Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De horizon wordt wijder (1957)

Informatie terzijde

Titelpagina van De horizon wordt wijder
Afbeelding van De horizon wordt wijder  Toon afbeelding van titelpagina van De horizon wordt wijder

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.20 MB)

Scans (49.10 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Illustrator

N.J.B. Bulder



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De horizon wordt wijder

(1957)–Wolbert Meijer–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

14
Vriendschap op de proef

Op de ‘Albatros’ was men met man en macht aan het werk. Nog twee weken en het schip moest kant en klaar zijn. Nog twee weken en de proefvaart zou worden gehouden. En dan.... Dan koos het schip zee.

Maar voor die tijd moest er nog heel wat gebeuren. Vooral de schilders en de meubelmakers hadden het nog druk. De beide jongens, Hans en Joost stonden toe te kijken in een van de officiershutten. Joost had dit deel van het bedrijf nog nooit gezien. Want toen de ‘Zeemeeuw’ afgewerkt werd, had hij met zijn gebroken been gezeten. Hij was dan ook meer dan verbaasd, toen hij zag, hoe prachtig alles werd. Geen mens ter wereld kon

[pagina 94]
[p. 94]

weten, dat zo'n donkere romp zoveel luxe kamertjes verborg. Het ene vertrek was al weer mooier dan het andere.

- 't Lijkt wel een jacht of zo van een prins of zo, verzuchtte hij.

Die ene schilder was een leuke man. Hij pakte Joost bij zijn kladden en zette hem in één forse ruk aan de overkant van een smalle, hoge drempel.

- Ga een beetje aan de kant of zo, zei hij; je staat me hier in de weg of zo....

De jongens lachten en samen trokken ze nu maar verder op hun inspectietocht. Joost voelde voorzichtig eens even langs het prachtige, donkere hout, waarvan alles in de hutten was gemaakt, de bedden - soms twee boven elkaar, net als bij hen in de wagen - de kasten, de banken, de tafels.

- 't Lijkt wel van eikehout, zei hij tegen Hans.

- Eikehout?.... Nee, 't is mahoniehout, zei Hans. En hij had wel een beetje plezier in het verbaasde gezicht van Joost.

- Is dat duur? vroeg Joost.

- Nou, reken maar, zei Hans. Dat is het allerduurste geloof ik. Mooi, he?

Ja, geweldig mooi. Wie had dat gedacht, dat zo'n coaster zo prachtig betimmerd werd. Vader had er wel eens iets van gezegd. Maar je moest het toch eerst met je eigen ogen zien om te weten, hoe mooi het was.

Toen ze hun hoofden weer boven een der trapjes staken om aan dek te komen, stond er opeens een forse man voor hen. Hij was de vader van Hans, mijnheer Karsten. En hij keek Joost, die het eerst opdook, vreemd aan.

- Wat moet dat hier? vroeg hij. En hij vroeg het tamelijk bars.

Joost schrok wel even. Maar Hans scheen nogal het vertrouwen van zijn vader te hebben. Hij vertelde rustig, wie Joost was. Dat

[pagina 95]
[p. 95]

zijn vader toezicht had op het bouwen van de schepen voor de K.N.S.M. en dat hij hier op de werf woonde in een wagen.

Ze mochten gelukkig aan boord blijven met z'n tweeën. Maar geen derde er meer bij, waarschuwde mijnheer Karsten.

Nu, daar zouden ze wel voor zorgen. De tocht door het schip werd er voor Joost des te fijner door. Hij alleen mocht op het schip, - hij met het zoontje van de kapitein.

Ze trokken nu van hut tot hut en van kamer tot kamer. Voor ze binnen gingen, keken ze eerst even op het metalen plaatje, dat aan de bovenrand van elke deur was bevestigd. Dan wist je meteen, voor wie de hut was bestemd. Je las: 1e machinist, 2e machinist, 1e stuurman, 2e stuurman; en zo voort. Dit waren de officiersvertrekken. Boven elke bed zag je een lampje en een telefoontoestel. Zo konden de mannen met elkaar praten, zonder dat ze door het hele schip behoefden te zwalken om elkaar te zoeken.

Op één der kamers stond: kapitein. Dat was wel de prachtigste hut van allemaal. De kapitein had een aparte salon, een aparte slaaphut en een aparte douchecel.

Uit de salon kwam je langs een smalle trap in het stuurhuis. Dat was dus heel boven. Dat moest ook wel, want van daaruit moest je ver over het water kunnen kijken. In een hoek van het stuurhuis was ook de radiokamer. Daarin stond niet een gewoon radiotoestel, zoals je thuis wel hebt. Maar een prachtig zendstationnetje en een ontvangtoestel. Midden op de zee kon je zo luisteren naar de wal en naar andere schepen. Maar je kon meer dan dat. Je kon ook spreken met de wal.

Joost ging eens breed achter het stuurwiel staan met de vele spaken en hij deed, of hij er aan draaide.

- Ik ben de kapitein, pochte hij.... En hij zette een hoge borst.

[pagina 96]
[p. 96]


illustratie

[pagina 97]
[p. 97]

Alla, matroos.... ga jij es effe.... ga jij es effe een pakje shag voor me hale uit de salon. Ik wil even een sigaret draaie.... Maar blijf asjeblief met je vingers van het stuurwiel af. Daar mag een matroos niet ankomme, begrepe....

Hij keek scheef naar Hans en meteen schrok hij een beetje van zichzelf. Hij begreep, dat hij hier op dit vreemde schip nog wel moest oppassen en dat hij nu niet direct een al te hoge toon moest aanslaan tegen het zoontje van de kapitein. Hij was zo echt in zijn kapiteinsrol gekropen, dat hij vergeten was, dat hij een half uur geleden die hele Hans Karsten nog niet kende. Hij schrok ook een beetje van Hans zijn spottend gezicht.... Dat gezicht trok in een vreemde lach en het vroeg, wat Joost nu toch eigenlijk wel stond te beweren.

- Je bent niet lekker, lachte Hans.... Ha, ha, die is goed.... De kapitein achter het stuurwiel. En de matroos mag er niet aankomen. Maar zo is het helemaal niet, jongetje.... Je weet er niets van.... Dat heb je nou altijd van die landrotten.

Joost zijn trots zakte in als een lekke ballon.

- Nou, ja.... stotterde hij.... Ik.... e... ik vergiste me even. Ik bedoelde natuurlijk, dat ik de eerste stuurman was. En ik dacht er ook niet aan, dat.... e.... dat jij het zoontje van de kapitein bent.

- Man, dàt geeft toch niets, vond Hans.... Maar ik zeg je nog eens, dat je er geen bal van snapt.... Want zo gaat het helemaal niet.

- Niet? vroeg Joost.

- Nee, zei Hans.... Er staat juist vaak een matroos aan het stuur. En de stuurman, die staat erbij.

- Nou breekt me de klomp, hield Joost zich groot. Een stuurman is toch zeker een stuurman. Hoe kan dat nu anders.

[pagina 98]
[p. 98]

- Hoe kan dat nu anders?.... Ja, dan moet je eens een reis mee maken, dan weet je dat ook. Of een proefvaart.... Misschien mag je onze proefvaart wel meemaken.

Het was Joost te moede, of hij luilekkerland naderde en of men de duiven al aan het braden was. Ze vlogen hem bijna in de mond. Bijna....

Maar nu moest hij oppassen, dat ze hem niet net voorbij vlogen.

- Zou dat mogen, dacht je? vroeg hij.... O, mijn vader vindt het vast wel goed. Dat weet ik zeker. En 't is net in de pinkstervakantie. Dat heb ik al uitgerekend. Nou, dan mag het natuurlijk wel.

Is jouw vader nog aan boord?

Weet ik niet, schudde Hans. Maar al was hij aan boord, dan vroeg ik het nu nog niet. 'k Zal het vanavond wel eens proberen.

Hij stond nu met Joost voor de ramen van de stuurhut en ze keken samen over het prachtige landschap, dat zich zo wijd uitstrekte, ja, wijder dan ooit, nu ze hier zo hoog stonden te turen. En ze keken naar de auto's, die voorbij raasden in de diepte aan de overkant van de Hunze.

En toen....

Toen zagen ze aan die overkant bij het water een jongen staan, die met zijn beide armen zwaaide. Een jongen, die van zijn handen een toeter ging maken en die door die toeter tegen hen begon te roepen.

Hans ontdekte hem het eerst en hij wees Joost er naar.

- Die jongen roept iets naar ons, zei hij tegen Joost. Ken je hem?

Joost keek en hij zag het meteen. Het was Piet Spaan.

- Hij roept naar ons, zei Hans. En hij deed de deur van de stuurkamer open en stapte in het gangboord.

[pagina 99]
[p. 99]

Toen hoorde hij een heldere jongensstem over het water klinken, langzaam en duidelijk:

- Hallo, die Joost!.... Ik kom bij jullie, hoor!

- Dat kan niet, zei Hans. Je weet, wat mijn vader zopas gezegd heeft.

Joost schreeuwde al naar beneden:

- Nee, hoor!.... Je moogt niet komen!.... De kapitein heeft het verboden!

En hij gebaarde druk met zijn handen van: nee, want Piet Spaan scheen helemaal niet onder de indruk te komen van zijn geschreeuw, ja, zelfs niet van dat grote woord: kapitein.

Wel zag hij Joost druk wenken en even keek hij ongelovig naar boven. Toen trok hij met zijn schouders, maakte een malle grimas, zoals hij die alleen kon maken en sprong in de schouw.

- Hij komt toch, zei Joost beduusd. Hij is mijn vriendje.

- Hij komt niet, zei Hans.... Mijn vader wil het niet hebben, dat heb je toch gehoord.

- Zullen we ons verstoppen? stelde Joost voor.

- Niks te verstoppen, zei Hans nijdig. Hij komt niet aan boord. En als hij het toch probeert, dan smijt ik hem er af.

In het hart van Joost was een felle strijd. Piet Spaan was zijn beste vriend. Met Piet Spaan had hij al deze maanden gespeeld en met Piet Spaan liep hij zoveel malen in de week het schoolpad. Met Piet Spaan had hij eieren gezocht en Piet had hem de mooiste plekjes gewezen. Piet Spaan zat nog altijd met hem in dezelfde bank en de nieuwe meester had het goed gevonden. Jullie bent geloof ik gezworen kameraden, had hij gezegd. Vooruit, we zullen het eens proberen.

Kon hij nu niet beter zeggen: als Piet Spaan niet aan boord mag,

[pagina 100]
[p. 100]

dan ga ik er ook maar liever af; ik heb alles gezien en ik dank je wel?

Joost weifelde even. Maar toen, na een korte aarzeling, besloot hij snel, dit niet te doen. Hij moest toch wel mal zijn om zich een zo mooie kans te laten ontgaan een proefvaart mee te maken.

Zo wachtte ze nu met z'n tweeën aan bakboordzijde van de ‘Albatros’ op de komst van Pietje Spaan. Ze zagen, hoe hij rustig de ketting vastlegde van de schouw en ze zagen, hoe hij met een glunder gezicht naar de ijzeren ladder stapte, die leidde naar het gangboord van hun schip. Ze zagen, hoe hij zijn eerste voet zette op deze ladder en hoe hij blijkbaar van plan was, heel rustig naar boven te tippelen....

- Mag niet, jô! riep Hans. Er mogen geen vreemde jongens aan boord komen!

Piet wees verbaasd naar Joost.

- Is dat knaapje daar dan geen vreemde jongen?

- Nee, zei Hans beslist. Dat is iemand van de werf.... En dat is mijn kameraad.

Toen Joost dat hoorde, bloosde hij. Hij voelde, dat hij warm werd om zijn hoofd. En hij wist zelf niet, of het kwam van vreugde over de nieuwe vriendschap, die hem zo open en zo royaal werd aangeboden of dat het kwam van schaamte om het kleine verraad tegenover Piet Spaan. Ja, want dat werd het toch eigenlijk.

- O, zei Piet, is dat jouw kameraad? Ik dacht anders, dat hij mijn kameraad was.

Hij keerde zich naar Joost, alsof die hele vreemde jongen op de wereld niet meer bestond en hij zei:

- Kom, Joost, ga je mee? Ons paard heeft een veulen.

- Nee, zei Joost - en hij sloeg zijn ogen neer -, ik ga niet mee.

[pagina 101]
[p. 101]

Toen begreep Piet, hoe laat het was. Er kwam een klein lichtje in zijn ogen, een klein fel en boos lichtje. Ook een verdrietig lichtje. Hij begon te begrijpen, dat het ernst was van die vreemde vent en dat het ook ernst was met Joost van Rijn.

- Je bent een gemene vent! riep hij.

De tranen sprongen hem in zijn ogen, toen hij dat riep. Maar dat behoefden die twee daarboven niet te zien. Hij keerde zich vlug om en hij maakte langzaam de ketting weer los van het schouwtje.

Joost zag het en hij wist niet, wat hij moest zeggen. Zou hij nòg Piet narennen en met hem meegaan naar de boerderij?

- Laat maar lopen, zei Hans. Is dàt jouw vriend? Nou, daar zou ik geen voet meer voor dwars zetten, hoor. Hij scheldt je nog uit ook. 'n Mooie vriendschap.

Maar Joost zweeg.

Want hij begreep maar al te goed, dat hij zijn vriendje diep had gekrenkt. Hij begreep, wat hij niet graag hardop zou willen zeggen: dat Piet Spaan gelijk had.... Want wat hij nu deed, dat wàs gemeen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken