Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De zonde in het deftige dorp (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van De zonde in het deftige dorp
Afbeelding van De zonde in het deftige dorpToon afbeelding van titelpagina van De zonde in het deftige dorp

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.26 MB)

Scans (3.21 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De zonde in het deftige dorp

(1912)–Johan de Meester–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 223]
[p. 223]

Vier en twintigste hoofdstuk.

KLEESTRA was op een rijwiel van Stork heen en weer gefietst naar zijn heihut. Op een dag, die, met vleugjes van lentezoelheid, hem even had doen verlangen naar ‘buiten.’ Dit dorp, toch, had daar heelemaal niets van; het was erger dan een stad. 's Avonds wist hij zich weer in den winter. Doch daar alle diphteritis-gevaar geweken, en er zelfs geen voorwendsel meer te bedenken was voor de verlenging van zijn verblijf, kondigde hij zijn voornemen aan, naar Amersfoort terug te keeren.

- Zooals je wilt, zei Stork kalm-oprecht. De dichter was geenszins tegengevallen, doch waartoe langer nog hem te houden.

Een week bleef alle bericht van hem weg. Toen kregen Mies Berkemeier een prentbriefkaart met Amersfoort's Kei en Stork een brief op schoolschriftpapier, drie blaadjes aan beide kanten beschreven, wel levendige stemmingsuiting. Stork nam zich voor, Berkie en zijn vrouw het genoegen van de lezing te geven, doch hield den brief twee dagen in den zak; en toen hij hem den derden ochtend ging brengen, beantwoordde Mies, die alleen met haar kind zat aan den ontbijtdisch, het vertoonen met een:

- We wachten Kleestra van-middag hier!

Het bleek niet meer te gaan tusschen den dichter en zijn zwager. - Hij is verwend bij jou! lachte Mies;

[pagina 224]
[p. 224]

en daarom had Berkie den vorigen dag, na een klaagbrief hem bij zich genoodigd.

- Je weet, het zijn zulke oude vrienden....

Stork moest denken aan Kleestra's poes, door den dichter geprezen als een voorbeeld van vrijheidsliefde, omdat ze zich bijna niet aan hem hechtte; dat bijna had toen veel nadruk gekregen; nu viel op een bijna de volle klemtoon.

Doch Mies toonde zich verheugd voor haar man.

- Hij heeft hier in het dorp zoo weinig. Niemand om over kunst te spreken.

Stork ontmoette de vrienden het eerst, in de nabijheid van het station, toen hij van patiënten kwam; zij bleken te hebben biljart-gespeeld in het kroegje van Meulemans. De dokter herinnerde zich het kerstdiner, toen de Dichter twee volle uren in die herberg had verdaan.

- De biljarten op de societeit zijn beter! erkende de groote liefhebber nu.

De bedoeling was duidelijk, doch Stork kon het niet over zich verkrijgen, hem introductie te beloven. De gemelijke grappen na Kleestra's vertrek waren al te duidelijk en - niet onverdiend geweest.

Den guren regennamiddag, toen Jan van Loodijck, na zijn bezoek aan de pastorie, in het, aan de zalen grenzende, bestuurskamertje een rekening kwam nakijken en er enkele orders gaf, terwijl hij wachtte op zijn rijtuig, had de dokter in de soos ontspanning gezocht, na vermoeiend veel ziekenbezoek; en was hij niet weinig verrast geweest, bij een der biljarten, met Van Sieten en Van Laer, meneer Hovink te vinden en Willem Kleestra. De schoonvader had geïntroduceerd; Berkie, geen lid, mocht nu eenmaal niet mee.

Het spel bleek feitelijk te gaan tusschen den dichter en Van Sieten, die beschouwd werd als matador van de soos.

[pagina 225]
[p. 225]

Hij was een sinjo van achter in de twintig en woonde op Den Engelenburg, het goed met de vijvers en breede beken, waar vele bruggen over lagen, sierlijk-licht, als louter guirlandes; het geel-witte huis, één balcon-en-veranda, en waar een reeks van stallen bij aansloot, welke nog gestadig vergroot werd. Hij woonde daar met zijn hooghartigen vader, die in Indië planter geweest was; zijn, zich nooit vertoonende, moeder; en vele blanke en gekleurde bedienden. Zijn broeder was lid van den Raad van Indië: een vroegere ster van de Academie te Leiden, wiens vlugge geest daar ieder verbaasd had. Hijzelf was sedert acht jaar student, doch hield nu meest zijn vader gezelschap, meêbazende op den Engelenburg, waar tuin- en stalknechts kwamen en gingen. Toch had hij nog zijn kamers te Leiden en ook was hij veel op reis met zijn vader. Kleestra had hem bij zijn vorige societeitsbezoeken niet aangetroffen, doch papa Hovink, die den rijkaard gretig vleide, had er den Dichter op voorbereid: ‘als hij er is, als ge met hem kunt spelen....’ Van Sieten deed rustigjes uit de hoogte, in zijn manieren even stipt als in elk detail van zijn kleeding. Hij was een knappe, slanke man, met oogen die stadig dof fonkelden, als verlegen over hun glans. Spreken deed hij nu weinig en eigenlijk uitsluitend, in gemakkelijke kameraad-schappelijkheid, met den veel ouderen Van Laer. Kleestra was, met hem, aldoor bezig; Hovink stond er verlaten bij. Hij was de oudste en op hem lette niemand. Getemd, dacht Stork; die zag, hoe hij, in zenuwachtig ongeduld, telkens nog maar wat krijt aan zijn keu wreef.

Even later zat de dokter tegenover Van Linschooten, den gemeente-secretaris, achter dominosteenen. Hun tafeltje was het eene der twee, aan den binnenmuur van het stuk doorloop, waar onmiddellijk het buffet

[pagina 226]
[p. 226]

bij aansloot, dat in den hoek der groote zaal stond. Er was daar een kleine zijdeur, die toegang gaf tot het gangetje, waardoor men in de achterruimten van het buffet en in het kamertje van het bestuur kwam. De lichten waren ontstoken, doch de gordijnen der zalen nog niet gesloten en als vreemde gaten in de gezelligheid stonden de dofglanzige vakken der hooge, breede spiegelramen, vóór de gure duisternis buiten.

- Hè, hè, kwam Hovink plotseling naast de dominotafel, schouders en middenlijf spannende, als iemand die zich druk geweerd heeft.

- Fortuinlijk gespeeld, meneer Hovink? spotte Van Linschooten.

- Is de partij uit? nuchterde Stork er overheen, om den onsnuggere een antwoord op de plagerij te besparen.

Slecht werd hij hiervoor beloond. De vraag met een knik beantwoordend, bond Hovink, aangemoedigd, aan:

- Sjeg, doktertje, wet is me det 'en nette gesgiedenis in de pesterie. Wait jai d'ur mair fen?

- Nee', beet Stork af.

Doch Linschooten, wien het domineeren verdroot - Dokter rekende alles zoo uit! - nam met gretige leukheid het antwoord over:

- De meid was de zonde waard, meneer Hovink! - En daar Van Laer langs hun tafeltje ging: - Vraag daar onze Nimrod maar naar.

- Waarnaar? viel Van Laer bij.

- Naar edel wild, dat in de klem zit!

Van Laer had nadere uitlegging noodig. Hij bleek, trouwens, nog volslagen onkundig.

- Wat? die dot van 'en kindermeid?

- Dezelfde!

Van Sieten, die bij het biljart had getalmd, daar

[pagina 227]
[p. 227]

Kleestra moeilijke stooten beproefde, kwam aan, door dezen gevolgd, en bleef vóór den luidruchtigen spottoon staan. Ook van het naaste speeltafeltje kwamen uitroepen over die snoes en dat prachtkind. - Van Sieten kent 'er wel! plaagde Geerkens, en zelfs de oude Van Wanderen Renck illumineerde zijn kwipsch Chineezehoofdje met oogen die flikkerden als bij een rat, terwijl hij, opkijkend naar den sinjo, dorst meepretmaken: - ‘Zoo'n lion!’

Stork wierp met een armveeg zijn steenen omver en stond, nijdig zijn stoel stootend, op, Hovink wegduwend om er doorheen te kunnen. Dat was voor den Heer van Lommerlust een gelegenheid tot een kleine succesrol. Hij deed verbaasd en wreef den arm, dien de dokter aangeraakt had; en, het hoofd schuddend met getrokken mond, den lachglans zijner oogen verdoffend, zei hij:

- Heiregut, den dokter is baus!.... Die sel d'ur tuch nie' mair fen waite?!

Een begeerig spotgelach daverde op. Die Hovink! hoe kon die!.... Doch men zag Stork na. 't Was waar, het gesprek had hem blijkbaar geërgerd. Van Wanderen Renck, nu opgestaan - het werd bepaeld gezellig, vond hij - wist ter verklaring:

- Hij is immers een neef van de' dominee?

Maar Van Linschooten, wien het gebeurde aanging: - Stork zat met hem midden in een partijtje - vond dat heelemaal geen reden: - als je je nu ook al moest warm maken voor de dienstbojen van je famielje!....

- Nai m'ar, kwam nu Hovink weer - het gaf een pracht van een middag voor 'em - nau sel ik je wet anders segge. D'er goat 'en praotje, 'k seg nie' det 'et woar es, moar d'er wurt fertelt in 't durp, det 'et kind sain sau.... ja, roa-j-'es fen wie!.... Fen daumenai's aige sauntje, Hermen....

[pagina 228]
[p. 228]

- Nee'ë....!?

Een algemeene ongeloofskreet.

Gewichtig gluurde Hovink om, hoever Stork zich had verwijderd. De geheimzinnigheid in grappigheidspret overdrijvend, maakte de grove dikkert buiten-sporige arm- en handbewegingen om een nauwer gehoorskring te krijgen, en verklaarde, dat, zoo hij loog, dit gedaan werd in commissie: - zijn schoonzoon had hem dien ochtend verteld, wat zijn dochter pas uit de keuken gehoord had, maar, men moest niet vergeten: ze waren buren, ze keken om zoo 'es te zeggen, òp de pasterie; nou, de meid dan had verteld, dat Dina en het medisch studentje....

Iemand kuchte, vlak achter den kring, een kort, droog kuchen, opzettelijk luid. Het deed Renck en Hovink tegelijk omzien. Jan van Loodijck stond in het deurtje. Hovink zweeg, als een schooljongen, die zich betrapt ziet.

- Meneeren, groette Jan van Loodijck beleefd. - Hé, dag Van Sieten, ben je terug?

De kring was verbroken; Van Linschooten keek met afgunstigen hoon naar het onthutste, stomme gezicht van dien tabaksploert van Lommerlust.

Terwijl Van Loodijck belangstellend informeerde naar de gezondheid van den ouden heer Van Sieten en zich vertellen liet, hoe amusant de Christmas geweest was in de Engelsche club te Kaïro, overlei hij, of het tactvol zijn zou, dien meneer Hovink over het ergerlijke van zijn onbescheiden gepraat te onderhouden. Hij begreep, er niets mee te kunnen voorkomen; doch gaf zich tevens rekenschap, dat de zaak niet meer was geheim te houden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken