Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De zonde in het deftige dorp (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van De zonde in het deftige dorp
Afbeelding van De zonde in het deftige dorpToon afbeelding van titelpagina van De zonde in het deftige dorp

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.26 MB)

Scans (3.21 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De zonde in het deftige dorp

(1912)–Johan de Meester–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 302]
[p. 302]

Vier en dertigste hoofdstuk.

VOVINK zat vóór het bed van de Oude! Mevrouw, die een rustiger nacht gehad had, toen Krisje, zacht sprekend om de zieke, hem naar de telefoon kwam roepen.

- Wie is 't? vroeg Hovink, ook wat zachter.

- Meheer Van Loodijck.

- O, zei Hovink luid. Een natuurlijk ‘o’ van voldaanheid, als voor iets, dat men wel zoo verwacht heeft. Moedertje mocht het ook wel weten. Hij zei 't, weer luid, dat hij even weg moest, want dat Jonkheer Van Loodijck voor hem aan de telefoon was. En met glunder gezicht ging hij Kris voorbij, die de deur openhield.

Doch hij was ontsteld en angstig. Dadelijk had hij gedacht: over gister'. Loodijck die zich d'er nou mee bemoeide. Het gebeurde had hem zijn avond vergald. Uit de soos was hij mee met Kleestra gegaan en Mies had zóó gepraat en gezanikt, dat hij op het laatst, royaal, gezeid had: - ‘Nou, hier is dan een lapje van vijf-en-twintig, gaat er dat dan vanavond maar brengen.’ Affijn, daar had geen mensch mee te maken. Maar dat op de soos - stom had ie gedaan. Hij met Kleestra tegen allen! Wat kon dat geval van die meid hem bommen!

Hovink zou boozer op Kleestra geweest zijn, als

[pagina 303]
[p. 303]

hij niet telkens bedacht had: Miesje. De liefde voor haar was het zachte in hem. Hij hield van Em' en ook wel van z'en vrouw. Veel slechter had hij het kunnen treffen. Haar beetje kap'taal had in 't zaêl geholpen. O! 't was een peulschil, maar tòen was het veel. Hij was er gekomen en 't eerst met haar geldje. Daarvoor blééf hij zijn wijf altijd dankbaar. Em' verzuurde wat, nou ze geen man kreeg. Maar Mies - dat was de zon van zijn leven. Voor háár gaf ie Lommerlust dadelijk af. Altijd, als 't zijn zou: het één òf het ander. Zij met 'er Maukie: dàt was poëzie! Al dat gedonder van ‘hoogere khunst’! Maar z'en kind hàd eenmaal Berkie. En ze was dol en verzot op 'er vent. Daarom waardeerde zijn schoonvader hem. Of hij schreef of niet schreef, maakte niets uit. Hij porde hem aan, nu ja, om Miesje. En om het weeë geklets in het dorp: ‘die lanterfanter die leeft van jou centen.’ D' er lanterfanterden d'er hier zoovéél! Toch moest de jongen wat doen - en nu dééd hij. Hij schreef iets, werkelijk ‘naar het leven,’ dat de moeite van 't lezen waard was. Dat de lui hier zòuden lezen.... Stom, dat hij, Hovink, niet had kunnen wachten. Maar Miesje had aldoor zóó'n drukte gemaakt. Je hoorde van haar niet anders dan: Dina. Die meid, nou ja, d'er ‘vallen’ d'er meer. Zoo'n knappert raakte nog best getrouwd. Maar hij had zich laten meenemen voor d'er. En zoo was dat gebeurd op sjosjeteit. Jesses, zoo'n lamme geschiedenis toch. Ruussie, die niks had opgeleverd. Die niet eens was uitgevochten. Men was van mekaar gegaan - ja, hoe? Dat was nog het alderberoerdste. Hij wist niet, hoe hij sting met de heeren....

- Huysse Lommerluss', mit wie spreik ik?.... Hofink. Ja, ik bin 'et self. Morge meneer Fan Laudaick. Wàt seg' u?

Hovink keek gauw even om. De deur was dicht.

[pagina 304]
[p. 304]

Niemand kon hooren. Verdomd nog 'es toe. Nou moest hij zich toch gewoon een stand je laten geven....

- Nei, purdon menheer Fan Laudaick. U was-t-er ummers nie' bai, nie' waar? Hai hep niks gesaid fan gestaule. Dat hebbe de heire d'er fan gemaak'.... Dubbelsinnig.... Au. Was 'et dubbelsinnig.... Dat mot ik tuch beaurdeile, niet? Sau. Nau goed. Hij kwam um te biljarte. Góet, dan breng ik em nie' meir mei.... Dag meheir Laudaick.

Stik, honderd maal. Zoo'n jonker, wat verbeeldt ie zich. Vervloekte bemoeial. God, nog 'es toe....

Driftig had Hovink zich omgekeerd. Hij had zich een standje laten geven. Door iemand, jonger dan hij. En hij wist niets terug te doen. Ze hadden hem vast: in de klem de bunzing. Wat zou'en ze lachen, Van Linschooten, Geerkens. Ook Van Laer. En Van Wanderen Renck. Eigenlijk, eigenlijk allemaal. Allemaal zou'en ze lachen om hem. Om die parfenu, die ze háátten.... Nou maar, hij, hij haatte ze-n-ook. O Heiregot, hij haatte se soo. Maar van hem zou niemand wat merken.

De handen op de dijen, stond Hovink midden in de kleine, weinig gemeubelde kamer. Het gesprek, zijn antwoord, had niemand gehoord. Een meid was bezig, daar in de gang, maar de deur was gesloten geweest. In zijn eigen huis was hij veilig! Dit groote Lommerlust was van hem. Dit kleine jassen- en telefoonkamertje, grooter toch dan wat thuis-bij-zijn-moeder als huiskamer dienst deed, was een van de zeventien kamers in het huis. Juist dàt misgunde Geerkens hem, omdat die slèchte zaken gedaan had. Hier in het dorp was die zaken begonnen! En Van Linschooten, ongetrouwd gebleven uit armoe, misgunde hem zijn rijkdom nog meer. En dien had hij nog 'es ten eten gevraagd, denkend, dat misschien met Em!.... Zelfs een Loodijck was jeloersch. Allemaal. Het heele dorp. Hij wist het

[pagina 305]
[p. 305]

heel goed: men zag op hem neer. Hij was hun veel te gauw rijk geworden. Daarom gniffelden ze nou op de soos over wat er gister gebeurd was en begonnen ze met hem te pesten, door dien manus-van-alles, Jonkheer Van Loodijck, beleefd, correct, heel vriendelijk, minzaam, naar Lommerlust te laten telefoneeren, of meneer Hovink dien kennis van zijn schoonzoon, dien wat overspannen dichter, voortaan liever niet mee wou brengen....

- Verdomd, ik doe 't! zei Hovink luid tegen zichzelf.

Hij zou zich een biljart aanschaffen. Mies had vroeger al vaak gezeurd. In de rotonde-kamer was plaats. Zijn bureau was te klein voor 't midden. Het had even in hem gewrongen, of hij het bij Mies zou vertellen, van deze telefoon-boodschap. Niets zou hij 'zeggen. Kleestra zonder complimenten nie' meer vragen. Maar de jongeluitjes over een dag of wat verrassen met de uitnoodiging: komen jullie op Lommerlust spelen.

Van hem, Hovink, had Loodijck niets gezegd. Natuurlijk niet - hij was toch lid. D'er was 'es even ruussie geweest; het kwam op elke sjosjeteit voor. Hij ging d'er vanmiddag gewoon weer heen. Zou net doen, of d'er niks gebeurd was. Maar die Wedelaar's zou hij dienen!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken