Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verloofde koninksbruidt (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verloofde koninksbruidt
Afbeelding van Verloofde koninksbruidtToon afbeelding van titelpagina van Verloofde koninksbruidt

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.09 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verloofde koninksbruidt

(1978)–Lodewijk Meyer–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 55]
[p. 55]

VI. Ontvangst en waardering

De Verloofde Koninksbruidt heeft zeker niet het succes gehad dat Lodewijk Meijer gehoopt en misschien wel verwacht had. Hij was er immers van overtuigd een goed toneelstuk te hebben geschreven naar de nieuwste Franse inzichten, al gaf hij toe tot op zekere hoogte in gebreke gebleven te zijn ten aanzien van de door hemzelf in zijn ‘Voorreeden’ opgestelde theorie.

Het spel werd in totaal maar zes maal opgevoerd en wel op 18, 21, 25, 28 juni 1668 en op 1 oktober van datzelfde jaar. Dan wordt het wel aangekondigd, maar om de een of andere reden niet opgevoerd op 10 oktober 1669, maar elf dagen later, op 21 oktober gaat de uitgestelde opvoering dan toch nog door. Alles bij elkaar dus heel weinig. Ook de opbrengsten, afgerond op guldens, waren niet bijzonder hoog: resp. 246, 181, 202, 190, 293 en 165 gulden (Worp, Répertoire). Opbrengsten van meer dan 300 of 400 gulden waren geen uitzondering.

Niet alleen werd het stuk daarna nooit meer gespeeld en evenmin herdrukt, het werd zelfs door tijdgenoten scherp bekritiseerd. Eerlijkheidshalve moeten we hierbij wel opmerken dat de kritiek uit de hoek van de tegenstanders van Nil Volentibus Arduum kwam en zeker niet objectief genoemd kan worden, maar integendeel een zeer rancuneuze indruk maakt. In het algemeen kunnen we trouwens vaststellen dat het positieve of negatieve oordeel over de Verloofde Koninksbruidt sterk afhankelijk is van de persoonlijke relatie die de criticus heeft tot de schrijver. De tragiek van het hele geval is eigenlijk dat alleen dankzij deze kibbelpartijen en het schelden over en weer tussen Nil en zijn tegenstanders de Koninksbruidt nog even in de belangstelling bleef. Het is te vrezen dat het spel anders nog eerder en definitiever in de vergetelhoek zou zijn geraakt.

Nil Volentibus Arduum had felle aanvallen gedaan op het schouwburgbestuur en deze konden niet onbeantwoord blijven van de kant van de regenten. De tegenaanval werd door hen ingezet bij het anoniem uitgeven van een reeds twintig jaar eerder vertoond treurspel uit het Frans van Jean de Rotrou, De Griekse Antigone, in 1670

[pagina 56]
[p. 56]

(Te Winkel IV, p.428). Zij voegden hieraan toe een voorbericht dat ondertekend was met N.N. en een nabericht met de ondertekening E.B.I.S.K.A. (waarschijnlijk de initialen van enkele schouwburg-regenten). In het ‘Bericht aan alle beminnaars der Poëzy’ heet de Verloofde Koninksbruidt (niet genoemd, maar slechts met puntjes aangeduid) ‘dat hooghdraavendt, en diepzinnigh Treurspel de ...... waar over den Poëet twalef jaren lang heeft gesweet, en zoo doorarbeyt, en door-kneet is, dat men verstelt staat, hoe dat het de man al heeft konnen verzinnen! zoo vol van hartstochten, ofte passien, ja in zulken overvloet, dat zy, door hun geduurige scherminge den andren geweldt aandoen! daar by verrijkt met zulken Voorreeden, waar in de grontregelen der kunst, en de Tooneelwetten als den dagh zoo klaar werden ten toon gestelt! en deselve bevestigt, met zoo veel Griecx en Latijn, dat het een wonder is’. En dan zijn er nog mensen die beweren ‘dat het zelve maar van een party Fransche lappen is te zamen geflikt’!

Ook in het ‘Nabericht’ wordt flink van leer getrokken. De schrijvers zullen het hebben over ‘den Ammiraal Generael, die de groote vlagh van de steng voerdt: nu maak plaats, ruym op, dat ghy zijn achtbare tret niet en hindert’. ‘Doch niet teegenstaande zijn groote geleertheyt, moeten wy eens zien, of in hem niet wat t'onderzoeken is’. Ook zij memoreren dan de lange ontstaanstijd van het spel: ‘Zeeker 't is lang genoegh, om wat goedts aan den dagh te brengen, 't is wonder, dat, naar hy het zelve zoo menighmaal heeft overloopen, daarin zoo een menighte van misslaagen, en lammigheden, daar het vol van is, en onverantwoordelijk, zijn over 't hooft gezien’. Dan wordt op een kleinzielige, zifterige manier ingegaan op Meijers ‘misslaagen’, zoals op de regel: zoo dat alle ongelukken, Welk overkomen u. Het commentaar dat hierop gegeven wordt, is de vraag, waarom ‘deze man’ niet ‘zeyt’: welk u overkomen. Over de structuur van het stuk merken de heren E.B.I.S.K.A. op: ‘Wat aangaat de samenschikkinge en verdeelinge van deze Tragedie is zoo ellendigh, datze nocht verstanelijk noch begrijpelijk is, hier ordonneert hy een gevecht of twee, daar brengt hy een raserny voor den dagh, die 'er zoo veel te pas komt, als of hy 'er een oudt wijf bracht, die olykoeken bakten, gelijk te zien is in 't derde Bedrijf, het vierde Tooneel: van zulken aart is ook het laatste Be-

[pagina 57]
[p. 57]

drijf, daar gaat de kelk om, daar raast men, en tiert men of men dol is, daar krieweldt het den eenen in zyn buyk, en den anderen in zijn darmen, en zo eindight het met bulderen en raasen, gelijk het begint; en zoo 'er al iets goets in is, zoo is het van de Fransman’. Ook tijdgenoten hadden dus oog voor de zwakke plekken in de opzet van Meijers tragedie, zonder dat ze echter met hun kritiek diep peilen: van Meijers stuk is wel iets fundamentelers te zeggen dan wat deze verwoede tegenstanders te berde weten te brengen.

Het is duidelijk dat Nil Volentibus Arduum deze aanval niet onbeantwoord kon laten en aan de uitgave van het ‘Dichtkunstigh onderzoek en oordeel over het Tooneelspel zonder Tooneelspel’ dat eind 1670 verscheen, voegden zij toe een ‘Antwoord op het Voor én Naabericht, By de Antigone gevoegd, door N.N. én E.B.I.S.K.A.’. Na kritiek geuit te hebben op het gebruik van de letters N.N., vallen ze de veronderstelde schrijver aan en stellen dat de regenten van de Schouwburg ‘hunne armoede zo naakt ten toon ... stéllen, mét het weêr ophaalen van oude versmeetene Spelen, én aan hunne gasten op te dissen een kóst, die door lang opgeslooten te zyn, al vermuft riekt, én na 't schappray smaakt; niet tegenstaande zy voorgeeven met nieuwe Spelen zo voorzien te zyn, dat zy die in langen tyd niet af kunnen speelen.’

Meijer voegde hier zelf bovendien een ‘Verdeediging van de aangetogene plaatsen uit de Verloofde Koninksbruidt’ aan toe. Hij schrijft dat hij het aanvankelijk niet waardig had geoordeeld iemand te antwoorden die blijk had gegeven van zoveel ‘onverstand, én onnozele plompheid’, maar omdat hij er niet zeker van is dat iedereen de aangetogen plaatsen zal nazien, wil hij de aanval weerleggen. Hij verwijt zijn aanvaller (in wie hij Thomas Asselyn ziet) slecht te lezen, want ‘hoe dat hy in myn Voorreede Grieksch kan zien, weet ik niet, alzo 't daar niet in en is; maar alleen Latyn, dóch niet zo veel dat het wonder is, ten zy voor hém, die 't niet verstaat, én die daar (gelyk Jan Vos, wiens Aap hy is, én dien hy overal, als een Kreupel naahinkt) roem op draagt’, en noemt hem een ‘domme duitsche Klérk’ die ‘doorgaans kwaad Duitsch’ schrijft. Meijer verontschuldigt zich dan voor allerlei tekortkomingen omdat hij op het moment dat hij het stuk schreef, nog niet

[pagina 58]
[p. 58]

volledig op de hoogte van de toneeleisen was. Bovendien heeft hij zelf in zijn ‘Voorreeden’ op deze tekortkomingen gewezen ‘zodat hy niets zeit, als dat ik reeds zélf voorlang gezien én gezeid hebbe.’ Hij twijfelt er dan ook zeer aan of de criticus deze misslagen wel opgemerkt zou hebben, indien hij er niet zelf op gewezen had!

Andries Pels, de belangrijkste woordvoorder van Nil Volentibus Arduum, wijdt in het Gebruik én Misbruik des Tooneels (1681) enige lovende woorden aan de Koninksbruidt, zij het steeds in samenhang met andere stukken uit de kring van Nil, zoals Ghulde Vlies, Didoos Doot etc. Hij geeft toe dat de spelen niet zo heel best zijn, maar gezien de tijd waarin ze ontstonden, nl. vóór de oprichting van Nil, en in vergelijking met wat er verder op het toneel verscheen, zijn ze van uitzonderlijke kwaliteit. Pels waardeert het stuk vooral om de keurige en kiese taal, het vermijden van aanstotelijkheden in de zeden, de naleving van de wetten van plaats en tijd, en bovendien als voorbeeld om te stichten. Bij dit laatste is het opvallend dat Pels (in overeenstemming met de opvattingen van Nil) in het stuk een moraal ziet, terwijl Meijer daar indertijd met geen woord over gerept had:

 
Verwaten' dwinglandy krygt in de Koninks bruid
 
Een' schrikkelyke, dóch verdiende straf.
 
(r.1567-1568)

Na deze schermutselingen over en weer wordt het stil rond de Koninksbruidt, al noemt de volijverige volgeling van Nil Volentibus Arduum, Ludolf Smids, het stuk nog wel in zijn Toetssteentje der Nederduytsche Toneel- en Mengelpoësye (1694). Dit werkje geeft allerlei dichttechnische opmerkingen, die worden geïllustreerd met passages uit vele toneelwerken, waaronder dus de Verloofde Koninksbruidt (Smids 1694, p.253-274).

Hierna wordt de stilte zo mogelijk nog dieper en we moeten wachten tot de 19de eeuw voor we het stuk weer vermeld vinden, nl. bij de literatuurhistorici. Jonckbloet schat Meijer als kunstenaar niet erg hoog: ‘De Verloofde Koninksbruidt, waaraan hij zoo lang geknutseld had, was allesbehalve een meesterstuk’. Hij heeft het over de ‘onhandige wijze van bewerking’ en noemt de navolging

[pagina 59]
[p. 59]

van Corneille's Rodogune en Seneca's Thyestes ‘plunderen’ (Jonckbloet IV, p.417). Kalff, Ten Brink en Walch geven geen enkel commentaar en komen niet verder dan het noemen van het spel. Worp heeft waardering voor de couleur locale, maar noemt het in zijn geheel toch een draak. Rodogune's aandeel is bescheiden, maar hij vindt dat Meijer de Thyestes ‘flink geplunderd’ heeft (Worp I, p. 334 en 356). Ook Te Winkel kan niet veel goeds over het spel schrijven. Hij vindt dat Meijer, ondanks de verbeteringen die hij naar eigen zeggen had aangebracht, het stuk niet heeft kunnen redden en dat daarom ‘uit litteraarhistorisch oogpunt de voorrede van meer belang dan het stuk zelf’ is (Te Winkel IV, p.416). Hij geeft dan ook de voorrede vrij uitvoerig weer. Knuvelder tenslotte vindt het ook niet de moeite waard om veel aandacht aan spel en voorrede te besteden. Zelfs in de uitgebreide vijfde druk komt hij niet verder dan het noemen van de naam van het spel en het vermelden van de voorrede (Knuvelder II, p.501).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken