Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Geertje (2 delen) (1917)

Informatie terzijde

Titelpagina van Geertje (2 delen)
Afbeelding van Geertje (2 delen)Toon afbeelding van titelpagina van Geertje (2 delen)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.85 MB)

Scans (4.38 MB)

ebook (3.19 MB)

XML (0.73 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Geertje (2 delen)

(1917)–Johan de Meester–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 203]
[p. 203]

Vijfde boek.

[pagina 205]
[p. 205]

I.

- Goeie nacht!.... - Nacht Geertje....

Ze hebben haar wel te rusten gewenscht, Meneer en Mevrouw, zonder haar te zien, zonder dat zij hen gezien heeft. Elken avond net hetzelfde; als slot van de dag de kille plichtpleging op de mat, waartoe de groet, die zij aanvankelijk in de kamer kwam brengen, al gauw is afgesleten. Maar waarom zou zij beters verwachten? Mevrouw is vriendelijk, nogal geduldig. Meneer zegt nooit iets, alles is goed.

In de donkerte kraakt de sousterrainstrap, kraakt nog eens, dan staat ze beneden. Van de straat komt dof gerucht. Hier aan den achterkant leeft zij begraven. De stilte verschrikt slechts haar eigen geluid, òpschrikkend vlak achter haar. Door 't korte smalle gangetje - de deur van de logeerkamer, die de voorhelft van het sousterrain inneemt, voorbij - gaat ze tevens langs de deuren van het kolenhok en van haar kamertje. Dan is er de open deur van de keuken. Daar glanst de tegelwand onder de gasvlam, glinstert de pekel boven de gootsteen; er lauwt een lucht van gebraden vet. De keuken is laag en niet groot, toch hol; in de bedomptheid schaduwt het nog. Vlak naast de vlam snijdt het langwerpig-vierkante licht-en-luchtgat den muur juist boven de keukentafel open. Er kunnen twee matglasramen tegen gezet, maar die liggen op de glazenkast. Dag en nacht blijft het gat geopend en dringt er lucht door tusschen de tralies, aan de buitenkant in de muur opgezet. Een van haar eerste avonden, in Juni, heeft Geertje tusschen die tralies donkere, heel kleine oogen zien fonkelen, en met

[pagina 206]
[p. 206]

een schreeuw is ze opgevaren, heeft de ramen gegrepen, in 't gat gekletst, waarna ze rillend is blijven staan. Mevrouw heeft haar tot kalmte gebracht; geen rat, geen muis komt ooit hier binnen Gerust is Geertje sedert nooit, maar de lucht! er moet wàt lucht zijn! Ze weet toch al niet hoe te doen van benauwdheid. Als de lesjeerkamer openmocht, de deur en de ramen, dan kwam er tocht. Maar Mevrouw in d'er nettigheid, kan je begrijpen! - ‘Geertje, nee, geen keukenlucht, waar me logées later moeten slapen.’ Muf blijft de kamer aldoor gesloten en zij hier achter, ze walgt soms, ze stikt.

Het is of de avonden 't ergste zijn. Wanneer, vroeg, duisternis valt door het lichtgat: het verlaten, trieste plaatsje, waar over-dag ook nog wel eens een stem plotseling door de stilte heen ketst of 't gerucht van een bezigheid schraapt, hooger en hooger oplost in schemer, zoodat Geertje, even het hoofd vóór de tralies, met verbazing ziet, dat de hemel nog licht is; dan draalt zij, uit vrees voor meer hitte en voor muggen, maar eindelijk laat zij het gaslicht ploffen en angstigt nu de nacht tegemoet, de looden-loome, niet-koelende nacht. Haar eenzaamheid is een gevangenis van opgesloten-benauwing, een lauwe broeiing zonder uitweg.

Waar de stoving het ergst is, moet zij slapen. Op het vensterlooze vertrekje, in den dooden hoek van het sousterrain, waar het plaatsje heeft opgehouden, is de ruimte voor het nog donkerder kolenhok uitgespaard; achter het hok donkert hittig haar bedstee.

Zij aarzelt nu in de keuken rond, valt eindelijk neer op de stoel bij het luchtgat. Ze snakt naar lucht, èffe, vrij in de lucht!

Maar Mevrouw heeft 'er een standje gegeven, toen ze eergisteravond, nadat ze de gerepereerde laarzen van Meneer had aangenomen, aan de deur was blijven staan.

- Dat past toch niet. 'k Dacht dat jij dat wel wist.

Uitgaan mag ze, op d'er avond. Maar ze wil de straat niet meer op. Schuw is ze van de straat, van de menschen. Schuw - deze kelder is óók een toevlucht.

[pagina 207]
[p. 207]

De laatste Juni is 'et gebeurd, toen ze net een week hier in huis was. Ze dacht aan niks as an d'er werk, 't viel toch al zwaar, zoo derekt op 'er ziekte. Te zwak was ze, om verder te denken. Dit mo'st nou, dit had ze zelf zoo gewild. - Mevrouw was goed voor d'er, zij dee d'er werk: geen hoofd had ze meer voor prakkezeeren. En daar is zij Hem tegengekomen!

De grond heeft niet gedeind, de straat heeft niet gedraaid; ze zag hem opeens, en had ééne gedachte: dat ze doorloopen moest, gewoon doen.

Het oogenblik zelf was het moeilijkste niet. Toen hij voorbij was, brandde de smaad: luisterend naar de heer met wie hij liep, had hij glimlachend, met lachóógen naar haar gekeken, haar áángekeken, vlak in het gezicht, niet gegroet, gekeken - hòe! De pijn is als een brandwond geweest - die voel je evenmin da'lijk het ergst. D'er twee boodschappen heeft ze kunnen doen. In de winkels àl gezeid wat ze moest. Toen is ze in een roes naar huis gesneld, heeft boven de antwoorden opgezegd en hier benee is ze weggeschuild in een verlangen van: niet meer hier weg, nooit weer de straat op - de straat-met-Hèm....

Maar de nacht, toen ze lag, onmachtig, onmachtig in droomen, niet wetend, op 't laatst, of zij droomde of ijlde of dacht!

Angstig, moe, was ze ingeslapen, diep in de bedstee bang zich verbergend. Maar rauw na het zoete wegzijn in slaap, is zij, al in de voornacht, ontwaakt, niet wetend, waar was zij!? nee, duisternis, nee, zij was niet meer ziek, zij lag hier in 'er bedsteê - gedróómd had ze, van die zaal, met Hem.

Ze is, half overeind, op haar elleboog gaan steunen. En àlmaar heeft ze geprakkezeerd: - voor het éérst met de meening der anderen mee. Met Oom en Groo'va en Tante en Maandag en Willem en Dominee Gobius, die ieder op zijn eigen manier, haar tegen Jan hebben opgestookt. Gepriemd zijn hun woorden haar door het hoofd. Jan is dit en Jan is dat, haar heeft hij ongelukkig gemaakt, liefde nooit voor haar gevoeld....

[pagina 208]
[p. 208]

Ze heeft niet gehuild - slechts geprakkezeerd, àlmaar vóór zich die oogen, die oogen, spottend-vroolijk lachend haar aanziend!

Tot zij, in de broeiing der bedstee, gerild heeft van moeheid, is ingeslapen....

Toen zij ontwaakte, was het nog nacht.

Onmiddellijk is zij klaar wakker geweest, in een gevoel, of een lichaamspijn haar uit de slaap had weggetrokken. Maar zij wist ook dadelijk: het onherstelbare deed haar lijden, iets veel ergers dan pijn aan het lichaam. Dat onherstelbare wàs er al; zeker. Weken lang had ze zich opgedrongen, dat ze 't vergeten zou, dat ze vervuld was met andere dingen: - eerst met de vraag waar ze blijven zou, toen met haar dienst. Maar die nacht was het weergekomen.

Hij had haar niet lief. Waarom toch niet! Was ze niet knap genoeg? niet vroolijk? Wat kon hij tegen haar hebben gehad? Dat hij nu keek, of hij met haar spòtte!.... Om de miskraam? Nee! dat niet. Zóó slecht was hij niet, haar Jan. Trouwens, naar 't kind had hij nooit verlangd. Integendeel, juist toen ze zwanger bleek, was hij minder van haar gaan houden. Hoe kon hij dan nu zóó tegen haar doen?

Twee gezegden, beide van Maandag, hebben telkens haar denken gepijnigd.

- ‘Heins is geen man die zich hecht 'an 'en vrouw, an jou zoo min als 'an een ander.’

- ‘Dach' ie dat je z'en eenige was; vraag es met wie-d-ie 'et nou weer houdt!’

Zou het waar wezen? Zou hij zóó zijn?

Een gulp van afgunst heeft haar doorwoeld. Strak in de duisternis staarde haar blik.... Op haar elleboog ingesoesd is zij:

Toen, in die nacht, is dat nog gebeurd. Zij heeft hem weergezien in de slaap De droom bracht hem tot haar, den man dien zij liefheeft - dien zij eeuwig beminnen zal. En ellendig is zij ontwaakt.

[pagina 209]
[p. 209]

Of ze dronken geweest was, trillend, beverig, heeft ze gesoesd op haar dagwerk. De kamerschuier schoot uit haar hand, een haak van 'er mouw hechtte in de vitrage en trok daar een lange scheur, bij het dekken voor het ontbijt viel de kaasstulp op de grond.

Toen wist ze niet meer en kon ze niet meer, en wezenloos is ze gevlucht naar de keuken.

 

Enkel hier, hier stil alleen, heeft zij rust, is zonder angst. Zoo dankbaar is zij voor deze dienst! Waar had zij anders moeten blijven? Bij Maandag kon niet, ze wou niet bij Oom, dus toch weg, met Groo'va mee? Willem drong aan en Groo'va vermaande. Hier, nu ze werkt en verdient, is ze vrij. Als het nu maar gáát met 'et werk.... Hier voelt ze zich veilig voor Oom en Tante. Zij wil daar niet heen, die schijnheilige duivels, ze hebben haar zóóveel leed gedaan, en nog is het steken en striemen, telkens kwaadgespreek van Jan. Laffe afgunstigen, domme tobbers Oom nou met z'n sigaren-depôt, dat hij met liegen bij Groo'va verdiend heeft....

 

Loom zit zij neder, roerloos in peinzen. Vóór haar op tafel haar avondbrood en het kannetje karnemelk. Plots schrikt zij op, de stem van Meneer:

- Zit jij daar nog!? Het gas moet uit....

- Ja Meneer.

Ze haalt de lantaren, steekt de kaars aan:

- Nacht Meneer.

Dan kraakt de trap, wat gestommel boven - in haar slaaphok omzoemen muggen het licht.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken