Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De zonde in het deftige dorp (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van De zonde in het deftige dorp
Afbeelding van De zonde in het deftige dorpToon afbeelding van titelpagina van De zonde in het deftige dorp

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.26 MB)

Scans (3.21 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De zonde in het deftige dorp

(1912)–Johan de Meester–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 130]
[p. 130]

Dertiende hoofdstuk.

ACHTEROVER in den leunstoel, het hoofd naar de borst gezakt, den wijsvinger aan den neus, staarde Dominee Wedelaar over zijn bril naar benee in den tuin. Dit was de filozofische houding, in het aannemen waarvan zijn begeerte om een geleerde te zijn, kinderlijk máár ijdellijk voldoening had gevonden, toen hij een jongeling - toen hij zoo oud was als Herman nu. Tot een gewoonte bij het nadenken was zij hem geworden.... ach, hij dacht zich nu allerminst een geleerde, hij zat neer als een angstig vader, een vader vol onrust en zelfverwijt. Want De Heere beproefde hem in zijn zoon. Hij besefte, dat hij als vader te kort kwam. Hij wist niet meer, hoe dezen jongen te leiden....

Had hij, tegenover Herman, zijne opvoederstaak verwaarloosd? Er viel veel te overleggen en te bewerkstelligen voor de gemeente, veel herderlijk werk van raad en gebed; en zijn jonge gezin hield hem dikwijls bezig, hoe gerust hij op Aleida vertrouwde. Was hij hierdoor een onvoldoende raadsman geworden voor dat kind van zóóveel gebed, dat, oogappel van zijne goede Kathrien, wel haar dierste nalatenschap heeten mocht?....

Neef Stork had hem straks doen ontstellen. Zij waren elkander tegengekomen vóór de smidse; kort hadden

[pagina 131]
[p. 131]

zij over den ouden Egberts gesproken, die misschien den nacht niet zou halen; en op het oogenblik, dat Ds. Wedelaar de woning van den smid wilde ingaan, hoofd en hart vervuld van den zieke, dien ietwat zonderlingen, doch achtenswaardigen en vromen dorpsgenoot zóóveler jaren, had Stork, inderhaast, op een vreemden toon, gevraagd:

- Kan ik je vandaag nog spreken? 'k Ben straks vergeefs aan je huis geweest....

- Mij spreken?

- Graag ja.... Over Herman....

Het was bijna wreed van Stork geweest, hem als vader zóó te doen schrikken. Waarom die toevoeging ‘over Herman,’ zoo het geene waarschuwing was? Maar wat kon hij, hij met den jongen, die met Neef nóóit gemeenzaam geweest was?.... De tegenwoordigheid van Mijntje Egberts, de oogen roodgekreten om haren grootvader, had het vragen van elke uitlegging onmogelijk gemaakt. Stork moest dit hebben begrepen. Maar juist daarom kon de toevoeging niet anders dan opzettelijk zijn geweest: een voorbereiding....

Ach, een voorbereiding waarop? Herman's gedrag was zóó ontrustend! Van zijn wegblijven in de kerst-vacantie had hij geen steekhoudende verklaring vermogen te geven en over de hartelijkheid van den nieuwjaarsbrief had het gedwongene in een nietszeggend, nader zinnetje betreffende dat verletsel een schaduw van onoprechtheid geworpen. Na drie brieven in ééne week over den wensch om van studie te verwisselen; nadat zijn vader hem had gewezen op wat er in deze brieven niet klopte; had hij van een verlangen naar het predikambt zelfs niet meer gerept. De laatste weken schreef hij niet.... of enkele regels vluchtige zinnen.... neen! het was met den jongen niet goed.... Zou er iets zijn, iets stoffelijks, waarover

[pagina 132]
[p. 132]

hij niet had dùrven schrijven, weshalve hij nu Neef te hulp riep? Een kwestie van geld, misschien schulden gemaakt? Herman was wel gaarne niet zuinig....

Ds. Wedelaar overlegde, dat dit hem nog het minst zou smarten. Wel zat hijzelf ook thans weder eenigermate in geldzorgen; zijn lieve Aleid was het zuinig-zijn niet gewoon en bij hare zwakte bleef er veel aan de dienstboden overgelaten, telkens bleken er uitgaven onvoorzien; maar goede vrienden hielpen hen gaarne; en indien eenige ondoordachte handeling van Herman een buitengewone tegemoetkoming noodig moest maken, dan zou - hij wist het - een enkel woord daarover aan de lieve Van Lakerveldjes volstaan. Nochtans griefde het den vader, dat zijn zoon niet meer onmiddellijk tot hèm dorst komen. Zijn twee oudsten hadden hun moeder ontbeerd: was hij te weinig voor hen geweest in die vele eenzame jaren, dien langen tijd van zijn weduwnaarschap en hun geregeerd-worden door de goedwillende, maar wel weinig taktvolle juffrouw Wilmerdink? Ach, somtijds besloop hem een vrees, dat althans Herman - Leo niet, maar wel dat Herman der stiefmoeder niet welgezind was. En dan lag de schuld bij de moeder toch niet. Ontzaglijk moeilijk was voor Aleida de verhouding geweest tot die twee, welhaast volwassen jongelingen, die haar Moeder hadden te noemen. Doch haar hart, dat vol was van liefde, had haar geleerd, hoe zich in die kiesche taak met volkomen toewijding te gedragen. De liefderijkheid zelve was zij geweest en zij was het gebleven, toen eigen kinderkens onmiddellijker zorg van haar vroegen. Leo bleek het ook wel te beseffen, zijn verhouding tot haar liet niets te wenschen. Maar het scheen.... ach, hij, de vader, had het niet bespeurd, zulke dingen ontgingen hem.... het scheen, dat in de zomer-vacantie Herman's

[pagina 133]
[p. 133]

toon Aleid gegriefd had. De goede, zij had zich nimmer beklaagd; eerst nu in den laatsten tijd, nu Herman's verandering aan den vader was gebleken, had zij van van-den-zomer verteld....

De kamerklok tikte. Zich half omwendend over den leunstoel, zag Dominee Wedelaar met schrik, dat het al half drie was. - ‘Na tweeën,’ had Stork gezegd. Om drie uur was er katechisatie. Zóózeer had Stork's mededeeling, dat deze ‘over Herman’ kwam spreken, hem ontsteld, dat hij er Aleid niet van had durven reppen. Na het heilige, lieve geheim, dat zijn dierbare vrouw hem de vorige week had toevertrouwd, moest hij haar in alles sparen. Zij vergde toch al te veel van zichzelve. De kinderen eischten zóóveel zorg! Dina deed wel trouw haar best, maar bij de laatste ziekte van Jopie had die zich blijkbaar te veel vermoeid en 's nachts kougevat met opstaan. Bovendien was er geschil in de keuken ontstaan en die ruzie met haar kameraad trok de goedaardige Dina zich blijkbaar aan. Dina was niet, die ze geweest was, en het werk moest toch gedaan, dus kwam het op Aleida neer. Op dit oogenblik zou zij, zoo hoopte hij, rusten.... Ach, maar daar hoorde hij Loesje roepen, vlakbij op de bovengang: als 't kind Aleida wakker maakte....

Schielijk trad hij naar de deur, en suste op den drempel met gesis en gebaar, wenkend naar waar Moesje sliep. Loes kwam naar hem toegeloopen.

- Paatje, Dien moet kome, da'lek, voor Wim!

- Waar is Dina?

- Beneden, Paatje.

Ds. Wedelaar boog zich over de trapleuning en.... daar zag hij Stork met haar. Zij fluisterden en Dina weende.

- Dina!

- We komen, antwoordde Stork.

[pagina 134]
[p. 134]

- Wim heeft je noodig, Dina.

- Ja, ze komt! zei Stork weer.

Verwonderd bleef Wedelaar staan op de gang. Loesje was naast hem.

- Ga gauw naar Wim, hoor, Dina komt....

En het kind ging heen. Stork en Dina kwamen de trap op.

- Mag ik binnengaan?

Stork ging Wedelaar voor. Hij bleef naar de deur gewend staan, totdat Wedelaar haar had gesloten.

- Dina zei, dat Aleida slaapt?

- Ik hoop, dat Loes haar niet wakker gemaakt heeft.

- Ik had graag ook gesproken met haar, maar misschien is het beter, dat jij het eerst doet.... Je zag me daar met de huilende Dina. Over haar kom ik jullie spreken.

- Over.... Dina?

- Ja. Over Dina. Heb jullie niets aan haar gemerkt?

- Gemerkt? Hoe meen je?

- Wel, mijn hemel, Wedelaar. Je keukenmeid heeft me er veertien daag geleden al over aangesproken, omdat Dina zich op mij had beroepen, dat ik het wel aan mevrouw zou zeggen. Nu praat men in het dorp er van.... En jij en je vrouw vermoeden nog niets. Dina kan hier niet lang meer blijven. Want ze is zwanger sedert Augustus.

- Dina!?

Ds. Wedelaar had de handen gevouwen. Hij hield, knijpend, ze vóór de borst.

- Die arme! Wie had dat gedacht van háár!

- Ja.... Maar nu moet ik je nòg wat zeggen. Al een tijdje geleden heb ik het aan 'er waargenomen, op mijn interpellatie heeft ze bekend, ze heeft me in 'er angst 'er hééle vertrouwen gegeven en gezegd

[pagina 135]
[p. 135]

wie de vader is. Ik gelóóf, dat ze waarheid spreekt, al kost het me veel om dàt te gelooven.... Wees nu sterk, mijn waarde, ik mòet het je zeggen, hòeveel leed ik je daarmee doe.... Dina verzekert, dat Herman....

- Her....!

Zij zeiden den naam bijna tegelijk. Stork had nadruk gelegd op het woord ‘verzekert’ en sprak den naam zacht, met gedempte stem; doch metéé;n kwam de kreet van den vader.

Alleen verwonderd was hij geweest, toen Stork in plaats van over Herman, over Dina was begonnen. Maar onder de mededeeling van haar zwangerschap had het noemen van de maand Augustus in Wedelaar een angst doen ontstaan, een angst, een niet bewustverklaarden, dóór het leed heen der teleurstelling om het meisje. En onder Stork's verdere spreken was die angst verhevigd, klaarder geworden .... en Wedelaar voelde zich overtuigd.

Dit was het dan.

Deze vreeselijke zonde. Zij was gevallen over zijn huis....

- Mijn God! mijn God!

De knijpend saamgevouwen handen waren lager vaneen gezakt en, terwijl het hoofd schuin werd opgeheven, sloten zich de oogen. De houding vond Stork antipathiek, doch in de stem was een droef-ontroerd-zijn dat den niet-geloovige trof.

Hij stond op en legde een hand op den schouder van zijn neef.

- Ik moest het je nu eindelijk zeggen. Je begrijpt wel, wat het me kost. Ik merk aan je, dat je Dina's verzekering niet in twijfel trekt. Ik ben haar ook gaan gelooven.

Wedelaar wilde opstaan.

- Ik zal haar roepen.

[pagina 136]
[p. 136]

- Och nee', doe dat niet dadelijk. Ze weet dat ik hier ben om 't je te zeggen. Ze is nu met de kinderen bezig. Kom jij eerst wat tot je zelf. Je stuurt haar toch zoo ineens niet weg. Dat hoeft niet....

- Ja maar....

- Toe, luister naar mij. In haar belang en in dat van Aleida. Vertel het die, met voorzichtigheid, want ze is erg op Dina gesteld. En houd de meid vandaag zéker nog bij je, of, wil je mijn raad, nog een dag of veertien, tot je een noodhulp hebt voor de kinders. Er is niets geen gevaar voor te vroege bevalling, mits ze zich wat mag ontzien.

Drie slagen tikten.

- Ik heb katechisatie!

Wedelaar riep het en sprong op. En meteen bracht hij een hand voor de oogen, bedenkend, dat anders Dina telkens kwam om hem aan het uurvan katechisatie te herinneren. Nu bleef zij weg. En Herman.... Herman....

- Vaarwel, ik dank je. Ik zal doen naar je raad.

Voordat hij de pastorie verliet, ging Stork even de keuken binnen, om de naijverige kameraad gerust te stellen, dat Dominee het nu wist en Mevrouw het weten zou.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken