ik heb leeren kennen, ver boven haar. Zóó is zij geheel nieuw voor mij; ik had mij haar zoo niet kunnen voorstellen, en ik kan niet zeggen, dat zij mij zoo bevalt. Zulk een meisje zou het ver kunnen brengen in - ik zeg het niet graag - in het kwaad.’ ‘Och kom, dat weet ik wel beter. Zij speelt immers comedie?’ ‘Ja maar, zij doet het al te natuurlijk. Ik heb nog nooit zulk spelen gezien.’ ‘Nu, u zult haar weer gauw zien, zooals u haar gewend bent; het stukje is haast afgespeeld. Ach, wist ik maar, wat er daarna zou gebeuren!’ ‘Ik ook. Tegen 6 uur, of iets vroeger, kan er een telegram zijn, maar mijnheer Ross wil het niet geopend hebben, voor het tooneelstukje uit is.’ ‘Ik ben het geheel met Eveline en Greta eens, dat deze dag hier niet in zooveel vreugd moest doorgebracht zijn.’ ‘Je moet niet vergeten, lieve meid, dat het denkbeeld | |
[pagina 279]
| |
ook nooit bij ons zou zijn opgekomen, als mijnheer en mevrouw Dallenger het niet uitdrukkelijk gewenscht hadden.’ ‘Ja, dat weet ik wel, en daarom moeten wij er vrede mee hebben.’ De laatste acte was afgespeeld, het gordijn viel, en de jeugdige actrices moesten verscheiden malen terugkomen, om de welverdiende hulde in ontvangst te nemen. Allen werden daarna hartelijk gefeliciteerd en er heerschte de vroolijkste stemming. Te midden van de drukte, sloop juffrouw St. Clair ongemerkt weg, en met haar ook mijnheer Ross. Rosa werd zeer bleek, en, ofschoon Eveline zich met haar gasten vriendelijk onderhield, werd zij ijskoud en voelde zij haar hart kloppen. Zij zag in het rond naar Greta, maar deze was nergens te zien. Daar kwamen juffrouw St. Clair en mijnheer Ross terug en op hun gelaat stond te lezen, dat de operatie gelukt was. Mijnheer Ross ging op het platform staan. ‘Het zal u allen zeker veel genoegen doen,’ zeide hij, ‘te vernemen, dat wij goede tijding ontvangen hebben uit Londen, waar mevrouw Dallenger ernstig ziek ligt. Zij heeft gewild, dat deze feestelijkheid niet zou worden uitgesteld en dat de kinderen en de genoodigden een dagje hier zouden zijn, dat wij nu, zooveel in ons vermogen is, tot een der best geslaagde zullen maken. De dokters hebben mevrouw Dallenger buiten gevaar verklaard.’ Daar klonk een zwakke gil, en rondziende bemerkte men Greta, die buiten kennis op het tooneel lag. Zij was achter de anderen gaan staan, in de hoop niet gezien te worden, maar, toen zij mijnheer Ross' stem hoorde, was zij wat naar voren gekomen. Een hevige ontroering, een onbestemde vrees, hadden zich van | |
[pagina 280]
| |
haar meester gemaakt, alles scheen met haar rond te draaien; zij had niets meer gezien, haar handen uitgestrekt, en was bewusteloos neergevallen. |
|