Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De horizon wordt wijder (1957)

Informatie terzijde

Titelpagina van De horizon wordt wijder
Afbeelding van De horizon wordt wijder  Toon afbeelding van titelpagina van De horizon wordt wijder

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.20 MB)

Scans (49.10 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Illustrator

N.J.B. Bulder



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De horizon wordt wijder

(1957)–Wolbert Meijer–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

15
De ruzie

Joost van Rijn was niet met zijn beste dagen bezig. In huis grauwde en snauwde hij tegen de tweeling. Met Lientje had hij elke dag kibbelpartijtjes. En zelfs tegen zijn vader was hij een paar keer flink brutaal geweest. Op school verknoeide hij bijna al zijn werk.

- Wat heb je toch, jongen? had Moeder al een paar keer gevraagd.

[pagina 102]
[p. 102]

En de meester had gewaarschuwd: dat komt niet goed met jou, Joost. Je hoofd bij je werk, knaapje.

Maar hij kon zijn hoofd niet bij zijn werk houden. Hij dacht maar steeds aan twee dingen: aan de proefvaart, waarvoor zijn vader en mijnheer Karsten beide toestemming hadden gegeven. En aan de ruzie met Piet Spaan. 't Was net, of hij door een wereldje liep, waar aan de ene kant de zon scheen en de vogels zongen. Maar aan de andere kant was de lucht donker en het leek er naar onweer.

Piet Spaan had nog geen woord weer tegen hem gezegd na die woensdagmiddag. Ze zaten wel samen in één bank, maar Piet deed, of zijn buurman zoiets was als lucht. Ja, die Piet was een aardige, gezellige kerel. Maar hij had een stijve kop en als hij eenmaal goed boos was, dan was je direct nog niet met hem klaar.

 

* * *

 

Die volgende zaterdagmiddag moest Joost voor zijn moeder boodschappen halen uit de stad. Met een mand aan zijn arm zeulde hij langs het eenzame weggetje met de wilgen en bij de drie sporen, waar het watertje was met de meerkoeten en de wilde eenden, plofte hij neer in het gras om even uit te puffen. Het was midden mei en het was al behoorlijk warm. Languit op zijn rug ging hij liggen en hij volgde met zijn ogen de aan- en afzwierende zwaluwen hoog in de lucht. 't Wordt vast weer, dacht hij, de zwaluwen vliegen hoog. Dat had hij van Piet Spaan geleerd. Hij beet op een zuursteel en hij dacht aan de proefvaart en aan Piet Spaan. En hij wilde voor een lief ding, dat het maar weer goed was met Piet. Maar het goed met hem máken, dat deed hij toch maar niet. Naar Piet gaan en zeggen: 't was

[pagina 103]
[p. 103]

lelijk van me woensdag, daar paste hij voor. Niet, omdat hij daar te trots voor was. Hij was er niet te trots voor, maar te laf. Hij dacht: als ik weer goede vrienden word met Piet Spaan, hoe wordt het dan met Hans Karsten?

Op het plein waren ze wel voor en na bij elkaar, Hans en hij. Niet altijd, want Hans speelde meest met de jongens uit klas zes. Hans Karsten zou het misschien niet eens zo erg vinden, als hij weer goede vrienden werd met Piet. Hans was wel een royale kerel.... Maar.... Als hij het eens wél erg vond! Als hij eens zei: o, is die vent toch je kameraad.... Nou, dan moet je maar met hem een proefvaart gaan maken.... Wat dan?

Kijk, daar was hij bang voor. Hij luisterde niet naar de stem van zijn geweten, die zei: je weet heel goed, wat de Here van je vraagt. Hij luisterde naar de stemmen van zijn hart, dat samen met zijn hersenen sommetjes maakte van: zoveel met Piet en zoveel met Hans en als je dan optelt of aftrekt, wat komt er dan uit?

In zijn geweten was er steeds die stille stem, die al maar zei: lafaard;.... lafaard.

Hij wilde die stem tot zwijgen brengen en hij begon een liedje te neuriën, zo tussen zijn tanden. Maar het ging niet echt van harte.

Opeens spitste hij zijn oren. Hij hoorde stemmen. Jongensstemmen van de andere kant van het dijkje, waar hij tegen lag en ze naderden snel. Voor hij zich kon oprichten, had hij al begrepen, van wie ze waren. Ze waren van Piet en Rieks. Hij herkende hun stemmen. Vlak langs hem heen stoven ze nu de berm af naar het plasje.

- Hier zitten ze vast en zeker! riep Rieks. Ik heb ze verleden jaar zo vaak gevangen!

[pagina 104]
[p. 104]

- Echte koningssalamanders? vroeg Piet.

- Nou en of. Met een grote kam op de rug en oranjevlekken op de buik.

Joost lag roerloos. Hij wilde het liefst vlug hier weg, maar hij durfde niet. Zijn hart bonsde in z'n keel. Als ze nu maar doorliepen langs het water, dan kon hij aanstonds stilletjes wegsluipen. Misschien zagen ze hem dan op het laatste nippertje, maar dat was het ergste niet.

Tussen zijn oogleden door loerde hij naar de jongens. Ze hadden een schepnet bij zich. Piet droeg dat net. Hij wilde het in het water steken, maar het bleef met de lange steel haken achter een twijg van een knotwilg. Hij keerde zich half om, om te kijken, waar het hem toch wel schortte met die stok.

Toen zag hij Joost van Rijn liggen tegen de berm op geen twintig meter van hen vandaan. Even stond hij doodstil en keek verbaasd naar zijn vriendje. Toen wilde hij zich omkeren en weglopen. Maar hij aarzelde nog even en toen was het, of al de opgekropte boosheid op eenmaal naar boven kwam bruisen.

- Je bent...., je bent.... een gemene vent, zei hij vinnig. Ga maar met die Hans spelen en vaar voor mijn part met hem naar de noordpool.... Ik speel toch niet weer met je, Rotterdamse opschepper.

Joost stond van de schrik ook al recht op zijn benen. Hij wilde wel met scheldwoorden en een grote mond zich verdedigen, maar het was, of een stem van binnen hem waarschuwde, nu maar niet te hoog uit de boom te zingen. Hij wist maar al te goed, dat hij lelijk had gedaan en dat hij nòg lelijk en ontrouw was.

Toen Piet hem daar echter zwijgend als met de mond vol tanden zag staan, wond hij zich nog meer op.

- Ja, nu kun je niets zeggen, he.... Nou sta je daar of je niet

[pagina 105]
[p. 105]


illustratie

weet, wat praten is. Maar woensdag op het schip had je een groot woord. Ja, is 't niet zo?....

Hij kwam een pas of wat naar Joost toe. Hij gooide zijn schepnet neer.... Hij balde zijn vuisten.

Toen begreep Rieks: dit wordt vechten. Hij wist, dat Piet erg driftig kon worden. Daarom pakte hij hem bij zijn arm en zei:

- Laat lopen, jô.... Wat heb je d'r aan. Kom, ga mee. We zijn hem niet meer nodig.

Piet scheurde zijn arm los uit de greep van Rieks' stevige knuist. Maar hij hield zich nu toch in.

- Kom mee, maande Rieks. Die vent meent geloof ik, dat hij

[pagina 106]
[p. 106]

het op de werf te zeggen heeft. Maar laat hij goed begrijpen, dat hij hier bij de drie sporen niets te vertellen heeft.... O, zo. En als je nog eens wat weet, Joost van Rijn, van vloeken en zo, dan moet je het vooral zeggen. Ik was immers niet christelijk genoeg voor jullie. Nou, een kameraad gemeen behandelen als je een andere vriend kunt krijgen, dàt is zeker wèl christelijk.... Joost stond te trillen op zijn benen. Van alles bedacht hij, van alles wilde hij zeggen. Maar 't was, of zijn tong bevroren was. Hij had een gevoel, dat hij heel hard zou kunnen schreien. Doch er kwamen geen tranen. Vreselijk was het, wat Rieks daar tegen hem zei. Maar hij had geen enkel verweer, omdat hij maar al te goed begreep, dat Rieks niet anders kon denken, dan dat hij zó was. Alleen, toen Piet en Rieks zich omkeerden en hun schepnet weer opzochten, wist hij een paar woorden hen na te roepen, woorden, die ook nog geen enkele zin hadden.

- Jullie kunnen allebei opvliegen, schimpte hij.... Allebei, voor mijn part.

Dat was zijn enigste verweer.

Hij pakte zijn mand met de boodschappen en hij krabbelde tegen de dijk op. Hij had het gevoel, alsof hij een flink pak slaag had gehad. Ja, hij had zelfs liever maar een echt pak slaag gehad dan deze harde woorden van Piet en van Rieks, die maar naklonken in zijn oren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken