Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verloofde koninksbruidt (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verloofde koninksbruidt
Afbeelding van Verloofde koninksbruidtToon afbeelding van titelpagina van Verloofde koninksbruidt

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.09 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verloofde koninksbruidt

(1978)–Lodewijk Meyer–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 60]
[p. 60]

Voorreeden

1Dit Treurspel, schoon het nu eerst, en wel een halfjaar na mijn 2 Ghulde Vlies, voor den dagh komt, heeft echter, al dry jaaren voorGa naar voetnoot2 3 het zelve voltooidt, en over de twaalf jaaren onder handen ghe-4weest, zijnde al in den jaare 1652 opghezet. In zo gheruimen tijdt 5 hebben wy (met nutter, en noodigher beezigheeden meêrmaalen bekom-Ga naar voetnoot56merdt) by hooy en by ghras, als 't spreekwoordt zeidt, daar aan 7 ghewerkt, en het heeft somtijdts, gheheele jaaren na elkanderen, 8 achter de bank gheleeghen, en het zoude daar mooghelijk nóch legghen,Ga naar voetnoot8 9 hadde de verbouwinge, en verbeeteringe der Schouwburgh, in den jaareGa naar voetnoot9-10 10 1665, my niet opghewekt, en, beneevens andere konstghenooten, aan-11gheprikkeldt, met hoop van het gheluk te zullen ghenieten, om 12 daar meede het hermaakte Tooneel in te zien wijen. Maar dat heeft 13 my ghemist, en die, welken dat bewindt, en opzicht, te dier tijdt,Ga naar voetnoot13-14 14 aanbevoolen stondt, hebben een ander tooneelspel tót dat werkGa naar voetnoot14 15 waerdigher ghekeurdt. Van die tijdt af, heeft het altemets inGa naar voetnoot15-16 16 eenen hoek opgheslooten gheleeghen, altemets den eenen, en anderen 17 mijner Vrienden, neevens vriendelijk verzoek van hun oordeel daar 18 over, en aanwijzinge zyner ghebreeken, bezócht, vólghens den raadt 19 van Horatius in zijne Dichtkonste:Ga naar voetnoot19-22

20[regelnummer]
Si quid tamen olim
 
Scripseris, in Metii descendat judicis aures,
 
Et patris, et nostras; nonumque prematur in annum.

23Nu eindelijk, op hun aanteekenen, en ons oordeel, gheduurende dienGa naar voetnoot23 24 tijdt, in Tooneelwerken wat ryper gheworden zijnde, door het lichtGa naar voetnoot24-25 25 der Konst, welk ons nóch onlanks eerst toeghescheenen heeft, hebben 26 wy, het voor den dagh haalende, en overloopende, daar in veeleGa naar voetnoot26-34Ga naar voetnoot26 27 gheen gheringe misslagen verholpen; veel, dat doof, en dóf van 28 ghlans was, luister by ghezet; veel, dat te slecht voor een treur-Ga naar voetnoot2829spel, en te laf vloeyde, met wat deftigheidts hoogher doen draaven,Ga naar voetnoot29 30 eenighe verouderde zinryke woorden, daar toe uit den schimmel voor 31 den dagh ghesleept, en andere nieuwghesmeede invoerende; veele 32 rouwigheeden beschaafdt; veel, dat zeenuwloos bezweek, met krachtGa naar voetnoot32 33 en nadruk gheschoordt; veele weelighe overtólligheeden besnoeidt,Ga naar voetnoot33

[pagina 62]
[p. 62]

34 en 't gheen lang uitgherekt was, bondigher en korter inghedrongen, 35 en eindelijk de lengte des Treurspels, welke tót omtrent de 2400Ga naar voetnoot35Ga naar voetnoot35-37 36 vaerzen opsteegh, tót op weinigh over de 1800 ingekrompen, ons in 37 al dit na des voorghemelden Dichters voorschrift voeghende, Lib. 38 2, Epist. 2, daar hy zeght:

 
At, qui legitimum cupiet fecisse poëma,
40[regelnummer]
Cum tabulis, animum Censoris sumet honesti.
 
Audebit, quaecumque parum splendoris habebunt,
 
Et sine pondere erunt, et honore indigna ferentur,
 
Verba movere locô, quamvis invita recedant.
 
Obscurata diu populo bonus eruet; atque
45[regelnummer]
Proferet in medium speciosa vocabula rerum.
 
Adscisset nova, que genitor produxerit usus.
 
Luxuriantia compescet; nimis aspera sanô
 
Laevabit cultu; virtute carentia tollet.Ga naar voetnoot39-48

49Dóch, alhoewel het zo veele jaaren onder weeghe gheweest is; 50 zo lang na mijn voorghaande Tooneelspel, dat wy in een halfjaar 51 opgheslaghen hebben, en zo verbeeterdt te voorschijne komt,Ga naar voetnoot51 52 verzoeken wy echter den Konstkenneren, dat het daar na niet 53 gheoordeeldt werde: alzo, te dier oorzaake, de stijl zeer oneen-Ga naar voetnoot53-5454paarigh: en op de stóffe, en 't gheheele opstel, nóch evenwel,Ga naar voetnoot54 55 ghelijk uit het vólghende wil blijken, niet luttel te zegghen 56 valt.

57Den Inhoudt hebben wy ten deele van anderen ontleendt, ten 58 deele zelf verdicht. Uit een voortreffelijk treurspel van den 59 Heer Kórneille, Rodogune ghenaamdt, hebben wy ghenomen, de liefdeGa naar voetnoot59-68 60 der Tweelingbroeders; op eene en de zelfde Prinssesse, welke den 61 oudsten ter bruidt toebeschooren was; als ook de toezegghing der 62 keure ter scepterstaf voor het hoofdt der Beminde; en daarteeghenGa naar voetnoot62 63 de trouwbelofte der Beminde voor het hoofdt des gheenen, die 't 64 haare gheeischt hadde. Deeze zo zeldzaame eisch en teegheneisch, 65 en warring, daar door ontstaan onder de broederen, ghemengdt met 66 onghewoone, en zeer heftighe teeghenstrydighe hartstóchten vanGa naar voetnoot66 67 liefde, staatzucht, en kinderplight; verlókte en bekoorde ons, om-Ga naar voetnoot6768ze t'onzen treurtooneele te voeren. Maar oordeelende hier niet 69 stófs ghenoegh voor onze Anschouwers, die overvloedt van werke-Ga naar voetnoot69-7070lijkheidt begheeren, hebben wy het overighe daar by ghedicht; enGa naar voetnoot70 71 hadden, ten besluite, daaraan ghelascht het krachtighste uit 72 Senekas Thyestes, doende in het laatste bedrijf, Velleede haarenGa naar voetnoot72-74 73 zoon Eduward, uit wraak, den Vader en Broeder opdisschen, en an 74 dat vleesch hunnen honger verzaaden. Maar dewyle hier door myn

[pagina 64]
[p. 64]

75 werk, ten opzichte van 't slót, t'eene maale trok, en zweemde, 76 na een zeer beroemdt treurspel, dat met ghrooten toeloop, enGa naar voetnoot76 77 naam, daaghelijks ten tooneele vertoondt wordt, wiens laatste 78 bedrijf meede uit het zelfde Latijnsche treurspel ontleendt was, 79 heb ik nu op 't anraaden myner Vrienden, wien toescheen, dat 80 die ghelijkenis mynen treurspeele ten nadeele zoude strekken, 81 des zelfs besluit vervórmdt, het eenighsins op de leest vanGa naar voetnoot81Ga naar voetnoot81-82 82 Korneilles Rodogune doende schoeyen; dóch de redenen, waar inGa naar voetnoot82 83 ik Seneka naghevólght hadde, met luttel veranderings, t'onzen 84 ooghmerke passende. Ghelijk wy de eer, welke, uit dusdaanigh 85 een slagh van schriften, den Dichter over 't hoofdt hangt, 86 nimmer van ghrooten belange gheschat hebben; zo belyden wy ook 87 ghaerne, welke meesters ons een handt gheleendt, en wat noordt-Ga naar voetnoot87-8888sterren in deeze zee, met haare tintelende straalen, onzer zwak-89heidt toeghelicht hebben. Na de vertaalinge van twee tooneelspeelen,Ga naar voetnoot89 90 toelegghende een van ons eighen maaksel ter weereldt te brengen, 91 hebben wy, nóch onkundigh in de tooneelwetten, en reeghelen der 92 Konst zijnde, ons, zonder trouwe leidslieden, niet darren, metGa naar voetnoot92 93 wasse pennen, in de lucht begheeven. Kórneille heeft my, van derGa naar voetnoot93 94 aarde, om hoogh gheholpen, alwaar zijnde, hebbe ik my verstout 95 op myne wieken te dryven: dóch ten einde myner vlught, schroo-96mende over hals over hoofdt needer te koomen, hebbe ik mijneGa naar voetnoot96 97 toevlucht na Seneka ghenomen, die my ghevat, en zachtelijk needer-98ghezet heeft. Deeze twee ghroote Meesters in de Tooneeldichtkonst 99 hebben wy dan te hulp gheroepen in ons leerstuk, en met hunneGa naar voetnoot99 100 paerlen en diamanten, het zelve, van vooren en afteren, bezaaydt 101 en opghesmukt, hoopende, dat ons tusscheninghevlijdt doove loof-Ga naar voetnoot101-02102werk, van die schitteringen, eenighen luister zal toeblinken, en 103 anghestraalt worden; en dat, dewijle wy zo stip hunne stellingen,Ga naar voetnoot103 104 reedenen en woorden niet op de voet ghevólght hebben, óf daar isGa naar voetnoot104 105 doorghaands niet weinigh af- en bygheraakt, het hunne ons, als 106 eigen ghoedt, eenighsins zal mooghen toeghereekendt worden, zoo 107 deeze zetreeden van Horatius in zyne Dichtkonste standt ghrijpt:Ga naar voetnoot107

 
Publica materies privati juris erit, si
 
Nec circa vilem, patulumque moraberis orbem;
110[regelnummer]
Nec verbum verbô curabis reddere fidus
 
Interpres; nec desilies imitator in arctum,
 
Unde pedem referre pudor vetet, aut operis lex.Ga naar voetnoot108-12
[pagina 66]
[p. 66]

113Hoe onkundigh, en ongheleerdt eevenwel dat wy gheweest zijn in deGa naar voetnoot113-21 114 Konst, echter 't zeil ghaande na eenighe helderlichtende baaken,Ga naar voetnoot114-15 115 die ons zommighe treffelijke tooneelspeelen ontstaaken, en onder-116schoordt van eenighe waarneemingen; en opmerkingen, in de zelve 117 by ons ghedaan, heeft onze kiel niet angheloopen teeghen de dry 118 Hoofdtreeghelen, anghaande de eenheidt des handels, der dagh, en 119 plaats, en veele streeken ghehouden, en klippen ghemijdt, die wy 120 namaals bespeurt hebben, dat de ghrootste Stuurluiden in onze 121 Konst voorschryven, en aanwyzen.

122De gheschiedenis van ons Treurspel, ghelijk als zy van alleGa naar voetnoot122-23 123 ghedicht zijn moet, is een en eenigh, na den reeghel van Aristote-Ga naar voetnoot123Ga naar voetnoot123-24124les, en den meêrmaals ghenoemden Dichter, in zijne Dichtkonste:

125[regelnummer]
Denique, sit quodvis simplex duntaxat, et unum.Ga naar voetnoot125

126Waar meede niet verbóden wordt, veele byzondere daaden in eenGa naar margenoot126-27Ga naar voetnoot126 127 tooneelspel in te voeghen; want dan zoude het vry magher en schraal 128 vallen, en alle de tooneelspelen ghebrekkigh verklaardt worden: 129 maar ghebóden, dat alle die daaden te zamen moeten loopen, om denGa naar voetnoot129 130 voornaamen handel uit te maaken: alzo de zelve hebben moet, na 'tGa naar margenoot130-36Ga naar voetnoot130 131 zegghen van Aristoteles, in zijne Dichtkonste, op het 7 Hoofdtstuk,Ga naar voetnoot131 132 een bevoeghlijke ghrootte, dat is, dat zy niet zo overklein moet 133 zijn, dat zy 't ghezicht ontsnappe, als een veezelken: nóchte zo 134 onmaatigh ghroot, dat zy het gheheughen des anschouwers verwarre, 135 en overrompele, en zijne verbeeldinge verbystere, en doe zwerven: 136 in 't kort, zy moet hebben een beghin, midden, en einde: welke dryGa naar margenoot136-39 137 deelen, niet alleen zijn zo veele byzondere daaden, die op de voor-138naamste slaan: maar daarenboven magh nóch elk der zelve verschei-139dene andere bevatten, met de zelfde onderschikkinge. Deeze is inGa naar voetnoot139 140 ons treurspel het Huwelijk der Koninksbruidt Mathilde, daar 141 Ghrimoald een zyner Tweelingen pooght toe te verheffen, en zy beide 142 ook na staan; het welke Velleede, als ook Mathilde zelf, enGa naar voetnoot142 143 Atelstan trachten te beletten.

[pagina 68]
[p. 68]

144Beneeven deeze eenigheidt, moet de handel ook een volkoomenGa naar margenoot144-50Ga naar voetnoot144-70 145 einde hebben, en gheen staert van overtólligheidt nasleepen. In 146 de uitkomst, welke haar sluit, dienen dieshalven de AanschouwersGa naar voetnoot146 147 zo wel onderrecht te zijn van den gheheelen toestandt der zaaken, 148 en der ghemoederen van alle die gheene, welke eenigh voornaam 149 deel an den handel ghehadt hebben, dat zy, t'eene maale voldaan, 150 en in allen deele verghenoeghdt, weghghaan. En wanneer in dus-Ga naar margenoot150-55151daanighen standt het tooneelspel gheraakt is, staat daar wyders 152 niet achter aan te lappen, en klampen: vermits de Toehoorer, 153 als hy den uitslagh heeft, niet meêr verwacht, nóchte begheert:Ga naar voetnoot153 154 zijne aandacht verslapt, en verflaauwt, en alles, wat 'er vólght, 155 baart hem maar verdriet, en onbenoeghen: En dat zo zeer, dat de 156 ervaarenheidt, in onzen Schouwburgh, meenighmaals vertoont heeft, 157 dat, in dierghelijk gheval, nóchte hooghdravenheidt van vaerzen, 158 nóchte heerlijkheidt van konstwerken, de Kykers heeft konnenGa naar voetnoot158 159 weêrhouden, dat zy niet opreezen, en doorghingen. Zo merkelijkGa naar voetnoot159 160 eene klip der aanstoot hebben wy ghepoogt te myden, en zouden 161 zelf, te dier oorzaake, als Ghrimoald, Trasimond, en Velleede, 162 op het einde des vijfden bedrijfs, om hals gheraakt waaren, daar 163 meede ons treurspel beslooten hebben, hadden wy wegh gheweetenGa naar voetnoot163-70 164 met Ottomar, die, Trasimond om 't leeven ghebraght, en ter 165 rijkskroon eenigh recht hebbende, den Anschouwer in nabedenkenGa naar voetnoot165 166 zoude ghelaaten hebben, wat van hem gheworden waare. Deeze zijn 167 wy derhalven gheparst gheweest teeghens Atelstan te doen opstaan, 168 en, in een daar op vólghend ghevecht, omkoomen; alle achterdachtGa naar voetnoot168 169 alzo verdryvende, en den Toehoorer, t'eene maale voldaan, na 170 huis zendende.

171Om den handel eens Tooneelspels dan behoorlijk volkomen teGa naar margenoot171-77 Ga naar voetnoot171 172 maken, worden 'er veele byzondere onvolkomene daaden vereischt,Ga naar voetnoot172 173 die der zelve dienen tót trappen, en aanleidingen, en den An-175schouwer onderwylen ophouden, in een vermaakelijk, en aanghenaamGa naar voetnoot175 176 verlangen. Ghevoeghlijk wordt dit verwekt, op 't einde van yderGa naar voetnoot176 177 bedrijf, om den ghanschen handel aan een te schakelen: veroor-Ga naar margenoot177-79178zaakende aldaar, in 't ghemoedt der Toehoorers, een ghraaghe ver-Ga naar voetnoot178179wachting van iets, dat in het navolghende uit te werken staat. In 180 ons Treurspel hebben wy hier na ghedoeldt, en ghepooght onzerGa naar voetnoot180 181 Kykeren aandacht op te schorten met verlangen, achter het eersteGa naar voetnoot181

[pagina 70]
[p. 70]

182 bedrijf, hoe 't afloopen zal, met het mislukken van Velleedes en 183 Fastarads aanslagh; en met de onderlinge liefde der Tweeling-184broeders en hunne vuurighe min tót Mathilde, op het kiezen vanGa naar voetnoot184 185 den eerstgheboorenen. Achter het tweede, wat'er worden wil van 186 Ghrimoalds toornighen eisch, en Mathildes teegheneisch; als ook 187 van 't weederzijdsch besluit der Broederen. Achter het derde, óf 188 de valsche beschuldighing van Velleede niet zal voor den dagh 189 koomen, en óf Ghrimoald daar door misleidt, zijnen onschuldighen 190 zoone zal straffen. Achter 't vierde, wat uit zal werken Velleedes 191 dreighement, en woedende wraakghierigheidt; als meede Ghrimoalds 192 voorneemen van zijnen overghebleeven zoon te kroonen, en an Mathilde 193 inden echt te verbinden. By alle 't welke, na 't beghin des tweeden 194 bedrijfs, zich voeght, en invlijt een bedenken, wat Mathilde enGa naar voetnoot194 195 Atelstan, neevens Leeuwenbald, met zijn eedtghenootschap ter handt 196 zullen slaan, om den Dwingelandt uit den troon te schoppen, en 197 den rechten Erfprins daar in te zetten.

198Dierghelijke verlangens zijn dan den Tooneeldichter te ver-199wekken, in de ghemoederen zyner Toekykers, op de einden der bedryven, 200 welke heedendaagsch by de Franschen, en ons tót vijf in ghetale 201 klimmen. De Spanjaarden blyven hardtnekkigh by drie, waar de Ita-Ga naar margenoot201-06Ga naar voetnoot201-04202lianen ook dikwyls toe vervallen. Dusdaanigh eene onderscheidinge 203 des Tooneelspels in vijf bedrijven is ten tyde van Horatius al in 204 zwang gheweest, als blijkt uit zyne Dichtkonste:

205[regelnummer]
Neve minor quintô, neu sit productior actu
 
Fabula, quae posci vult, et spectata reponi.Ga naar voetnoot205-06

207Maar niet ten tyde van Aristoteles, by den Grieken, wier tooneel-208speelen, zonder eenighe afdeelinge in bedrijven, eens sloeghs af-Ga naar voetnoot208209loopen. Hy schift, in het 12 Hoofdtstuk zyner Dichtkonste, hetGa naar voetnoot209-12 210 Tooneelspel in vier deelen, in Prologum, Episodium, Exodum, et 211 Choricum, in de Inleiding, het Tusschenvoeghsel, ófte byverdightsel,Ga naar voetnoot211 212 de Uitghang, óte het besluit, en de Rey. Andere jonger Dicht-Ga naar voetnoot212-15213konstenaars, dat op het zelfde uitkomt, deelen het eerstelijk in 214 Diverbium et Chorum, Ghesprek en Rey, en 't ghesprek daar na inGa naar voetnoot214 215 Protasin, Epitasin, et Catastrophen, welk bequaamlijk vertaalt 216 kan worden, in het Voorspel, Middenspel, en Achterspel. De ReyenGa naar voetnoot216-17 217 laaten de meeste heedendaaghsche Tooneeldichters achter. Het be-Ga naar margenoot217-21218sluit, ófte achterspel, staat teeghen ons laatste bedrijf. HetGa naar voetnoot218 219 tusschenvoeghsel, ófte middenspel, verbeelden onze dry middelste

[pagina 72]
[p. 72]

220 bedrijven. En ons eerste bedrijf verstrekt voor inleiding, ófte 221 voorspel.

222De plicht van dit eerste bedrijf, waarom het ten tyde van Aris-Ga naar margenoot222-27223toteles Inleiding ghedoopt wierdt, is opening te doen van den 224 inhoudt des tooneelspels, en dan Anschouweren te onderrichten 225 van alles, wat gheschiedt is voor den Handel, welke men toeleghtGa naar voetnoot225 226 te vertoonen; en vereischt wordt tót verstandt der zelve, en tót 227 het vólghende den wegh baant. Hierom kan zy volstaan, met deGa naar margenoot227-31 228 ghesteltenissen van de ghemoederen der Bedryvers voor ooghen te 229 stellen, en hoe verre zy ghekomen zijn inde gheschiedenis, 230 welke men af wil beelden, als zy lang van te vooren beghonnenGa naar voetnoot230-31 231 heeft. De wijs om de Toekykers hier van te verwittighen is byGa naar margenoot231-34 232 tijden veranderdt. Euripides heeft somtijdts een Ghódt, in een 233 Konstwerk (Machinâ) ten tooneele ghevoerdt, somtijdts de voor-234naamste personaadje zijns treurspels, die dat verrichte. PlautusGa naar margenoot234-36 235 heeft, ten dien einde, een Voorreedenaar, die aan 't spel niet 236 verknócht was, vooruit ghezonden. Terentius heeft dusdaanigheGa naar margenoot236-46 237 voorreedens wel niet afghekeurdt; maar de stóf der zelve ver-238anderdt, die ghebruikende, om zich teeghen de berispingen zyner 239 benyders te verdeedighen: en een nieuw slagh van Personaadjen 240 inghevoerdt, den welken, in den aanvang des tooneelspels, een 241 der Hoofdtbedryvers den ghanschen omslagh der zaaken vertelt, 242 en die daar na t'eene maale achterblyven, en nooit weeder te 243 voorschyne koomen. De heedendaaghsche Tooneeldichters hebben 244 dusdaanighe personaadjen (die de Konstenaars Protaticae noemen)Ga naar voetnoot244 245 door het gheheele toneelspel heen laaten vloeyen, en aan 't 246 overighe werk vast ghehecht. Maar alzo alle langwijlighe ver-247tellingen, en reedenen, onze Toekykeren verdrietigh vallen, 248 hebbe ik, door de reedentwist van Velleede en Fastarad, als 249 meede door de beraadtslaghing van Trasimond en Alarik, alles wat 250 voor den aanvang van mijn treurspel voorghevallen was, en mijnen 251 Toehooreren, tót verstandt van 't ghansche vervólgh, te weeten 252 stondt, ghenoeghzaamlijk ontdekt,

 
- In medias res,
 
Non secus ac notas, auditorem rapiens;Ga naar voetnoot253-54

255Daar in navólghende de voetstappen van den Heer Kórneille in zijnGa naar voetnoot255 256 Heraklius, dat wy weleer vertaaldt hebben; die ons toen al zeerGa naar voetnoot256

[pagina 74]
[p. 74]

257 aanstonden, en hy zelfs niet zonder konst oordeelt.

258 Behalven de voorghemelde plicht des eersten bedrijfs, vereischtGa naar margenoot258-66 259 deeze uitsteekende Konstenaar, en Tooneeldichter nóch, dat daar 260 in gheleght werde de ghrondt, waar op alle het vólghende ghebouw 261 wil rusten, zo ten opzichte der voornaame handel, als alle de 262 bydichtsels, ófte uitbreidsels, Episodia ghenoemdt; en dat zo-263daanigh, dat 'er gheenigh bedryver in 't vervolgh te voorschijneGa naar voetnoot263 264 treede, die hier niet al bekendt ghemaakt zy, ófte ten minsten 265 gheroepen werde door iemandt, die reets ten tooneele ghevoerdt 266 is. En dit verstaat hy van Bedryvers, die door eighene beweeghinge,Ga naar margenoot266-70Ga naar voetnoot266 267 ófte voordeel werken, ófte die eenige tyding brengen, waar doorGa naar voetnoot267 268 iets van belang in 't spel te weeghe ghebraght wordt. En niet 269 van zulke, welke op 't ghebódt, ófte ten verzoeke van iemandt 270 anders voor den dagh koomen. Deeze Tooneelwet, zegt hy, nieuw,Ga naar margenoot270-74Ga naar margenoot270-82 271 en vry streng te zijn, en zeer weinigh by den Ouden waarghenomen: 272 hoewel zy overdienstigh is, om eene rechtschapene eenigheidt des 273 Handels te maaken, door de bandt van alle de daaden, welke in 274 het Tooneelspel invloeyen; als meede haare ghrondtvest heeft 275 op twee anmerkelijke plaatsen van Aristoteles. De eerste staatGa naar voetnoot275 276 in 't 10 Hoofdtstuk zyner Dichtkonste, en is deeze: Ghroot onder-Ga naar voetnoot276277scheidt is 'er tusschen de voorvallen, welke de eene na de andere 278 koomen; en die, welke de eene ter oorzaake van de andere koomen. 279 De andere plaats vindt men in 't zelfde Hoofdtstuk, en belast 280 uitdrukkelijk, dat al, wat verhandeldt wordt in het Treurspel, 281 noodtzaakelijk, ofte waarschynlijk, moet voortspruiten van 't 282 gheene voorgheghaan is. Wy hebben deeze nieuwe Tooneelwet niet 283 t'eene maale verzuimdt. Door de t'zamenspraak van Velleede, en 284 Fastarad, die het tooneel ontsluit, en waar in zy hem ter wraake 285 zyner vermoorde voorouderen, en herwinninge zyner erfstaf anhitst, 286 wordt Ghrimoald met zyne Tweelingzoonen en Dóchter; als meede 287 Mathilde met Atelstan; en hoeverre 't met den Handel, die ten 288 tooneele te voeren staat, reets afgheloopen is, den Toehooreren 289 bekendt ghemaakt; 't welk door Ottomar, in den schijn van een 290 Gheest, en daarna door 't ghesprek der Broederen nóch wijder 291 verklaardt, en alzo de bron gheopent wordt, waar alle het na-292vólghende van afvloeidt. Alleen van Eduward is daar ter plaatse 293 gheenigh ghewagh, die echter, in 't derde en vierde bedrijf, een

[pagina 76]
[p. 76]

294 verandering van belang in den handel veroorzaakt. Dóch, óf deezeGa naar voetnoot294-97 295 van de voornaame bedryvers niet gheroepen wordt, ófte onder de 296 byloopende niet zoude mooghen ghereekent worden, draaghen wy op 297 aan 't oordeel der naauwkeurighe Konstkenners.

298Den aanslagh van Velleede en Fastarad, op het leeven derGa naar voetnoot298-304 299 Tweelingbroeders, heeft iemandt myner Vrienden anghemerkt, dat 300 niet veel, tót het gheene in de vier vólghende bedryven voorvalt, 301 deede; 't welk wy ook niet voorhebben te ontkennen: ook is zy 302 maar een byverdichtsel (Episodium) om den inhoudt des Treurspels 303 te openen, en voor ooghen te stellen den toestandt des handels, 304 en der ghemoederen van de Hoofdtbedryvers.

305Het schijnt wat teeghen de reeden aan te horten, dat wy, op 't 306 neederbonzen der kamerdeure, en 't ghevecht van Fastarad met zijn 307 ghewapendt vólk, teeghen Trasimond en Alarik met hunne Dienaars, 308 't welk zonder ghroot ghetier, en ghedruisch, niet heeft konnen 309 toeghaan, niemandt van 't Hófghezin laaten toeschieten. Maar 310 wy antwoorden, dat het nacht, en elk in slaap zijnde, niemandt 311 zo haast voor den dagh quam, en de te rugh ghedreevene niet 312 lang weêrstandt booden; maar elk om een ghoedt heen koomen uit-313zaaghen, daar de donkerheidt der nanacht hen in beghonstighde.

314Noodeloos heeft het ons ghedacht, in 't vervólgh des Treur-315spels, veel gewagh van dit gevecht te maaken, ons ghenoeghende 316 dat ter loop aan te roeren, in de eerste uitkomst des tweeden 317 bedrijfs; alzo 't de daaden, die daar in voorvallen, gheensins 318 bevoordert: hoewel niet te ontkennen is, dat zo aanmerkelijk, en 319 wightigh een voorval, van een Dwingelandt, behoorde in acht ghe-320nomen te worden. Maar den Tooneeldichter is 't gheoorlóft, al 321 wat tót de af te beeldene geschiedenisse niet doet, zonder mis-322slagh achterweeghe te laaten, vólghens 't oordeel der ghrootste 323 Meesters. Het is niet noodigh, zeght Kórneille, dat de DichterGa naar margenoot323-29 324 met alle de gheringe daaden, die niet strekken tót voortzettinge 325 van de voornaamste, zich ophoude. Horatius ontslaat hem ook van 326 die zórghe en moeyte, met deeze vaerzen in zyne Dichtkonste:

 
Hoc amet, hoc spernat promissi carminis autor;
 
Pleraque negligat; en
 
Semper ad eventum festinet.Ga naar voetnoot327-29

330Maar dat, over dit ghevecht, de Tweelingbroeders, hunne be 331 springers op de vlucht ghedreeven hebbende, zo weinigh hunne

[pagina 78]
[p. 78]

332 ghedachten zullen laaten ghaan, en niet opspooren, van wie, en 333 waarom zy, in dier voeghen, belaaght zijn; maar voort vallen opGa naar voetnoot333 334 het gheene hun, dien anstaanden dagh, over 't hoofdt hangt, is 335 een misslagh, daar wy gheen verschoon toe weeten; ten zy moo-Ga naar voetnoot335-42336ghelijk iemandt daar voor wilde aanneemen, dat zy, aleer zy, 337 van 't verjaaghen hunner bespringers, weeder te voorschijne 338 koomen, dies aanghaande ghesprooken hebben, en Trasimonds eerste 339 woorden het besluit van die reeden zijn, en een overtredt tótGa naar voetnoot339 340 de vólghende, welke t'onzen ooghmerke beeter diende, als deGa naar voetnoot340-42 341 plichten des eersten bedrijfs, dat zy eindight, behoorlijk hel-342pende nakoomen.

343De drie middelbedryven beghrijpen den handel, op het verwardste,Ga naar voetnoot343-47Ga naar voetnoot343 344 en in haare uiterste kracht. In het tweede ghroeijen de woelingen 345 aan. In het derde, staan zy in tóp ghesteeghen, en barnen op het 346 heftighste. En in het vierde raaken zy aan 't verflaauwen, en 347 verslappen. Zo klimt in ons tweede bedrijf de verwarring op, 348 eerstelijk door Mathildes weigheren aan Ghrimoald, van een zyner 349 tweelingzoonen ten bruideghom te willen aanvaerden, en haar 350 dreighen van zynen staat het onderst boven te keeren; daarna door 351 Ghrimoalds verbólghen eisch, op zyne zoonen, van Mathildes hoofdt,Ga naar voetnoot351 352 voor het recht der rijkskroone; en eindelijk door haare teeghen-Ga naar voetnoot352353eisch, op de zelve, van zijn hoofdt, voor 't ghenót van haare 354 weedermin, en trouw. Zo is zy, in ons derde, in tóp ghesteighert, 355 door 't om hals brengen van Heddewigh, aanghezien voor Mathilde, 356 door Alarik, en weeder van Alarik door Fastarad, en 't ghevangen 357 zetten van Trasimond, valschelijk voor broeder- en zustermoorde-358naar beschuldigdt van Velleede. Zo daalt zy, in ons vierde, door 359 't uitkoomen van Trasimonds onnoozelheidt, en 't straffen vanGa naar voetnoot359 360 Fastarads manslaght.

361De raadt der Tweelingen, als zy Mathilde, in 't vijfde tooneelGa naar voetnoot361 362 des tweeden bedrijfs, verzoeken, eenen uit hun beiden ten brui-363deghom te verkiezen, om huns Vaders toorn, die haar hoofdt hun 364 afgheeischt hadde, af te keeren, schijnt zonder oordeel; en wyGa naar voetnoot364 365 erkennenze ook van zeer kleenen oordeele te zijn, alzo zy effen 366 te vooren verstaan hadden, dat zulk een verzoek Mathilde hunnen 367 vader reets afgheslaaghen hadde. Maar men kan tót hunne verschoo-368ninge voorwenden, dat twee minnaars, in zulk eene schichtigheGa naar voetnoot368

[pagina 80]
[p. 80]

369 ontsteltenisse, dat zo naauw niet bevroededen; als ook, dat zy 370 aan huns vaders verslagh moghten twijffel slaan, en ten minsten 371 van haare welbeminde Koninginne het zo byster quaadt niet ver-372moeden, als het hen aanghediendt was, ghelijk der lievers aart 373 is, aan hun lief gheen leedt te zien; en eindelijk dat zy ver-Ga naar voetnoot373374hoopten, dat Mathilde, bezeffende 't ghevaar, daar zy zich in-375ghesteeken hadde, van opzet moghte veranderen. Dóch zy vinden 376 zich in die hoope bedrooghen, en door haare onverwachte teeghen-377eisch in bysterer doolhóf van verwarringen inghewikkeldt, barstende 378 daar op uit in weeklaghten, welke wy niet ontveinzen willen, dat Ga naar voetnoot378-84 379 na 't laatste tooneel des eersten bedrijfs van de Cid t'eeneGa naar voetnoot379-80 380 maale trekken, en met eene ghezochte ghemaaktheidt pronken, door 381 de herhaaling der zelfde vier laatste reeghelen, welke beeter in 382 een lierdicht, dan treurspel, zoude passen, als buiten de waar-383schijnelijkheidt loopende, dat bedroefde natuurlijk zoo op deGa naar voetnoot383 384 maat klaaghen.

385Wy laaten in het derde, en vierde, als ook laatste bedrijf,Ga naar voetnoot385-453 386 veele personaadjen op het tooneel, in het ghezichte der Toekykers, 387 om het leeven brengen: het welk, schoon het verscheelt van het 388 ghebruik der Fransche Tooneeldichters, die zich zeer zórghvuldigh 389 daar voor wachten; zoo loopt het nóchtans niet aan teeghen deGa naar margenoot389-98 390 reeghelen der Konst, nóchte t'eene maale teeghen het gebruik der 391 Ouden. Aristoteles, in het 11 Hoofdtstuk zyner Dichtkonste, leertGa naar voetnoot391 392 ons, dat, om de ghemoederen krachtighlijk te beweeghen, men over-393maatighe rampen, quetsuuren, en moorderyen, ten tooneele moet 394 voeren. By Sofokles en verberght zich Ajax niet, als hy zich 395 doorsteekt, by Euripides hangt Phaedra aan een stróp ten toone, 396 en by Seneka vermoordt Medea haare kinderen op het tooneel, daar 397 de Anschouwers het zien, zich niet stoorende aan Horatius verbódt:

 
Nec pueros coram populo Medea trucidet.Ga naar voetnoot398

399Op dit, met eenighe byghaande vaerzen, steunen die, welke alleGa naar voetnoot399Ga naar voetnoot399-440 400 moorderyen ten treurtooneele afbannen; daar by voeghende, dat 401 die bloedighe vertooghselen de ghemoederen te heftigh ontstellen, 402 ófte blyken doen, alzo zy niet leevendigh afghebeeldt konnenGa naar voetnoot402 403 worden, datmen niet in der waarheidt, maar alleen in schijn, die 404 daaden verricht. Maar, iemandt in haastigheidt, ófte vechtender 405 handt doodt te steeken, kan zo ghezwindt in zijn werk ghaan, dat

[pagina 82]
[p. 82]

406 de Toekyker gheen onderscheidt zal konnen maaken, óf in der waar-407heidt ófte in schijn de steek gheghaan is. Voegh hier by, dat 408 óf het vertoont, óf vertelt wordt (ghelijk zy willen, dat men doen 409 zal) de Toehoorers eevenwel het voor spel, en gheen ernst aanzien: 410 en alzo valt hunne laatste reeden om verre. Hunne eerste looptGa naar voetnoot410 411 reeghelrecht teeghen de plaats van Aristoteles, die wy byghebraght 412 hebben, aan. Het staat vast, dat de ghemoederen der Anschouwers, 413 dewijl men uit is om hen te vermaaken, niet te ontstellen zijn;Ga naar voetnoot413 414 dóch dat gheschiedt niet door slechtelijk doodt te steeken: wantGa naar voetnoot414 415 dat iemandt, t'onrecht vervólght zijnde, zijn leeven verdeedighende 416 zynen vyandt doet neederstorten, is zo rechtmaatigh, dat het be-417haaghen zal: maar door ghruwelijkheeden, en schrikkelijke ondaaden,Ga naar margenoot417-24 418 als verkrachtingen, en bloedtschendingen, ófte onnatuurlijke moor-Ga naar voetnoot418419deryen; ghelijk als wanneer een zoon aan zijne moeder, ófte een 420 moeder aan haare kinderen moorddaadighe handen slaat; welke in 421 teere ghemoederen, die de menschlijkheidt beschaaft heeft, een 422 afschrik en walghing zullen baaren. Van dusdaanighe afghrijslijk-Ga naar margenoot422-36423heeden meenen wy, met Kórneille, dat Horatius spreekt, en niet 424 van allerhande slagh van doodtslaghen. De voorbeelden altoos, dieGa naar voetnoot424 425 hy bybrengt, (want hy gheeft gheen reeghel) zijn ijsselijk. Hy 426 wil, dat de Dichter zal overweeghen, óf de daaden zo overwreedt, 427 zo moeijelijk om te vertoonen zijn, dat zy 't gheloof der Toezie-428ners niet zullen konnen verwerven; en wanneer dat ghevreest wordt, 429 wil hy, datmenze zal verberghen voor de ooghen der Anschouwers, 430 en daarna in een verhaal wijdtluftigh afschilderen, welk het ghe-Ga naar voetnoot430431moedt minder raakt, dan het zien zelf, en ons lichter verleidt. 432 Van dit slagh heeft hy in zijnen tijdt gheoordeeldt, naamelijk te 433 overwreedt de daaden van Medea, die haare beide kinderen vermoordt, 434 en van Atreus, die zyne neeven, van lidt tót lidt ghekorven, ziedt 435 en braadt; en te onvertoonbaar de ghestaltveranderinge van PrógneGa naar voetnoot435 436 in een voghel, en Kadmus in een slang. Ieder tooneeldichter heeft 437 den ghrondt van de ghemoederen zyner Toehoorers te peilen. AltijdtGa naar voetnoot437 438 dit staat vast, dat Horatius niet allerhande moorden ten tooneele 439 afbant: en wy alzo, nóchte teeghen der Ouden tooneelwetten, nóchte 440 der zelver ghebruik, in onzen treurspeele, die inghevoerdt hebben. 441 Wy willen wel niet ontkennen, dat wy, toen dit werk eerst opghezet 442 wierdt, ziende eenighe tooneelspeelen, daar veel moorden, en wreed-Ga naar voetnoot442

[pagina 84]
[p. 84]

443heeden in ghepleeght wierden, met ghrooten toeloop van Kijkers, en 444 lóf der Dichters vertoonen, op zulk een dwaallicht t'zeil gheghaan 445 zijn: Maar sints heeft de ervaarenheidt gheleerdt, dat ook, zonder 446 zulke vertooningen, de Anschouwers te behaagen, en in den Schouw-447burgh te lókken waaren. Weshalven, indien het nu te maaken stonde, 448 zouden wy eenen heelen anderen streek houden: maar het ghansche-449lijk te vermaaken, heeft ons te veel moeiten, en niet noodigh 450 ghedacht; alzo daar vindingen en ghedachten in zijn, wier onze 451 zangghodinne zich niet heeft te schaamen, en uitghedrukt met 452 vaerzen, die, ons oordeels, voor gheenighe van de onze hoeven teGa naar voetnoot452-53 453 wyken.

454Boven het om 't leeven brengen op het tooneel, komt ook voor,Ga naar voetnoot454-62 455 in het vierde bedrijf, eene vertellinge, welke Eduward aan Ghri-456moald doet, van 't gheen de Kijkers reets voorheen ghezien hebben, 457 welke te dier oorzaake overtólligh is. Maar Ghrimoald, om uit de 458 doolinge, daar Velleedes verdicht verhaal, weeghens de moordt 459 zyner dóchter en zoon, hem inghewikkeldt hadde, te gheraaken, 460 moest daar kennis van hebben. En wy hebben die zo kort inghekrompen, 461 als 't belang der zaaken lyden kon, en ook door het vólghende 462 tooneel doen afbreeken.Ga naar voetnoot462

463Het laatste bedrijf behelst het besluit, en hier in staat denGa naar margenoot463-65Ga naar voetnoot463-77 464 handel zo volkoomen ten einde te brengen, dat de Anschouwer, in 465 alles voldaan, gherust en verghenoeghdt wegh ghaat. KórneilleGa naar margenoot465-74 466 vereischt, dat de uitslagh der gheschiedenisse zo verre na ach-467teren ghevlijdt werde, als mooghelijk is: omdat de ghemoederen 468 der Toekijkers des te langer in verlangen blyven: en 't onghedult, 469 dat hen aanprikt om te weeten, hoe 't met den handel af wil loopen, 470 scherpt hunne aandacht, en schaft meêr vermaaks: 't welk niet 471 ghebeurt, wanneer de zelve, met dit bedrijf zijnen aanvang neemt.Ga naar voetnoot471 472 De Kijker, wien zy te vroegh opghedischt wordt, heeft gheen 473 ghraaghte meêr, zyne aandacht flaauwt gheduurende alle het overighe, 474 daar hy niet nieuws in verwacht. 't Besluit onzes Treurspels hebben 475 wy zo verre na achteren geschooven, en Ghrimoald, Trasimond, 476 Velleede, en Ottomar raaken niet om hals, dan op het uiteinde van 477 dit bedrijf.

478Maar schoon wy deeze streek wel ghehouden hebben, is echter 479 onze kiel, aan eene andere kant, teeghen eene ghroote klip anghe-

[pagina 86]
[p. 86]

480dreeven; als wy Ghrimoald zijnen Dwinglandts aart hebben laatenGa naar voetnoot480-86 481 vergheeten, en zo gheruimen tijdt beklaaghen zynen vermoordenGa naar voetnoot481-85 482 zoone Eduward, en zich van Velleede, die hem omghebraght hadde, 483 zó trótselijk sarren, en braveeren, zonder op staande voet, vanGa naar voetnoot483 484 haaren driesten overmoedt, gherechte wraake te neemen; en zo lang 485 zyne vruchtelooze weeklachten spillen, tót dat zy hem eenen moordt-Ga naar voetnoot485-86486pook in den boezem plant. Senekas Thyestes, dien wyze ontleendtGa naar voetnoot486-89Ga naar voetnoot486 487 hebben, is hier in verschoonbaar, alzo hyze wapenloos doet teeghen 488 zynen broeder Atreus, die den meester speelde, en de oppermaght 489 in handen hadde, 't welk in onzen Dwingelandt gheen plaats ghrijpt.Ga naar voetnoot489 490 Dóch wy verhoopen dat de kracht van vaerzen, daar deeze klaghten 491 meede afghebeeldt worden, de naauwkeurighe konstkenners eenighsins 492 de ooghen zal blindtdoeken, om deeze misghreep over 't hoofdt te 493 zien, ófte ten minsten ze niet zeer quaalijk op te neemen, steu-494nende op Aristoteles oordeel, als hy zeght: dat'er ongherijmd-Ga naar margenoot494-99Ga naar voetnoot494-99495heeden zijn, die men in een ghedicht moet laaten, wanneer ons 496 hoope toeblinkt, dat zy welkoom ontfangen zullen worden: en dat, 497 in zulk een ghevalle, de plicht des Dichters vooral vereischt, 498 die te blanketten, met zo veel ghlimps, en ghlinrings, dat zy deGa naar voetnoot498 499 ooghen konnen verblinden.

500De zelfde misslagh schijnt ook plaats te ghrypen in Trasimond, 501 hoewel niet zo ghroot, als zachter, en niet zo wreedtaartigh vanGa naar voetnoot501-02 502 inborst inghevoerdt. Maar in hem valt eevenwel iets voor, daar 503 niet over heen te loopen is, naamelijk, dat, terwijl zijn Vader 504 in klaghten overvloeyt, hy den zwyghenden speelt, daar deezenGa naar voetnoot504 505 gheen minder stóffe, en reeden, daar toe aanmaant, dan den anderen.Ga naar voetnoot505 506 Dóch dit schijnt zo zeer niet my, als het Tooneel te wyten, het 507 welk niet lijdt, dat 'er twee ghelijk spreeken, schoon zy beideGa naar voetnoot507 508 t'over daar toe verplicht zijn: en in dusdaanigh een voorval is 509 de Tooneeldichter, ghelijk ik hier gheweest ben, verleeghen, hoe 510 hy 't met een van beide die bedryvers stellen zal.

511Gheen minder zwaarigheid ghemoet, als een, ófte meêr bedryversGa naar voetnoot511-38Ga naar voetnoot511-20Ga naar voetnoot511 512 iets, terzyden af, spreeken; alzo de overighe onderwylen zonderGa naar voetnoot512-13 513 werkelijkheidt staan. In dit bedrijf, valt dat voor in de reeden, 514 die Mathilde met Atelstan en Leeuwenbald, an eene zyde, onder hen 515 dryen, voeren, middelerwylen dat Ghrimoald, en Trasimond, de 516 krachtighste hunner hartstóchten af te beelden hebben, en eeven-

[pagina 88]
[p. 88]

517wel die daarom af moet breeken. Zo dat de Heer Kórneille, nietGa naar margenoot517-19 518 zonder oorzaak, daar altijdt een zonderlinge afkeer van ghehadt 519 heeft, en ieder te raaden is, dat hy zich daar van, ten zy zy zeer 520 kort zijn, onthoude.

521Ghrooter misslagh beghaat de Tooneeldichter, wanneer hy iemandtGa naar voetnoot521-30 522 invoert, ter zyden alleen spreekende, 't gheene hy een der by-523staanders laat hooren. Zo strompelen wy, als Fastarad, in 't 524 eerste tooneel des eersten bedrijfs, aanhoort, schoon niet beschei-Ga naar voetnoot524-25525delijk de reeden, die Velleede zyne moeder by zich zelven voert. 526 Want, dewyle, wanneer eenigh bedryver alleen op het tooneel spreekt, 527 en wel zonder heevighe hartstóghten, de Toehoorer zich verbeelden 528 moet, dat de dingen, die ghezeidt worden, maar ghedacht worden, 529 is het ghansch onghevoeghlijk, te vertoonen, dat iemandt die aan-530hoort.

531Dóch draaghelijker, ja eenighsins noodtzaakelijk zijn dusdaanigheGa naar voetnoot531-38 532 alleenspraaken, byzonderlijk van twee Personaadjen; wanneer, ter-533wylen zy gheschieden, eenigh ander personaadje iemandt wat in 't 534 oor te luisteren heeft; alzo daar door het tooneel dan niet zonderGa naar voetnoot534 535 werkelijkheidt ghelaaten wordt. Een staal verschaft ons hier van 536 Velleede, in 't zeevende tooneel van ons vierde bedrijf, met zich 537 zelven raadt leevende, wat haar te doen stondt, terwyle de Dwinge-538landt zyne lijfwacht in stilte eenighen last gheeft.

539Uit het voorghezeide blijkt ghenoeghzaam, dat elk van de vijfGa naar margenoot539-44Ga naar voetnoot539 540 bedryven, daar het tooneelspel in afghescheiden wordt, een ghe-541deelte des gheheelen handels moet behelzen, hoewel niet zo eeven-542ghroot, dat het verbóden zy, in het laatste meerder te vlyen, dan 543 in alle de voorghaande, en in het eerste minder, dan in alle de 544 vólghende. Echter dunkt ons zeer ghevoeghlijk het gheene de hee-Ga naar margenoot544-47Ga naar voetnoot544-47545dendaaghsche Fransche Tooneeldichters in acht neemen, naamelijk, 546 dat zy met elkanderen in veelheidt van vaerzen, en tijdt van ver-547toonen, ten naasten by, over een stemmen. My, beneevens veele 548 andere liefhebberen, heeft meenigh maale niet luttel onghemaks 549 ghebaart, in 't anschouwen der tooneelspeelen, een zeer kort be-550drijf, ghehecht aan een onmaatigh lang. De reeden schijnt te weezen,Ga naar margenoot550-53 551 dat, in het korte, de aandacht der Toehoorers niet ghenoeghzaam 552 vervult, en, in het lange, de zelve uit zijne kracht gherekt, en 553 te veel gheverght wordt. Dit laatste oordeel ik ook plaats teGa naar margenoot553-58

[pagina 90]
[p. 90]

554 hebben in de overmaatighe lange tooneelspeelen, waar in de Kykers 555 niet alleen met toeluisteren, maar de Speelers met vertoonen zich 556 afarbeiden. Waarom ik den Tooneeldichter zoude raaden, het ghetal 557 van tweeduizendt reeghelen niet te oversteigheren; binnen welke 558 paalen de Heer Kórneille zeght, zich altijdt ghehouden te hebben, 559 en van ons dit teeghenwoorghe treurspel inghekrompen is, oordeelen-Ga naar voetnoot559560de, dat een Konstenaar, in zulk een ruimte van vaerzen, handels, 561 en werkelijkheidts ghenoegh bevatten, en voor ooghen kan stellen.

562Dóch, alhoewel dusdaanigh eene eevenghrootheidt den BedryvenGa naar margenoot562-68 563 voeght, de byzondere Tooneelen, ófte Uitkomsten, waar in yder be-Ga naar voetnoot563564drijf onderdeeldt wordt, zijn daar echter niet in ghehouden, alzo 565 der zelver ghrootte, nóchte ghetal, by de Konstenaars bepaaltGa naar voetnoot565 566 wordt: en het dieshalven den Dichter vry staat, 'er weinigh, ófte 567 veel, in elk bedrijf in te vlyen, en de zelve zo lang uit te rekken, 568 en zo kort in te dringen, als hem raadzaam zal dunken. De veelheidt, 569 en kortheidt, valt onzen Kykeren het anghenaamste, alzo door 't 570 weghghaan, en bykoomen der vertooners de tooneelen haare verande-571ringe, daar zy na haaken, verkrijghen. In deeze veranderinge staatGa naar margenoot571-89Ga naar voetnoot571-612 572 naauwkeurighe in acht te neemen, dat, anghaande yder persoonaadje, 573 den anschouweren reeden ghegheeven werde, waarom hy ten toonele 574 verschijnt, en waarom hy daar weeder van ghaat. Ten opzichte van 575 het laatste, acht de Heer Kórneille, deeze Tooneelwet onverbreeke-576lijk, en niet dunkt hem zo wanschikkelijk, (ghelijk't ook waarlijk 577 is) als dat een Speeler van het tooneel scheidt, alleen om dat hy 578 niet meer vaerzen op te zegghen heeft. Ten opzichte van het eerste, 579 naamelijk het te voorschijne treeden, valt hy zo streng niet. De 580 Kykers, oordeelt hy, verwachten de bedryvers, en schoon het too-581neel afbeeldt de kamer, ófte zaal van die personaadje, welke 582 spreeken moet; hy kan daar echter niet in koomen, ten zy hy van 583 after de schermen her treede; en onnoodigh dunkt het hem te melden,Ga naar voetnoot583 584 wat hy komt te doen: dewyle het somtijdts ghebeuren kan, dat hy 585 niet uit gheweest is, ófte wel niets ghedaan heeft. En alzo schy-586nen hem verschoonbaar van deeze wet, alle de eerste tooneelen vanGa naar voetnoot586 587 yder bedrijf, maar gheensins de andere; ghemerkt een bedryver een-Ga naar voetnoot587588maal het tooneel inghenoomen hebbende, niemandt zonder reeden, en 589 oorzaak, zich daar by te voeghen heeft. Wy twijffelen, óf dit den 590 naauwkeurighen konstenaaren, en liefhebberen zal konnen ver-Ga naar voetnoot590

[pagina 92]
[p. 92]

591noeghen. Zyne stellinge schijnt ons lydelijk te zijn, wanneer eenGa naar voetnoot591 592 eerste tooneel van een bedrijf ghestelt wordt af te beelden zoo-Ga naar voetnoot592593daanigh een plaats, daar de personaadje, vólghens zyne staat, enGa naar voetnoot593-94 594 gheleeghenheidt, behoorde te zijn; ghelijk, zo een koning gheplaatst 595 wordt in zijn hóf, ófte vertrek; ófte eene prinssesse in haare slaap-596kamer, enz. Maar indien een koning, ófte prinssesse an 't strandt, 597 ófte in 't bosch vertoondt wordt, alschoon in 't voorste tooneel 598 eens bedrijfs, zo meenen wy nóchtans, dat 'er reeden behoorde by-599ghebracht te worden, waarom sy op die plaats verschijnen. TeeghenGa naar voetnoot599-603 600 deeze reeghel zondighen wy in dit treurspel tweemaal, ten opzichte 601 der bykomst, eens van de Tweelingbroeders in 't tweede, en eens 602 van Trasimond in het derde bedrijf, beide in 't vierde tooneel. 603 In 't eerste tooneel des eersten bedrijfs wordt de reeden van der 604 bedryvers uitkoomen t'over bekendt ghemaakt. De eerste tooneelen 605 der vólghende, hebben de voorghemelde ooghluiking van nooden. 606 Naauwkeurigher zijn wy gheweest in het Ghulde Vlies, alwaar nietGa naar voetnoot606-12 607 een, zelfs van de eerste tooneelen, deeze verschooninge hoeft te 608 verzoeken; behalven alleen die van 't derde bedrijf; daar nóchtans 609 de Meerman, met zyne Meereminne, zonder aanstoot, in zee op deGa naar voetnoot609 610 baaren dóbberende te verbeelden zijn, die ik, zonder veele moeite,Ga naar voetnoot610 611 hadde van Juno konnen laaten uit de gholven opdaaghen, hadde my 612 dat van eenigh belang ghescheenen.

613Boven dit voorghemelde, staat, in de tooneelen, ook in acht teGa naar voetnoot613-41 614 neemen haare bandt, en an een schakeling, in het zelfde bedrijf. 615 Deeze, als welke alle de byzondere daaden van yder bedrijf ver-Ga naar margenoot615-19Ga naar voetnoot615616eenight, heeft my altijdt een zeer voortreffelijk sieraadt in een 617 tooneelspel ghescheenen. Ook schaft zy een gheduurighe verknócht-618heidt des handels, door de verknóchting en gheduurigheidt derGa naar voetnoot618 619 vertooninge. En de Heer Kórneille verhaalt, dat de anschouwersGa naar margenoot619-24 620 der tooneelspeelen in Vrankrijk daar zo zeer toe ghewent zijn, 621 dat hen gheen ghaaping tusschen twee tooneelen voorkomt, zonder 622 de zelve te teekenen, als eene misslagh. Oogh, en oor stooten 623 zich daar aan, zeidt hy, aleer de ghedachten, en 't oordeel daarGa naar voetnoot623 624 by koomen. En ik beken, dat 'er my nooit een voorghekoomen is,

[pagina 94]
[p. 94]

625 welke my daadelijk niet teeghen de borst stiet. Hy stelt ver-Ga naar margenoot625-37Ga naar voetnoot625626scheiden slagh van dusdaanighe an een schakelingen. Door gherucht,Ga naar voetnoot626 627 wanneer, op 't gherucht van eenen koomenden, iemandt van het tooneel 628 wegh ghaat, ófte van eenen weghghaanden, op het tooneel komt. Door 629 ghezicht, wanneer de weghghaande den koomenden, ófte de koomende 630 den weghghaanden ziet. Door ghesprek zonder teeghenwoordigheidt: 631 wanneer, van achter de schermen, teeghen die op het tooneel staat, 632 ghesprooken wordt. Door teeghenwoordigheidt zonder ghesprek, 633 wanneer iemandt op het tooneel blijft, om aan te hooren, wat die 634 gheene, die daar op te voorschijnetreeden, zegghen zullen. En 635 eindelijk door ghesprek en teeghenwoordigheidt te ghelijk, welke 636 laatste bandt hy, zonder teeghenspreeken, voor de voortreffelijk-637ste keurt, en welke alle de schoonheidt heeft, die zy hebben kan. 638 En van dit laatste slagh zijnze alle, waar meede wy onze tooneelen, 639 in dit treurspel, aan een gheknoopt hebben, behalven die van hetGa naar voetnoot639-41 640 vijfde en zeste tooneel des eersten bedrijfs, daar over eenighe 641 twijffel zoude konnen vallen.

642Deeze aan een hechting der Tooneelen sleept wyders na zichGa naar voetnoot642-710Ga naar voetnoot642 643 eene byzondere opmerking weeghens de tijdt, in de welke het 644 gheheele treurspel afloopt. Deeze is in het mijne eene enkeleGa naar margenoot644-50 645 dagh; en wel eene plechtighe, en doorluchtighe dagh, uitghekoozen, 646 en bestemdt, om van twee Tweelingbroeders den eerstgheboorenen te 647 noemen, en te kroonen ten nazaat in zijns vaders Koningsstoel, enGa naar voetnoot647 648 hem uit te trouwen aan eene hooghgheduchte Koninginne, voor langeGa naar voetnoot648-49 649 jaaren, hem ten bedtghenoote toebeschooren: het welk de Heer Kór-650neille voor gheen ghering sieraadt in een Tooneelspel oordeelt. 651 De vier voorste bedryven wyken, in haare dichte achtervólghing;Ga naar voetnoot651 652 niet van de ghemeene waarschijnlijkheidt af: Want het bespringen 653 der tweelingbroeders in hunne slaapkamer; Ghrimoalds eisch, en 654 Mathildes teegheneisch; Heddewighs en Alariks om hals koomen; en 655 eindelijk het straffen van Fastarad, met alle dezer voorvallen 656 omstandigheeden, brengen in haare achtervólghinge op eene dagh, 657 niet ghedwongens meede. Maar dat Ghrimoald, daar zijn eighen zoon, 658 en dóchter om 't leeven gheraakt zijn, daar hy zijnen stiefzoon, 659 met der doodt, voor des eenen moordt ghestraft heeft; op den 660 zelfden dagh, zynen overghebleeven zoon zoude kroonen, hort watGa naar voetnoot660-62 661 teeghens de ghewoone welbetaamlijkheidt, hoewel niet teeghens deGa naar voetnoot661

[pagina 96]
[p. 96]

662 onmooghlijkheidt, aan: ten zy men die haastigheidt hier meedeGa naar voetnoot662-68 663 verschoonen wil, dat, alles tót die plechtigheidt bereidt zijnde, 664 en de Dwingelandt voor nieuwe rampen, en hinderpaalen vreezende, 665 onaanghezien het voorghemelde, de bestemde krooning heeft, hoe 666 eêr hoe liever, willen laaten voortghaan. Indien deeze verschoo-667ninge proef houdt, springen wy de waarschijnlijkheidt niet te 668 buiten. Ons gheheele Treurspel loopt dan af, in eenen enkelen dagh: 669 Dóch elk byzonder bedrijf, dewijl alle der zelver tooneelen an eenGa naar margenoot669-74Ga naar voetnoot669 670 gheschaakeldt zijn, in den tijdt, als het vertoondt wordt, de welke 671 omtrent dry uuren behelzende, moet het overighe, om eenen gheheelenGa naar voetnoot671 672 dagh te vullen, verbeeldt worden, tusschen de bedryven, te verloo-673pen; in welke tusschentijdt men kan stellen, dingen te gheschieden, 674 die tót het lichaam des ghanschen handels behooren; als, tusschenGa naar voetnoot674Ga naar voetnoot674-83 675 het eerste en tweede, de versterking met eede van de vriendschap 676 der Tweelingen, en 't raadtslaaghen van Mathilde en Atelstan met 677 Leeuwenbald; tusschen het tweede en derde, de vermomminge van 678 Heddewigh; tusschen het derde en vierde, het opsluiten van Trasimond, 679 en Ghrimoalds overweeghinge om hem te straffen; tusschen het vierde 680 en vijfde, het vermoorden van Eduward door Velleede, en het mengen 681 van zijn bloedt met verghift in de rijkskelk, neevens de voordere 682 toebereidinge ter krooninge, en 't gheveinsde toestaan van Mathilde 683 tót Trasimonds bedtghenootschap. Wy willen in gheenen deele ont-Ga naar voetnoot683-709684veinzen, dat het konstigher zoude zijn, indien ons ghansche Treur-685spel yder bedrijf eevenaarde, en de tijdt, die daar in verloopt, 686 de tijdt van des zelfs vertooninge niet te buiten ghing. WantGa naar margenoot686-93 687 het tooneelspel, zijnde eene schilderye des menschelijken handels, 688 en die schilderyen de beste, die 't meeste na de natuur trekken, 689 en 't naauwste daar na ghelijken; behoorde, te dier oorzaake, ook 690 gheen gheschiedenis van ruimer tijdt te behelzen, als het beezigh 691 is, om die te vertoonen; en alzo de tijdt der afbeeldinge op het 692 tooneel, en des handels in de natuur t'eene maale over een te 693 stemmen. Maar het valt zo moeyelijk, gheschiedenissen te vinden, Ga naar margenoot693-702

[pagina 98]
[p. 98]

694die zo kort zijn, ófte zo kort in te krimpen zijn door de konst, 695 dat, mijns oordeels, een Tooneeldichter, die eene stóffe, met watGa naar voetnoot695-96 696 werkelijkheidts en ghewoels verzien, ghelijkze van onze Toekykers 697 begheerdt wordt, in 't bestek van vierentwintigh uuren weet te 698 besluiten, zich zeer wel ghequeeten heeft, en gheenen kleenen 699 loover aan zynen lauwerkrans verdiendt. Voor my, ik zoude de paalen 700 deezer wet wat wyder uitzetten, en een tooneelspel niet verdoemen, 701 al behelsde dat een tijdt van eenighe daghen, ja weeken, als men 702 maar tót gheenighe jaaren uitspronge. Vermits my dunkt, dat, in-703dien de Toekyker zich verbeelden kan, tusschen twee bedryven een 704 uur ófte twee verloopen te zijn, hy zich ook dat zelfde van een 705 dagh ófte twee kan verbeelden. Maar voor al wilde ik alle de too-706neelen eens bedrijfs an elkanderen gheschakeldt, en de tijdt; waarGa naar voetnoot706 707 in de gheschiedenisse in de natuur, des zelfs vertooninge op hetGa naar voetnoot707 708 tooneel te boven ghaat, tusschen de bedryven, en tusschen alle 709 omtrent eevenveel inghevlijt hebben.

710Ghelijk met de tijdt, zo is 't ook met de plaats, in de tooneel-Ga naar voetnoot710-45711speelen, gheleeghen; en schoon Aristoteles, nóchte Horatius, diesGa naar margenoot711-12 712 anghaande niet een woordt reppen, zo rust de wet, welke willekeurt,Ga naar voetnoot712 713 dat het tooneelspel aan eene plaats ghehecht moet blyven, op de 714 zelfde ghrondtreeden, welke wy, eeven hier voor, te berde ghebraghtGa naar voetnoot714 715 hebben. Ik zoude, met den Heere Kórneille, wenschen, om den An-Ga naar margenoot715-21716schouweren t'eene maale gheenighen aanstoot te gheeven, dat het 717 gheene men hen in dry uuren vertoont, waarlijk in dry uuren konde 718 gheschieden: en 't gheene men hen doet zien, op een en 't zelfde too-719 neel, welk niet verandert, konde voorvallen in een en de zelfde 720 kamer, ófte zaale, ófte andere plaats, vólghens de keur, die de 721 Dichter daar van ghedaan heeft. Ons treurspel magh, van vooren 722 tót achteren, in eene Hófzaale afspeelen; ófte zo iemandt, met ons 723 deeze plaats te eng oordeelde, het hoeft buiten het koningshóf 724 niet te springen. Maar dit is dikwyls zo moeyelijk, om niet teGa naar margenoot724-27 725 zegghen, onmooghelijk, om doen, dat men ghenoodtzaakt wordt, die 726 naauwte wat te wyen, ghelijk wy ten opzichte der tijdt ghedaan 727 hebben. De Konstenaars stellen dan, dat de eenheidt der plaats nietGa naar margenoot727-33 728 gheschonden wordt, als de tooneeldichter maar zijn tooneel niet 729 wyder uitbreidt, als een stadt met zijn bygheleeghen landt. Niet 730 dat het tooneel gheduurigh zo ruim een plaats kan afbeelden, want

[pagina 100]
[p. 100]

731dat is onmooghelijk; maar by beurten daar van eenighe byzondere 732 plekken, neemt, nu de markt, dan het Hóf, dan een voornaame straat, 733 dan de vesten, en dan het omligghend veldt, ófte iets anders. EnGa naar margenoot733-39 734 deeze plaatsverwisselingen woude ik invlyen tusschen twee bedryven, 735 omdat, de voorghordijn dan ghevallen zijnde, in die tusschenpoo-736zinge het, zonder eenighen aanstoot der Kykeren, veranderdt kan 737 worden; daar zy in 't midden eens bedrijfs ghemoetende, de gheduu-Ga naar voetnoot737738righe verknóchtheidt des handels breeken, en den anschouweren 739 gheen klein verdriet baaren. En diesvólghens zullen 'er niet, danGa naar voetnoot739-45 740 vijf verscheide plaatsen, in een tooneelspel te vertooghen zijn; 741 welk ghetal, mijns oordeels, ghenoeghzaam behoorde te weezen, en 742 voor den Tooneeldichter, welke, door verscheidenheidt van tooneel-743verzieringen, zynen treurspeele luister toeleght by te zetten, en 744 voor de Toekykers, die zich aan prachtighe en konstighe tooneelen 745 verghaapen.

746Dit alles dus wijdtloopigh, en van de ghrondt op te haalen, heeftGa naar margenoot746-84Ga naar voetnoot746-84 747 ons niet ongheraaden ghedacht, om den tooneelbeghonstighers, enGa naar voetnoot747 748 konstghenooten, die door ongheleeghenheidt haarer beezigheeden gheenGa naar voetnoot748 749 tijdt, ófte door onkunde der taalen, gheen gheleeghenheidt hebben, 750 om de reeghelen der tooneelkonst naauwkeurighlijk te doorsnuffelen,Ga naar voetnoot750 751 en na te vórsschen, wat lichts in hun oordeel, en arbeidt, toe te 752 straalen: opdat, de rechtschapene kennis eens volmaakten tooneel-Ga naar voetnoot752753spels, en in de maakers, en in de kykers, de overhandt krijghende, 754 de tooneeldichter niet meêr, door onkunde der wetten van de konst, 755 ófte om ghroot gheloop voor zijn werk te verwerven van de onver-Ga naar voetnoot755-56756standighe, die ghewoonlijk den ghrootsten hoop uitmaaken, vervalle, 757 om wanschepsels van schouwspeelen ten tooneele te voeren. Wy ver-758hoopen, dat dit bericht niet quaalijk opghenoomen zal worden, alsGa naar voetnoot758 759 met een ghoet ooghemerk ghedaan. Wy hebben daar in niemandt tót 760 bekrachtighing onzer stellingen anghetooghen, als Aristoteles, 761 Horatius, en Kórneille: de twee voorste, om de eerbiedigheidt, 762 die wy der Oudheidt toedraaghen, van wiens wetten wy zeer noode 763 zouden afwyken: en de laatste, omdat hy, ons weetens, de eenighsteGa naar voetnoot763 764 is, onder de heedendaagsche Meesters in de Konst, die uit eighene 765 ondervindinge van het tooneel, en opmerkinge, wat daar op zynen 766 anschouweren behaaghlijk, ófte onbehaaghlijk gheweest is, gheschree-

[pagina 102]
[p. 102]

767ven heeft; daar de andere slechts, uit bloote bespieghelingen,Ga naar voetnoot767 768 de pen op papier ghezet hebben, wier achtbaarheidt, en zetreedenen,Ga naar voetnoot768 769 dierhalven by ons zeer weinigh weeghen: alzo de ervaarenheidt onsGa naar voetnoot769 770 daghelijks leert dat men in zijne ghedachten, en onder zyne boeken, 771 aartighe tooneelwetten kan smeeden; maar als men de handt aan 'tGa naar voetnoot771 772 werk zal slaan, en die op het tooneel uitvoeren, meêrmaals zeer 773 verleeghen staat, en door schoone reeghelen veel schoone dingen 774 uit de Schouwspeelen bant. Wy hebben ook gheen voorbeelden, dan 775 uit ons eighen treurspel byghebraght, alzo dat allerreedtst by derGa naar voetnoot775 776 handt was. Hebben wy daar in eenighe deughden, en volmaaktheeden 777 opghehaaldt, en ten toon ghesteldt, wy hebben weeder gheenigheGa naar voetnoot777 778 ghebreeken, ons weetens, verzweeghen: hebben wy die wat ghevleidt,Ga naar voetnoot778 779 men denke, dat de aart der Ouderen ons meede aankleeft, dier ghe-780woonte het is, de wanschapenheeden haarer kinderen te streelen. 781 Het staat u vry, ghoedtghunstighe Leezer, met een scherper oogh,Ga naar margenoot781 782 en oordeel, die te bezien, en op den toets te brengen. Dóch duidtGa naar voetnoot782 783 alles ten besten; ghelijk wy het t'uwen besten ghedaan hebben, en 784 verhoopen, dat het t'uwen besten zal ghedyen.

voetnoot2
Ghulde Vlies: Meijers tweede toneelstuk (1667), een spel met kunst- en vliegwerken naar Corneille's La Toison d'Or.
voetnoot5
met nutter, en noodigher beezigheeden: Meijer is in deze jaren o.m. bezig geweest met het herhaaldelijk herzien van de Woordenschat (sinds 1654) en met wijsgerige arbeid.
voetnoot8
achter de bank: verwaarloosd.
voetnoot9-10
In de jaren 1664-65 werd de schouwburg verbouwd zodat het toneel beter geschikt zou worden voor het opvoeren van spektakelstukken.
voetnoot13-14
die...aanbevoolen stondt: een van de Hoofden van de schouwburg was toen Jan Vos.
voetnoot14
ander tooneelspel: nl. Katharina Questiers' D'ondanckbare Fulvius en ghetrouwe Octavia.
voetnoot15-16
altemets...altemets: nu eens...dan weer.
voetnoot19-22
Horatius, Ars Poetica r.386-88. Vertaling: Wanneer ge toch wel eens wat geschreven hebt, laat het dan eerst eens aan de kunstrechter Metius horen, aan uw vader en aan mij, en bewaar uw geschrijf negen jaar lang.
voetnoot23
op hun aantekenen: rekening houdend met hun annotaties.
voetnoot24-25
het licht der Konst: nl. Corneille's Discours sur le poème dramatique, voor het eerst verschenen in zijn verzameld toneelwerk van 1660.
voetnoot26-34
Meijer parafraseert hier het citaat van Horatius dat hij in r.39-48 afschrijft. Merkwaardig genoeg gebruikt hij in zijn parafrase materiaal dat hij in het citaat (waarin een enkele regel wordt overgeslagen) weglaat.
voetnoot26
overloopende: doorziende.
voetnoot28
slecht: eenvoudig, laag bij de gronds.
voetnoot29
deftigheidts: verhevenheid; hoogher doen draaven: een hoger vlucht doen nemen.
voetnoot32
rouwigheeden: oneffenheden; zeenuwloos bezweek: zich krachteloos voortsleepte.
voetnoot33
nadruk: klem; gheschoordt: ondersteund.
voetnoot35
eindelijk: tenslotte.
voetnoot35-37
Horatius zegt niets over een aanbevolen lengte voor een treurspel. Meijer zal zich bij de Franse theorie en praktijk hebben aangesloten (Corneille, p.53 geeft voor de tragedie op ‘un peu de dix-huit cents [vers]’).
voetnoot39-48
Het citaat omvat uit Horatius Epist. II,2 de verzen 109-13, 115-16, 119, 122-23. We voegen tussen haken de vertaling toe van de regel die Meijer wel in zijn parafrase heeft verwerkt, maar niet in zijn citaat opgenomen. Vertaling: Maar wie graag een gedicht volgens de regels wil schrijven, moet op hetzelfde moment dat hij zijn schrijfplankje pakt, ook de aard van een eerlijk criticus aannemen. Hij moet het aandurven om woorden die te weinig glans hebben en zonder kracht zijn en die geen lof waardig gekeurd worden, van hun plaats te verwijderen, met hoeveel tegenzin ze ook terugwijken. Een goed [dichter] zal woorden die lang bij het volk onbekend waren, en termen die bepaalde zaken helder uitdrukken, in het middelpunt van de belangstelling plaatsen (ook al bedekt hen nu de misvormende schimmel). Nieuwe woorden, die het gebruik als vader hebben, zal hij toevoegen. Te welig groeiende woorden moet hij besnoeien, te ruwe door een verstandige behandeling polijsten en woorden zonder kraak of smaak schrappen.
voetnoot51
opgheslaghen: in elkaar gezet.
voetnoot53-54
oneenpaarigh: ongelijkmatig.
voetnoot54
opstel: opzet; noch: toch.
voetnoot59-68
In Corneille's Rodogune (gepubl. 1647) draagt een moeder haar tweelingzonen op hun beminde (Rodogune) te vermoorden, terwijl omgekeerd de beminde de dood van de moeder eist. ‘Le comble d'horreur tragique’ zegt Corneille er zelf van in het ‘Examen’.
voetnoot62
keure: verkiezing.
voetnoot66
hartstochten: (voorbijgaande) emoties (de Aristotelische pathè die staan tegenover de èthè, d.w.z. de voor een mens karakteristieke eigenschappen).
voetnoot67
staatzucht: eerzucht, verlangen naar een hoge positie, i.c. de troon.
voetnoot69-70
werkelijkheidt: actie, handeling. Meijer gebruikt het woord om Corneille's action te vertalen. Cf. r.512-13.
voetnoot70
het overige: d.w.z. in hoofdzaak de intrigue Velleede-Ghrimoald.
voetnoot72-74
In Seneca's Thyestes V,3 zet Atreus uit wraak aan zijn broer Thyestes het vlees van diens geslachte kinderen voor.
voetnoot76
een zeer beroemdt treurspel: nl. Jan Vos' Aran en Titus (1641) zeer lang populair op het toneel. In V,2 eet keizerin Thamera het vlees van haar vermoorde zonen. Voor de relatie Thyestes-Aran en Titus cf. Buitendijk, Vos p.67.
voetnoot81
besluit: slot.
voetnoot81-82
het...schoeyen: In Rodogune heeft de moeder van de tweeling een gifbeker bereid, die ze tenslotte zelf opdrinkt (V,4).
voetnoot82
redenen: clausen. De tirades van Ghrimoald (vs.1551-70), Trasimond (vs.1583-1614) en opnieuw Ghrimoald (vs.1726-62) zijn sterk op Thyestes' vervloekingen geïnspireerd. Cf. inl. p.
voetnoot87-88
noordtsterren: poolsterren, sterren die ter oriëntatie dienen.
voetnoot89
de vertaalinge van twee tooneelspeelen: nl. De Looghenaar (1658) naar Corneille's Le Menteur, en het Ghulde Vlies (cf. ann. bij r.1).
voetnoot92
darren: durven.
voetnoot93
wasse pennen: toespeling op het verhaal van Icarus die op wassen vleugels ontsnapte uit het labyrinth, maar jammerlijk in zee stortte toen de zon de was deed smelten. Vaak gebruikt beeld voor (dichterlijke) overmoed.
voetnoot96
over hals over hoofdt: voorover, ondersteboven.
voetnoot99
leerstuk: proefstuk, proeve van bekwaamheid (nl. eerste niet vertaalde toneelstuk).
voetnoot101-02
doove loofwerk: doffe, glansloze versiering (nl. de van Meijer zelf afkomstige passages).
voetnoot103
stellingen: formuleringen.
voetnoot104
reedenen: retorische passages.
voetnoot107
zetreeden: stelling; standt ghrijpt: bewaarheid wordt, waar blijkt.
voetnoot108-12
Ars Poetica r.131-35. Vertaling: Een algemeen bekend onderwerp kan uw privébezit worden als ge maar niet in het gewone en gemakkelijke kringetje blijft en ertegen waakt als een trouwe letterknecht woord voor woord te vertalen. Ook moet ge uzelf als imitator niet zo in het nauw brengen dat respect (t.a.v. het origineel) of de in uw voorbeeld gelegen wetmatigheid u beletten daar een voet buiten te zetten.
voetnoot113-21
Meijer betoogt in deze passage dat hij door goed te letten op de praktijk van ‘treffelijke tooneelspeelen’, ongetwijfeld uit de Frans-Klassicistische hoek, zich vanzelf gehouden heeft aan de drie eenheden, en fouten vermeden heeft waartegen, zoals hij naderhand gemerkt heeft, de grote theoretici hebben gewaarschuwd. In het betoog dat met r.122 begint, zal hij een aantal beginselen van het Klassicisme uiteenzetten aan de hand van de eenheden van handeling, tijd en plaats.
voetnoot114-15
onderschoordt: gesteund.
voetnoot122-23
De gheschiedenis...eenigh: cf. Inl. p.27 v.
voetnoot123
ghedicht: dichtwerk.
voetnoot123-24
na den reeghel van Aristoteles: Poetica VIII,4: de inhoud (de ‘plot’), immers de nabootsing van een handeling, moet één handeling nabootsen die tevens een geheel is.
voetnoot125
Horatius, Ars Poetica r.23. Vertaling: Kortom, hoe het ook zij, laat het werk enkelvoudig/eenvoudig en één geheel wezen.
margenoot126-27
[...] ce mot d'unité d'action ne veut pas dire que la tragédie n'en doive faire voir qu'une sur le théâtre. (Corneille 1962, III, p.124).
voetnoot126
byzondere: afzonderlijke; daaden: handelingen, gebeurtenissen.
voetnoot129
te zamen loopen: bij elkaar komen.
margenoot130-36
La comédie et la tragédie se ressemblent encore en ce que l'action qu'elles choisissent pour imiter doit avoir une juste grandeur, c'est-à-dire qu'elle ne doit être, ni si petite qu'elle échappe à la vue comme un atome, ni si vaste qu'elle confonde la mémoire de l'auditeur et égare son imagination. C'est ainsi qu'Aristote explique cette condition du poëme, et ajoute que pour être d'une juste grandeur, elle doit avoir un commencement, un milieu, et une fin. (I, p.52).
voetnoot130
voornaamen handel: centrale handeling.
voetnoot131
Aristoteles Poetica VIII,2-4 (N.B. Meijer haalt Aristoteles aan via Corneille, maar heeft, gezien het feit dat hij het betreffende hoofdstuk noemt, de plaats kennelijk wel gecontroleerd).
margenoot136-39
Celle que le poëte choisit pour son sujet doit avoir un commencement, un milieu et une fin; et ces trois parties non-seulement sont autant d'actions qui aboutissent à la principale, mais en outre chacune d'elles en peut contenir plusieurs avec la même subordination. (III, p.124).
voetnoot139
Deeze: nl. de ‘voornaamste’ handeling, of wellicht beter: de centrale geschiedenis. Meijer hanteert een pre-klassicistische omschrijving van het begrip ‘eenheid van handeling’. Cf. inl. p.28.
voetnoot142
na staan: naar streven.
margenoot144-50
Toutes les deux [comédie et tragédie] ont cela de commun, que cette action doit être complète et achevée, c'est-à-dire que dans l'événement qui la termine, le spectateur doit être si bien instruit des sentiments de tous ceux qui y ont eu quelque part, au'il sorte l'esprit en repos, et ne soit plus en doute de rien. (I, p.48).
voetnoot144-70
De klassicistische theorie bracht een vernieuwing met haar eis dat de ontknoping van een toneelstuk zo lang mogelijk uitgesteld moet worden, en dat daarna het stuk onmiddellijk uit dient te zijn. Meijer keurt daarom stukken af als bijv. Hoofts Geraerdt van Velsen of Vondels Lucifer, waarin een groot deel van het vijfde bedrijf, na het voltooien van de eigenlijke handeling, slechts een soort nabeschouwing biedt.
voetnoot146
uitkomst: scène.
margenoot150-55
Comme il est nécessaire que l'action soit complète, il faut aussi n'ajouter rien au delà, parce que quand l'effet est arrivé, l'auditeur ne souhaite plus rien et s'ennuie de tout le reste. (I, p.51).
voetnoot153
niet: niets.
voetnoot158
heerlijkheidt van konstwerken: prachtig kunst- en vliegwerk.
voetnoot159
doorghingen: vertrokken; merkelijk: opvallend.
voetnoot163-70
Een goed voorbeeld van Meijers wat moeizame en formalistische aanpak. In plaats van de onbelangrijke Ottomar en passant te laten ombrengen in het laatste bedrijf, gunt hij hem een apart optreden - dat inderdaad aan de climax afbreuk doet -, alleen om alle draadjes correct afgehecht te hebben.
voetnoot165
nabedenken: twijfel achteraf.
voetnoot168
achterdacht: onzekerheid na afloop.
margenoot171-77
Il n'y doit avoir qu'une action complète, qui laisse l'esprit de l'auditeur dans le calme; mais elle ne peut le devenir que par plusieurs autres imparfaites, qui lui servent d'acheminements, et tiennent cet auditeur dans une agréable suspension. C'est ce qu'il faut pratiquer à la fin de chaque acte pour rendre l'action continue. (III, p.124).
voetnoot171
behoorlijk: naar behoren.
voetnoot172
onvolkomene: onvolledige, niet afgeronde.
voetnoot175
ophouden: vasthouden, bezig houden.
voetnoot176
Ghevoeghlijk: passend.
margenoot177-79
(...) il est nécessaire que chaque acte laisse une attente de quelque chose qui se doive faire dans celui qui le suit. (III, p.125).
voetnoot178
ghraaghe: gretige.
voetnoot180
ghedoeldt: gestreefd.
voetnoot181
opschorten: gespannen houden.
voetnoot184
op: met het oog op.
voetnoot194
een bedenken: een vermoeden, een (nieuwsgierig) overpeinzen.
margenoot201-06
Aristote n'en [des actes] prescrit point le nombre; Horace le borne à cinq; et bien qu'il défende d'y en mettre moins, les Espagnols s'opiniâtrent à l'arrêter à trois, et les Italiens font souvent la même chose. (III, p.133).
voetnoot201-04
Worp 1904 dl. I, p.390 deelt mee dat Spaanse stukken meestal in drie bedrijven werden verdeeld. Italiaanse stukken in drie bedrijven kennen we niet. Gezien het feit dat Meijer ook hier eenvoudig Corneille volgt, hebben we deze kwestie niet verder uitgezocht.
voetnoot205-06
Ars Poetica r.189-90. Vertaling: Ook moet een toneelstuk niet minder of meer dan vijf bedrijven tellen, wil het tenminste veel gevraagd en heropgevoerd worden.
voetnoot208
afdeelinge: indeling; eens sloeghs: achter elkaar.
voetnoot209-12
Aristoteles Poetica XII,1. Daar Meijer de Griekse termen in hun Latijnse vorm citeert, nemen we aan dat hij Aristoteles in een Latijnse vertaling geraadpleegd heeft. Heinsius komt niet in aanmerking vanwege zijn afwijkende nummering van de hoofdstukken. Men zou kunnen denken aan de editie van Casaubonus.
voetnoot211
Tusschenvoeghsel, ofte byverdightsel: de wijze waarop Meijer de term episode door middel van twee vertalingen tracht te verklaren, is niet gelukkig. Het woord episode betekent op deze plaats het middengedeelte van een tragedie en kan evt. met Meijers term ‘tusschenvoeghsel’ worden weergegeven. Deze betekenis dient echter goed te worden onderscheiden van de meer gebruikelijke ‘byverdightsel’, d.i. een handeling die buiten de hoofdhandeling staat en ter opsiering dient. Corneille heeft het verschil tussen de twee soorten episoden duidelijk uitgelegd (Trois Discours p.71), Meijer schept verwarring (cf. r.262 en 302).
voetnoot212-15
jonger Dichtkonstenaars: modernere theoretici. Hoogstwaarschijnlijk doelt Meijer hier op G.J. Vossius die in zijn Institutiones Poeticae (1647) de hier genoemde indeling geeft (Lib. II,5,1 en 11). Cf. ook J.C. Scaliger, Poetices lib. VII,1,9.
voetnoot214
Ghesprek: gesproken teksten (monologen, dialogen en multilogen).
voetnoot216-17
De Reyen...achter: Meijer heeft hier het oog op de Franse toneelpraktijk die door Corneille impliciet wordt genoemd als hij muziek entr'actes prefereert boven reien (p.133-34). Cf. Pels ed. Schenkeveld, p.25-28.
margenoot217-21
Ainsi pour les appliquer à notre usage, le prologue est notre premier acte, l'épisode fait les trois suivants, l'exode le dernier, (I, p.64).
voetnoot218
staat teeghen: correspondeert met.
margenoot222-27
Ce premier acte s'appelait prologue du temps d'Aristote, et communément on y faisait l'ouverture du sujet, pour instruire le spectateur de tout ce qui s'était passé avant le commencement de l'action qu'on allait représenter, et de tout ce qu'il fallait qu'il sût pour comprendre ce qu'il allait voir. (I, p.67-68).
voetnoot225
toeleght: van plan is.
margenoot227-31
On peut même n'y [au premier acte] faire autre chose, que peindre les moeurs des personnages, et marquer à quel point ils en sont de l'histoire qu'on va représenter et qui a quelquefois commencé longtemps auparavant. (III, p.133).
voetnoot230-31
als...heeft: m.a.w. als het spel mediis in rebus begint, moet het eerste bedrijf de voorgeschiedenis vertellen.
margenoot231-34
[Direct vervolg van het citaat bij 222-27.] La manière de donner cette intelligence a changé suivant les temps. Euripide en a usé assez grossièrement, en introduisant, tantôt un dieu dans une machine, par qui les spectateurs recevaient cet éclaircissement, et tantôt un de ces principaux personnages qui les en instruisait lui-même. (I, p.68).
margenoot234-36
Plaute a cru remédier à ce désordre d'Euripide en introduisant un prologue détaché, qui se récitait par un personnage qui n'avait quelquefois autre nom que celui de Prologue, et n'était point du tout du corps de la pièce. (I, p. 69).
margenoot236-46
Térence, qui est venu depuis lui, a gardé ces prologues, et en a changé la matière. Il les a employés à faire son apologie contre ses envieux, et pour ouvrir son sujet, il a introduit une nouvelle sorte de personnages, qu'on a appelés protatiques, parce qu'ils ne paraissaient que dans la protase, où s'en doit faire la proposition. Ils en écoutaient l'histoire, qui leur était racontée par un autre acteur; et par ce récit qu'on leur en faisait, l'auditeur demeurait instruit de ce qu'il devait savoir. Tels sont Sosie dans son Andrienne et Davus dans son Phormion, qu'on ne revoit plus après la narration écoutée, et qui ne servent qu'à l'écouter. Cette méthode est fort artificieuse; mais je voudrais pour sa perfection que ces mêmes personnages servissent encore à quelque autre chose dans la pièce, [...]. (I, p.69).
voetnoot244
dusdaanighe personaadjen: personages die als voornaamste functie hebben te luisteren naar de hoofdpersonen. In de klassicistische stukken zijn dat de zg. ‘vertrouwden’, die echter het gehele stuk door hun rol vervullen.
voetnoot253-54
Licht aangepast citaat (rapiens i.p.v. rapit) van Ars Poetica r.148-49. Vertaling: de toeschouwer plotseling verplaatsend midden in de handeling alsof die hem al bekend was.
voetnoot255
Daar in: nl. in die expositie d.m.v. een dialoog.
voetnoot256
Heraklius: in het ‘Examen’ van Héraclius (1647) weidt Corneille nogal trots uit over de manier waarop hij via gesprekken de nodige gegevens verschaft. De vertaling waarop Meijer hier doelt, is niet gepubliceerd en voorzover we weten ook niet overgeleverd.
margenoot258-66
[...] je dirai qu'il [le premier acte] doit contenir les semences de tout ce qui doit arriver, tant pour l'action principale que pour les épisodiques, en sorte qu'il n'entre aucun acteur dans les actes suivants qui ne soit connu par ce premier, ou du moins appelé par quelqu'un qui y aura été introduit, (I, p. 65).
voetnoot263
bedryver: acteur.
margenoot266-70
Ce que je dis ne se doit entendre que des personnages qui agissent dans la pièce par quelque propre intérêt considérable, ou qui apportent une nouvelle importante qui produit un notable effet. (I, p.66).
voetnoot266
door eighene beweeghinge: uit eigen aandrift.
voetnoot267
voordeel: belang.
margenoot270-74
Cette maxime est nouvelle et assez sévère, et je ne l'ai pas toujours gardée; mais j'estime qu'elle sert beaucoup à fonder une véritable unité d'action, par la liaison de toutes celles qui concurrent dans le poëme. (I, p.65).
margenoot270-82
Cette règle, que j'ai établie dès le premier Discours, bien qu'elle soit nouvelle et contre l'usage des anciens, a son fondement sur deux passages d'Aristote. En voici le premier: Il y a grande différence, dit-il, entre les événements qui viennent les uns après les autres, et ceux qui viennent les uns à cause des autres. [...] Le second passage est encore plus formel, et porte en termes exprès, que tout ce qui se passe dans la tragédie doit arriver nécessairement ou vraisemblablement de ce qui l'a précédé. (III, p.126-27).
voetnoot275
anmerkelijke: opmerkenswaardige.
voetnoot276
Poetica X,3. Aristoteles wordt ook hier aangehaald via Corneille, maar weer heeft Meijer de vindplaats van de citaten aangegeven.
voetnoot294-97
Hier smokkelt Meijer wel wat met de feiten. Eduward wordt niet geroepen in IV,1 maar meldt zich zelf (al wordt hij wel aangediend door de hofmeester waardoor in strikt formele zin aan de eis van de liaison des scènes is voldaan). Evenmin behoort hij tot de niet zelfstandig opererende personages, zoals Meijer die in r.268-70 heeft beschreven: hij handelt ‘door eighene beweeghinge’.
voetnoot298-304
Meijer schijnt even het voorschrift vergeten te zijn dat de episoden aan de hoofdhandeling gerelateerd dienen te zijn. Het bevestigt nog eens zijn preklassicistische opvatting van ‘eenheid van handeling’. Hierop duidt ook het merkwaardige vervolg van Meijers betoog in dit verband, nl. dat gegevens die niet ter zake doen, in het verdere verloop van het stuk mogen worden vergeten. Een waar klassicist zou gebeurtenissen zonder gevolgen helemaal niet ten tonele voeren. Zijn schoolse werkwijze demonstreert Meijer dan nog door zich - ten onrechte - op Corneille te beroepen. Die had het over onbelangrijke details. Meijer gebruikt zijn woorden als excuus voor het feit dat hij een belangrijke aanzet zonder gevolgen laat.
margenoot323-29
Corneille heeft het over kleine details en vervolgt dan: mais que ces menues actions ne servant de rien à la principale, il n'est pas besoin que le poète s'en embarrasse sur la scène. Horace l'en dispense par ces vers:
 
Hoc amet, hoc spernat promissi carminis auctor;
 
Pleraque negligat.
Et ailleurs,
 
Semper ad eventum festinet.
(‘Examen’ Le Cid. Théâtre complet I, p.587).
voetnoot327-29
Ars Poetica r.46, 44 en 148. Corneille, die dezelfde citaten in dezelfde volgorde geeft, leest negligat in plaats van differat zoals alle ons bekende 17de-eeuwse en ook moderne edities hebben. Vertaling: hij moet het één graag geven, het ander versmaden en weglaten, de auteur van het in het vooruitzicht gestelde gedicht. Hij moet zich steeds naar de afloop haasten.
voetnoot333
voort vallen op: direct overgaan op.
voetnoot335-42
Dit is de eerste keer dat Meijer in zijn voorrede zijn lezers mogelijkheden tot beter begrip van zijn stuk aan de hand doet, die hij in de tragedie zelf onuitgesproken laat. Zie ook r.662 e.v. en r.674 e.v. Het voorstel dat hij hier doet, is onmogelijk: dan zou immers het toneel tussen I,5 en I,6 een tijd leeg zijn geweest en dat was een van de ergste zonden die een klassicist kon begaan.
voetnoot339
reeden: gespreksonderdeel; overtredt: overgang.
voetnoot340-42
als...nakoomen: daar dat deel van het gesprek ertoe bijdraagt dat aan de verplichtingen van het eerste bedrijf (nl. het geven van de expositie) naar behoren wordt voldaan.
voetnoot343-47
We zijn er niet in geslaagd Meijers bron voor deze passage te achterhalen. Corneille zegt er niets over en ook via de lectuur van Bray en Scherer kwamen we niet verder. Een uitspraak die erop lijkt is die van Viperanus (1606) die luidt: ‘the third brings on the impediments and turbations, the fourth opens the method and way, by which the knotted (implicitae) affairs may be unloosened’ (aangeh. bij Baldwin 1963, p.301). Maar misschien berust de passage wel op een minder goed begrijpen van een betoog van Scaliger (lib. I,9) hetzij door Meijer, hetzij door een door hem gebruikte bron. Scaliger beschrijft daar namelijk de delen van de handelingsvoortgang van een toneelspel, niet gelijk te stellen met bedrijven. De protasis legt de basis voor het spel, in de epitasis nemen de woelingen toe, in de catastasis woedt de storm op zijn hevigst. Daarop volgt de catastrophe, conversio negotii exagitati in tranquillitatem non expectatam (de omkeer van de bewogenheid van de handeling tot onverwachte rust). Dit is het laatste/vierde deel. Is het nu denkbaar dat dit is opgevat als vierde bedrijf? Hoe dit ook zij, het blijft vreemd dat Meijer deze theorie verkondigt. Hiervoor (r.144-70) heeft hij immers betoogd dat de ontknoping zo laat mogelijk in een stuk geplaatst moet worden.
voetnoot343
beghrijpen: omvatten.
voetnoot351
op: tegenover, aan.
voetnoot352
voor: in ruil voor.
voetnoot359
onnoozelheidt: onschuld.
voetnoot361
raadt: overleggingen.
voetnoot364
oordeel: juist inzicht.
voetnoot368
schichtigh: onverwacht opkomend, plotseling.
voetnoot373
leedt: iets onaangenaams.
voetnoot378-84
Le Cid I,6 omvat een lyrische monoloog van Rodrigue waarin hij uiting geeft aan zijn gevoelens i.v.m. een conflictsituatie m.b.t. zijn vader en zijn beminde. De laatste regel van iedere strofe eindigt met het woord Chimène, dat steeds rijmt op peine, terwijl ook andere woordherhalingen voorkomen. Meijer heeft in zekere zin zijn voorbeeld overtroffen doordat zijn refreinen met kleine variaties gelijk zijn. Corneille heeft zelf de stances in Le Cid ‘inexcusables’ genoemd door ‘trop d'affectation’ in het ‘Examen’ van Andromède (Théâtre complet II, p.541).
voetnoot379-80
na...trekken: op...gelijken.
voetnoot383
waarschijnelijkheidt: ‘vraisemblance’, een van de kernwoorden uit de klassicistische theorie.
voetnoot385-453
Meijer wijdt een lange passage aan de verdediging van het feit dat op zijn toneel zoveel doden vallen. Dat moest ook wel want hiermee ging hij recht in tegen de voorschriften van Horatius en van de klassicistische toneeltheorie, trouwens ook voorgestaan door Vondel in het ‘Berecht’ van de Jeptha (1657). Meijer beroept zich, steunend op Corneille, op de allergrootste autoriteit, Aristoteles, voert nog meer argumenten in zijn voordeel aan, maar besluit met toe te geven dat hij, als hij niet door het voorbeeld van Aran en Titus misleid was, zich van deze wreedheden en moordpartijen onthouden zou hebben. Het voorbeeld van Phaedra in Euripides' Hippolytus hebben we niet in bronnen als Scaliger, Vossius, Heinsius en D'Aubignac gevonden. Heeft Meijer het soms zelf gevonden? In de voorrede voor het Ghulde Vlies impliceert hij de Griekse toneelspelen wel eens ‘doorneuzeldt’ te hebben.
margenoot389-98
D'ailleurs, si c'est une règle de ne le point ensanglanter, elle n'est pas du temps d'Aristote, qui nous apprend que, pour émouvoir puissamment, il faut de grands déplaisirs, des blessures et des morts en spectacle. Horace ne veut pas que nous y hasardions les événements trop dénaturés, comme de Médée qui tue ses enfants; [...] Sénèque l'expose aux yeux du peuple, en dépit d'Horace; et, chez Sophocle, Ajax ne se cache point au spectateur lorsqu'il se tue. (‘Examen’ Horace. Théâtre complet I, p.660).
voetnoot391
Poetica XI,6. Aristoteles noemt daar terloops als onderdeel van de ‘plot’ de lijdensscène die kan bestaan uit dood op het toneel of hevige lichamelijke smart, verwondingen etc. Corneille's en dus Meijers weergave van de passage is enigszins gekleurd.
voetnoot398
Ars Poetica r.185. Vertaling: En laat Medea haar kinderen niet slachten voor de ogen van het publiek.
voetnoot399
met eenighe byghaande vaerzen: nl. r. 186-88 die in vertaling aldus luiden: en laat evenmin de goddeloze Atreus mensenvlees koken zodat iedereen het ziet, Procne in een vogel veranderd worden, of Cadmus in een slang. Wat ge me zo vertoont, zal ik ongelovig als afschuwelijk afwijzen.
voetnoot399-440
Meijer noemt twee argumenten van tegenstanders van moord en doodslag op het toneel: 1. het is te schokkend; 2. het is ongeloofwaardig. Hij betoogt dan dat niet iedere doodslag onder die veroordeling behoeft te vallen en dat hij in zijn toneelstuk niet tegen deze wet gezondigd heeft.
voetnoot402
leevendigh: levensecht, natuurgetrouw.
voetnoot410
laatste reeden: nl. het argument van de onwaarschijnlijkheid; eerste: nl. het argument dat het te schokkend is.
voetnoot413
niet te ontstellen zijn: niet geschokt moeten worden.
voetnoot414
slechtelijk: eenvoudigweg, zonder meer.
margenoot417-24
Horace ne veut pas que nous y hasardions les événements trop dénaturés, comme de Médée qui tue ses enfants; mais je ne vois pas qu'il en fasse une règle générale pour toutes sortes de morts, ni que l'emportement d'un homme passionné pour sa patrie contre une soeur qui la maudit en sa présence avec des imprécations horribles, soit de même nature que la cruauté de cette mère. (ibidem).
voetnoot418
bloedtschendingen: gevallen van bloedschande.
margenoot422-36
[...] il faut examiner en même temps si elle [l'action] n'est point si cruelle, ou si difficile à représenter, qu'elle puisse diminuer quelque chose de la croyance que l'auditeur doit à l'histoire, et qu'il veut bien donner à la fable, en se mettant en la place de ceux qui l'ont prise pour une vérité. Lorsque cet inconvénient est à craindre, il est bon de cacher l'événement à la vue, et de le faire savoir par un récit qui frappe moins que le spectacle, et nous impose plus aisément.
C'est par cette raison qu'Horace ne veut pas que Médée tue ses enfants, ni qu'Atrée fasse rôtir ceux de Thyeste devant le peuple. L'horreur de ces actions engendre une répugnance à les croire, aussi bien que la métamorphose de Progné en oiseau et de Cadmus en serpent, dont la représentation presque impossible excite la même incrédulité quand on la hasarde aux yeux du spectateur. (II, p. 102).
voetnoot424
altoos: althans.
voetnoot430
wijdtluftigh: wijdlopig, uitvoerig.
voetnoot435
ghestaltveranderinge: gedaanteverwisseling (beide verhalen zijn te vinden in Ovidius' Metamorfosen.
voetnoot437
Altijdt: in elk geval.
voetnoot442
eenighe tooneelspeelen: als eerste van dit slag komt zeker in aanmerking Vos' Aran en Titus waarin moord, verminking en verkrachting gewaardeerde hoogtepunten vormden. De Medea van dezelfde dichter kan Meijer hier strikt genomen niet bedoelen daar dit stuk pas in 1667 is gepubliceerd en hem dus indertijd niet op het slechte pad heeft kunnen brengen. Wat natuurlijk de mogelijkheid openlaat dat Meijer zijn gehate tegenstander nu in de ‘Voorreden’ toch nog een extra stootje toedient. Voor andere dergelijke gruwelstukken cf. Worp 1904, dl.I. p.331-39.
voetnoot452-53
die...wyken: die niet behoeven onder te doen voor énige van onze verzen. Meijer vindt dus de kwaliteit van de poëzie in de gewraakte passages hoog genoeg om ze te handhaven.
voetnoot454-62
Hoewel in de Discours een paralleltekst over de zin van een ‘récit’ ontbreekt, heeft Corneille in het ‘Examen’ van La Suite du Menteur de overbodigheid van een verhaal dat vertelt wat men al gezien heeft, aan de orde gesteld. Hij spreekt over ‘la maxime qu'il ne faut jamais raconter ce que le spectateur a déjà vu’ (Théâtre complet II, p.232).
voetnoot462
afbreeken: nl. door het binnenkomen van Trasimond (IV,2-3).
margenoot463-65
Cf. het bij r. 150-55 gegeven citaat.
voetnoot463-77
Cf. ook r. 144-70.
margenoot465-74
[...] il faut, s'il se peut, lui [le dernier acte] réserver toute la catastrophe, et même la reculer vers la fin, autant qu'il est possible. Plus on la diffère, plus les esprits demeurent suspendus, et l'impatience qu'ils ont de savoir de quel côté elle tournera est cause qu'ils la reçoivent avec plus de plaisir: ce qui n'arrive pas quand elle commence avec cet acte. L'auditeur qui la sait trop tôt n'a plus de curiosité; et son attention languit durant tout le reste, qui ne lui apprend rien de nouveau. (I, p.72).
voetnoot471
de zelve: nl. de ‘uitslagh’ (r.466).
voetnoot480-86
Hier wordt gedoeld op vs. 1627-1762 in het vijfde bedrijf.
voetnoot481-85
beklaaghen, sarren, braveeren, spillen: al deze werkwoorden worden voorafgegaan door hebben laaten (r.480).
voetnoot483
braveeren: tarten; van: ten aanzien van, voor.
voetnoot485-86
moordtpook: moordwapen (pook: korte degen).
voetnoot486-89
Cf. inl. p.
voetnoot486
-ze: nl. ‘vruchtelooze weeklachten’.
voetnoot489
't welk...ghrijpt: hetgeen (nl. het ‘wapenloos’ zijn) in het geval van onze tyran niet van toepassing is.
margenoot494-99
Aristote dit ‘qu'il y a des absurdités qu'il faut laisser dans un poème. quand on peut espérer qu'elles seront bien reçues; et il est du devoir du poète, en ce cas, de les couvrir de tant de brillants, qu'elles puissent éblouir.’ (‘Examen’ Le Cid. Théêtre complet I, p.584).
voetnoot494-99
Het citaat zoals Meijer het hier in het Nederlands weergeeft, zal men - ondanks de cursivering die op letterlijk citeren wijst - tevergeefs bij Aristoteles zoeken. Iets wat erop lijkt, is te vinden in Poetica XXV waar soorten fouten besproken worden. Een fout kan gerechtvaardigd zijn, wanneer er een poëtisch doel mee wordt bereikt. Als vaker citeert Meijer niet Aristoteles, maar Corneille.
voetnoot498
blanketten: verbloemen; ghlinring: lees ghlinstering.
voetnoot501-02
als...inghevoerdt: daar hij...wordt voorgesteld.
voetnoot504
deezen: nl. Trasimond.
voetnoot505
daar toe: nl. tot klagen.
voetnoot507
lijdt: verdraagt, toestaat.
voetnoot511-38
Bespreking van verschillende problemen rond ‘terzijdes’.
voetnoot511-20
Een terzijde heeft als bezwaar dat de ándere acteurs zwijgen moeten als het wordt gezegd, omdat anders het publiek het niet kan verstaan. Dit doet zich hinderlijk voor in de vs.1695-98.
voetnoot511
ghemoet: ontstaat, gebeurt.
voetnoot512-13
zonder werkelijkheidt: zonder iets te doen (i.c. te zeggen) te hebben.
margenoot517-19
Cette comédie peut faire connaître l'aversion naturelle que j'ai toujours eue pour les a parte. (‘Examen’ La Veuve. Théâtre complet I, p.156. Cf. ‘Examen’ Le Menteur. Ibid. II, p.148).
voetnoot521-30
Het is een ernstige fout wanneer een terzijde door een medespeler verstaan wordt. De toneelconventie wil immers dat monologen als ‘gedacht’ worden beschouwd. Dit doet zich voor in de vs.147-50.
voetnoot524-25
bescheidelijk: duidelijk, precies.
voetnoot531-38
Wel acceptabel is dat één personage (of liever nog twee) iets terzijde zegt dat niet door een ander gehoord mag worden, wanneer die ander net iets aan iemand in het oor fluistert. Dat is het geval in vs.1409-11.
voetnoot534
luisteren: fluisteren.
margenoot539-44
De l'action je passe aux actes, qui en doivent contenir chacun une portion, mais non pas si égale qu'on n'en réserve plus pour le dernier que pour les autres, et qu'on n'en puisse moins donner au premier qu'aux autres (III, p.133).
voetnoot539
het voorghezeide: cf. r.222-62, 343-60, 463-77.
margenoot544-47
[...] tout l'acte doit avoir une certaine quantité de vers qui proportionne sa durée à celle des autres (III, p.134).
voetnoot544-47
Meijer heeft zich aan dit voorschrift gehouden. Zijn bedrijven tellen achtereenvolgens 366, 362, 376, 386 en 368 verzen.
margenoot550-53
Il suffit qu'il n'y [aux actes] aye point d'inégalité notable qui fatigue l'attention de l'auditeur en quelques-uns, et ne la remplisse pas dans les autres (‘Examen’ La Suivante. Théâtre complet I, p.317).
margenoot553-58
J'ai été plus heureux que leur règle ne me le permet, en ayant pour l'ordinaire donné deux mille aux comédies, et un peu plus de dix-huit cents aux tragédies, sans avoir sujet de me plaindre que mon auditoire ait montré trop de chagrin pour cette longueur. (I, p.53).
voetnoot559
en van ons: en (binnen welke grenzen) door ons; teegenwoorghe: lees teegenwoordighe.
margenoot562-68
Le nombre des scènes dans chaque acte ne reçoit aucune règle; mais comme tout l'acte doit avoir une certaine quantité de vers qui proportionne sa durée à celle des autres, on y peut mettre plus ou moins de scènes, selon qu'elles sont plus ou moins longues pour employer le temps que tout l'acte ensemble doit consumer. (III, p.134).
voetnoot563
Tooneelen, ofte Uitkomsten: scènes. De grenzen daarvan worden bepaald door personen- en/of decorwisseling.
voetnoot565
Konstenaars: theoretici.
margenoot571-89
Il faut, s'il se peut, y rendre raison de l'entrée et de la sortie de chaque acteur; surtout pour la sortie je tiens cette règle indispensable, et il n'y a rien de si mauvaise grâce qu'un acteur qui se retire du théâtre seulement parce qu'il n'a plus de vers à dire.
Je ne serais pas si rigoureux pour les entrées. L'auditeur attend l'acteur; et bien que le théâtre représente la chambre ou le cabinet de celui qui parle, il ne peut toutefois s'y montrer qu'il ne vienne de derrière la tapisserie, et il n'est pas toujours aisé de rendre raison de ce qu'il vient de faire en ville avant que de rentrer chez lui, puisque même quelquefois il est vraisemblable qu' il n'en est pas sorti. (...) Ainsi je dispenserais volontiers de cette rigueur toutes les premières scènes de chaque acte, mais non pas les autres, parce qu'un acteur occupant une fois le théâtre, aucun n'y doit entrer qui n'aye sujet de parler à lui, ou du moins qui n'ait lieu de prendre l'occasion quand elle s'offre. (III, p.134).
voetnoot571-612
Bespreking van het voorschrift dat het opkomen en afgaan van de personages een bepaalde reden behoort te hebben.
voetnoot583
hem: nl. Corneille.
voetnoot586
verschoonbaar van: te excuseren ten aanzien van.
voetnoot587
ghemerkt: aangezien.
voetnoot590
naauwkeurighen: preciese, die streng in de leer zijn.
voetnoot591
lijdelijk: acceptabel.
voetnoot592
ghestelt: verondersteld.
voetnoot593-94
staat, en gheleeghenheidt: stand en positie.
voetnoot599-603
Meijer stelt hier de zaak t.a.v. zijn Verloofde Koninksbruidt iets te gunstig voor. Alariks opkomst in III,6 is evenmin gemotiveerd als die van Trasimond in III,4. Ghrimoalds aanwezigheid is niet beter verklaard dan die van zijn zonen in II,4.
voetnoot606-12
In Ghulde Vlies III,1 duiken plotseling de meerman en zijn meermin op. Ze functioneren dan slechts als onderdeel van het decor, een minnelied zingend. Pas in de volgende scène krijgen ze een opdracht van Juno. De fout zou echter, zoals Meijer ook zegt, gemakkelijk te verbeteren zijn. Overigens is de motivering in het Ghulde Vlies aanmerkelijk minder sterk dan Meijer doet voorkomen. Hij blijkt er een puur formele opvatting van te hebben: als iemand maar aangekondigd wordt, is het voldoende, ook al is zijn komst volstrekt niet verklaard.
voetnoot609
zonder aanstoot: zonder tegen deze regel te zondigen.
voetnoot610
te verbeelden zijn: uitgebeeld kunnen worden; die ik: daar ik ze immers.
voetnoot613-41
Bespreking van de ‘liaison des scènes’, een ‘sieraadt’ dat voor Meijer eigenlijk een regel geworden is.
margenoot615-19
La liaison des scènes qui unit toutes les actions particulières de chaque acte l'une avec l'autre, et dont j'ai parlé en l'examen de la Suivante, est un grand ornement dans un poëme, et qui sert beaucoup à former une continuité d'action par la continuité de la représentation; mais enfin ce n'est qu'un ornement et non pas une règle. (III, p.127).
voetnoot615
als welke: daar ze.
voetnoot618
gheduurigheidt: continuiteit.
margenoot619-24
Nous y avons tellement accoutumé nos spectateurs, qu'ils ne sauraient plus voir une scène détachée sans la marquer par un défaut: l'oeil et l'oreille même s'en scandalisent avant que l'esprit y aye pu faire de réflexion. (III, p.128).
voetnoot623
de ghedachten: het denken; oordeel: de oordeelskracht, inzicht.
margenoot625-37
J'ai parlé de trois sortes de liaisons dans cet examen de la Suivante: j'ai montré aversion pour celles de bruit, indulgence pour celles de vue, estime pour celles de présence et de discours; et dans ces dernières j'ai confondu deux choses qui méritent d'être séparées. Celles qui sont de présence et de discours ensemble ont sans doute toute l'excellence dont elles sont capables; mais il en est de discours sans présence, et de présence sans discours, qui ne sont pas dans le même degré. Un acteur qui parle à un autre d'un lieu caché, sans se montrer, fait une liaison de discours sans présence, qui ne laisse pas d'être fort bonne; mais cela arrive fort rarement. Un homme qui demeure sur le théâtre, seulement pour entendre ce que diront ceux qu'il y voit entrer, fait une liaison de présence sans discours, (III, p.128-29).
voetnoot625
stelt: poneert.
voetnoot626
gherucht: Corneille legt het begrip hier niet uit. Wel in het ‘Examen’ van La Suivante, maar zijn explicatie is daar anders dan die welke Meijer hier geeft.
voetnoot639-41
Tussen I,4 en I,5 is Ottomars geestverschijning de zwijgende ‘liaison de présence’; tussen I,5 en I,6 is althans volgens de toneelaanwijzing het toneel even leeg, waardoor een ‘ghaaping’ zou zijn ontstaan. Eventueel zou men kunnen aannemen dat Fastarad c.s. al achter de schermen verdwenen is, terwijl Trasimond en Alarik de laatste klappen in een hoek van het toneel uitdelen.
voetnoot642-710
Behandeling van de eenheid van tijd, o.a. in verband met de waarschijnlijkheid.
voetnoot642
sleept wyders na zich: brengt voorts met zich mee.
margenoot644-50
[...] je ne puis oublier que c'est un grand ornement pour un poëme que le choix d'un jour illustre et attendu depuis quelque temps. (III, p.142).
voetnoot647
nazaat: opvolger.
voetnoot648-49
voor lange jaaren: lang geleden.
voetnoot651
achtervolghing: opeenvolging.
voetnoot660-62
hort...aan: druist...in; PUNTKOMMA: lees KOMMA.
voetnoot661
welbetaamlijkheidt: ‘les bienséances’.
voetnoot662-68
Deze verontschuldiging had Meijer beter in het stuk door Ghrimoald kunnen laten uitspreken.
margenoot669-74
Je répète [...] que quand nous prenons un temps plus long, comme de dix heures, je voudrais que les huit qu'il faut perdre se consumassent dans les intervals des actes, et que chacun d'eux n'eût en son particulier que ce que la représentation en consume, principalement lorsqu'il y a liaison de scène perpétuelle; (III, p.140).
voetnoot669
Doch elk byzonder bedrijf: voeg toe: loopt af.
voetnoot671
dry uuren: Corneille, Meijers bron, heeft het over ‘deux heures’. Misschien biedt enige verheldering de volgende opmerking van Meijer in Naauwkeurig Onderwys over de speeltijd: ‘Maar om deezen tyd wel te bepaalen, heeft de Tooneeldichter te letten, waar en van wie zyn Stuk vertoond zal werden; te Antwerpen, in den Haag, en by de Tooneelspeelers, die door 't Land reizen, wil men de Spelen kort hebben; daar menze op den Amsterdamschen Schouwburg lang begeert, en het Graauw wat veel voor zyn geld zien wil’, (p.197).
voetnoot674
die...behooren: die een noodzakelijk onderdeel vormen van het geheel der gebeurtenissen.
voetnoot674-83
De meeste gebeurtenissen die Meijer opsomt, kunnen door een kijker/lezer gemakkelijk uit de context opgemaakt worden. Met ‘'t gheveinsde toestaan van Mathilde tot Trasimonds bedtghenootschap’ en de ‘voordere toebereidinge ter krooninge’ ligt dat anders. Deze gegevens, belangrijk voor de ontknoping en allerminst voorbereid door wat voorafgegaan was, hadden in de tekst verschaft moeten worden. Cf. Corneille p.125-26.
voetnoot683-709
Bij uitzondering, en niet - zoals bij de bespreking van de toelaatbaarheid van gruwelen op het toneel - om zijn eigen stuk te redden, is Meijer het niet geheel met Corneille eens. Wel ziet hij als ideaal de gelijkheid van speeltijd en gespeelde tijd, zich baserend op de ook bij Corneille genoemde gedachte dat een toneelspel de nabootsing van een handeling is (cf. Poetica VI,2), maar gezien de vele problemen die dit oproept, zou hij er ook wel mee tevreden zijn wanneer dit ideaal alleen per bedrijf bereikt werd en zou hij langer gedachte intervallen tussen de bedrijven niet erg vinden, zelfs niet als die enkele dagen of zelfs weken zouden beslaan.
margenoot686-93
Le poëme dramatique est une imitation, ou pour en mieux parler, un portrait des actions des hommes; et il est hors de doute que les portraits sont d'autant plus excellents qu'ils ressemblent mieux à l'original. La représentation dure duex heures, et ressemblerait parfaitement, si l'action qu'elle représente n'en demandait pas davantage pour sa réalité. (III, p.139).
margenoot693-702
[...] je trouve qu'il y a des sujets si malaisés à renfermer en si peu de temps, que non-seulement je leur accorderais les vingt-quatre heures entières, mais je me servirais même de la licence que donne ce philosophe [Aristote] de les excéder un peu, et les pousserais sans scrupule jusqu'à trente. [...] et je trouve qu'un auteur est assez gêné par cette contrainte, qui a forcé quelquesuns de nos anciens d'aller jusqu'à l'impossible. (III, p.137-38).
voetnoot695-96
wat werkelijkheidts en ghewoels: een aantal woelige gebeurtenissen.
voetnoot706
de tijdt PUNTKOMMA: lees de tijdt KOMMA.
voetnoot707
in de natuur: in werkelijkheid.
voetnoot710-45
Bespreking van de eenheid van plaats.
margenoot711-12
Quant à l'unité de lieu je n'en trouve aucun précepte ni dans Aristote ni dans Horace. (III, p.143).
voetnoot712
willekeurt: vereist.
voetnoot714
de zelfde ghrondtreeden: nl. natuurgetrouwheid, gebaseerd op de Aristotelische voorstelling van het drama als nabootsing van menselijk handelen.
margenoot715-21
Je souhaiterais, pour ne point gêner du tout le spectateur que ce qu'on fait représenter devant lui en deux heures se pût passer en effet en deux heures, et que ce qu'on lui fait voir sur un théâtre qui ne change point, pût s'arrêter dans une chambre ou dans une salle, suivant le choix qu'on en aurait fait; (III, p.143-44).
margenoot724-27
[Vervolg van het vorige citaat] mais souvent cela est si malaisé, pour ne dire impossible, qu'il faut de nécessité trouver quelque élargissement pour le lieu, comme pour le temps. (III, p.144).
margenoot727-33
Je tiens donc qu'il faut chercher cette unité exacte autant qu'il est possible; mais comme elle ne s'accommode pas avec toute sorte de sujets, j'accorderais très-volontiers que ce qu'on ferait passer en une seule ville aurait l'unité de lieu. Ce n'est pas que je voulusse que le théâtre représentât cette ville toute entière, cela serait un peu trop vaste, mais seulement deux ou trois lieux particuliers enfermés dans l'enclos de ses murailles. (III, p.145).
margenoot733-39
[...] que jamais on n'en changeât dans le même acte, mais seulement de l'un à l'autre, (III, p.146).
voetnoot737
ghemoetende: gebeurend.
voetnoot739-45
Met een iets ander accent dan Corneille spreekt Meijer zijn waardering uit voor decorwisseling met het argument dat we al vaker bij hem zijn tegengekomen, dat de toeschouwers van afwisseling houden.
margenoot746-84
Il faut donc savoir quelles sont ces règles; mais notre malheur est qu'Aristote et Horace après lui en ont écrit assez obscurément pour avoir besoin d'interprètes, et que ceux qui leur en ont voulu servir jusques ici ne les ont souvent expliqués qu'en grammariens ou en philosophes. Comme ils avaient plus d'étude et de spéculation que d'expérience du théâtre, leur lecture nous peut rendre plus doctes, mais non pas nous donner beaucoup de lumières fort sûres pour y réussir.
Ja hasarderai quelque chose sur trente ans de travail pour la scène, et en dirai mes pensées tout simplement, sans esprit de contestation qui m'engage à les soutenir, et sans prétendre que personne renonce en ma faveur à celles qu'il en aura conçues. (I, p.38).
Cette entreprise méritait une longue et très-exacte étude de tous les poëmes qui nous restent de l'antiquité, et de tous ceux qui ont commencé les traités qu'Aristote et Horace ont faits de l'art poëtique, ou qui en ont écrit en particulier; mais je n'ai pu me résoudre à en prendre le loisir; et je m'assure que beaucoup de mes lecteurs me pardonneront aisément cette paresse, et ne seront pas fâchés que je donne à des productions nouvelles le temps qu'il m'eût fallu consumer à des remarques sur celle des autres siècles. J'y fais quelques courses, et y prends des exemples quand ma mémoire m'en peut fournir. Je n'en cherche de modernes que chez moi, tant parce que je connais mieux mes ouvrages que ceux des autres, et en suis plus le maître, (I, p.73).
Il est facile aux spéculatifs d'être sévères; mais s'ils voulaient donner dix ou douze poëmes de cette nature au public, ils élargiraient peut-être les règles encore plus que je ne fais, sitôt qu' ils auraient reconnu par l'expérience quelle contrainte apporte leur exactitude, et combien de belles choses elle bannit de notre théâtre. (III, p.148).
voetnoot746-84
Meijers peroratie die een verdediging van zijn werk, een toelichting op zijn werkwijze en een captatio benevolentiae bevat.
voetnoot747
tooneelbeghonstigers: toneelliefhebbers.
voetnoot748
konstghenooten: collega-toneelschrijvers; ongheleegenheidt haarer beezigheeden: ongunstige omstandigheden gelegen in hun drukke werkzaamheden.
voetnoot750
tooneelkonst: toneeltheorie.
voetnoot752
rechtschapen: correcte.
voetnoot755-56
om...uitmaaken: waarschijnlijk nog een uitval tegen Jan Vos.
voetnoot758
bericht: voorbericht.
voetnoot763
aatste: lees laatste.
voetnoot767
bloote bespieghelingen: louter theoretische overwegingen.
voetnoot768
achtbaarheidt: gezag; zetreedenen: stellingen.
voetnoot769
alzo: daar.
voetnoot771
aartighe: kunstige.
voetnoot775
allerreedtst: het dichtst, het gemakkelijkst.
voetnoot777
opghehaaldt: naar voren gehaald.
voetnoot778
ghevleidt: mooi voorgesteld.
margenoot781
J'ajoute à ces trois Discours généraux l'examen de chacun de mes poëmes en particulier, afin de voir en quoi ils s'écartent ou se conforment aux règles que j'établis. Je n'en dissimulerai point les défauts, et en revanche je me donnerai la liberté de remarquer ce que j'y trouverai de moins imparfait. (I, p.74).
voetnoot782
op den toets te brengen: te keuren.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken