Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De horizon wordt wijder (1957)

Informatie terzijde

Titelpagina van De horizon wordt wijder
Afbeelding van De horizon wordt wijder  Toon afbeelding van titelpagina van De horizon wordt wijder

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.20 MB)

Scans (49.10 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Illustrator

N.J.B. Bulder



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De horizon wordt wijder

(1957)–Wolbert Meijer–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

13
De ‘Albatros’

- Doe je 't nu wel of doe je 't niet?

- Ik zal even gek zijn, zei Lientje. Jet lacht me natuurlijk in mijn gezicht uit.

- Jet lacht me natuurlijk in mijn gezicht uit? praatte Joost haar na.... Nou, en dan doet ze dat maar.... En dan moet je dat maar eens voor je broer over hebben.

- Poeh! zei Lientje.

En toen stak ze haar tong uit en was floep! uit de wagen verdwenen.

Joost maakte eerst nog een beweging van haar achterna te willen vliegen. Maar tegelijk gaf hij het ook al op. De deur van de wagen had ze achter zich dicht gesmeten en als een snelle windhond schoot ze over de helling. Daar kon hij toch naar fluiten om haar te achterhalen. En bovendien - wat hielp het hem? Als Lientje zei van: poeh!.... en van: nee!.... nou dan was het: poeh!....

[pagina 87]
[p. 87]

en: nee!.... Dan deed ze het toch niet, hoe hij ook dreigde. Het enige, wat hij nu nog kon proberen, was, haar met een zoet lijntje te winnen voor zijn plannen.

Hij sjouwde de werf op, zijn handen in zijn zakken en zijn hoofd op zijn borst. Hij schopte een steen weg, hij liep over een paar grote ijzerplaten, zo, dat ze gingen golven en bonzen tegen de bodem. Hij pikte een paar kleine kluitjes modder in de richting van de tweeling, die rustig speelde tussen twee loodsen.... Hij deed allemaal dingen, waarvan hij wist, dat ze lelijk waren en die hij toch daarom juist deed. Want eigenlijk was hij zelf lelijk en kwaad en uit zijn humeur.

En dat was de schuld van Lientje. Natuurlijk.... Tenminste.... Ja, was het eigenlijk de schuld van Lientje of had ze er, als het puntje bij het paaltje kwam, part noch deel aan?

Ja, maar zij kon hem helpen in het uitvoeren van zijn plannen, zij alleen. En waarom deed ze dat dan niet? Ze was toch niet voor niets zijn zusje?

Kijk, het was zo.

Er waren op school twee nieuwe kinderen gekomen. Een jongen en een meisje. Maar het waren geen gewone kinderen. Het waren heel bijzondere kinderen. Want hun vader was de kapitein van die nieuwe coaster, die nu al weer bijna klaar was, die al in het water lag voor de afwerking en die uitgerekend in de pinkstervakantie de proefvaart zou gaan houden.

Dat was punt één.

En punt twee was: dat meisje heette Jet en ze zat in de vierde klas naast Lientje. Maar de jongen zat in klas zes, een klas hoger dan Joost. En met die jongen wilde Joost graag vriendje worden. Niet, omdat hij die jongen zo aardig vond. Hij wist helemaal niet, of het een aardige jongen was. Nee, maar omdat hij dacht....

[pagina 88]
[p. 88]

nou ja, omdat hij dacht: als ik vriendje met hem word, misschien mag ik dan wel mee met de proefvaart. Heel best mogelijk zou die jongen ook wel een aardige kerel zijn, maar daar ging het niet in de eerste plaats om. Joost was trouwens ook al vriendje met Piet Spaan.... Nou - en verder.... Ja, nu zou dat meisje op een woensdagmiddag bij Lientje komen spelen. En Joost had gezegd: toe, Lien, vraag eens aan haar broer, of hij mee komt spelen.... Dan hebben we een fijne middag. En toen had Lientje gezegd: ik zou even gek zijn.... en: poeh!....

Zo waren al zijn mooie plannen in duigen gevallen en met jaloerse ogen keek Joost naar de ‘Albatros’, die nog al weer groter en mooier was dan de ‘Zeemeeuw’. Achthonderd ton.... 't Was me ook maar geen gekheid.

Och, wat had hij toch een pech. Want even verder dan waar de ‘Albatros’ lag waren ze bezig aan een nieuw schip voor de K.N.S.M. Op de bouw van die coaster had zijn vader het toezicht, net zo als hij dat had gehad bij de bouw van de ‘Zeemeeuw’. Maar dát schip ging natuurlijk proefvaart houden als er nergens in heel Nederland een kind vakantie had.

Joost slenterde verder over de werf en hij pikte weer met kluitjes. Hij pikte met kluitjes tegen de wanden van de ‘Albatros’. Het gaf telkens een doffe klank door de flank van het schip. Een nageljongen stak zijn hoofd boven het gangboord uit en deed zo! met zijn vuist. Joost vond het prima. Alle mensen mochten vandaag boos op hem worden, dan was het hem precies naar zijn zin. Hij pikte kluitjes naar de kippen, die daar liepen te kakelen in de buurt van het balkengat. Een paar beesten vlogen op en fladderden tegen het gaas. Tok, tok, tok!.... riepen ze. Goed zo, bromde Joost.... Roep maar tok, tok, tok!.... Hij liep om de loodsen heen. Hij pikte met zijn kluitjes op de gegolfde

[pagina 89]
[p. 89]

platen van de autogarage. Pang! ging het.... En nog eens pang!.... En....

Toen Joost weer gooide, kwam er een man om de hoek van de garage. Het kluitje zeilde vlak over zijn hoofd.... De man zette zùlke ogen en keek snel rond om te weten, wie hem dat lapte. Die man was.... Spitje!....

Toen hij ontdekte, wie dat kluitje over zijn hoofd had gekeild, werd hij rood van nijd.... Kijk, daar had je 't weer. Die knaap van Van Rijn durfde dan toch maar. Zie je wel, toch geen haartje beter dan de rest van al die vlegels, die voor en na over de werf zwierven.

- Gauw van de werf!.... schreeuwde Spitje. Vooruit, naar je wagen!.... En laat ik je niet weer zien hier!....

Hij kwam al een paar passen in Joost zijn richting. Joost wilde nog iets zeggen van: ik wilde U niet pikken, Spitje, echt niet.... Ik pikte zo maar wat over de werf. Maar die woorden bleven hem in zijn mond kleven. Spitje's oude wantrouwen tegen al wat jongen was, was weer ontwaakt en zijn vinger wees onverbiddellijk in de richting van de woonwagen.

- Vooruit!.... Naar je moeder, lummel.

Joost begreep, dat het ernst was. Hij pakte zijn biezen. Jammer, jammer.... Nu was hij ook nog een goede kameraad kwijt geraakt.

Met zijn handen opnieuw in zijn broekzakken slenterde hij tussen de loodsen door in de richting van de spelende tweeling. En toen....

Toen zag hij iets, waarvoor hij zich wel driemaal de ogen mocht uitwrijven voordat hij het geloofde.

De kleuters zaten plat op de grond. En tussen de beide krullebollen, ook plat op de grond, zat een jongen. Hij had een

[pagina 90]
[p. 90]


illustratie

prentenboek in zijn handen en hij liet uit dat prentenboek de kleinen plaatjes kijken.

Hij was een stevige knaap, die jongen. Hij had een zware manchester broek aan en hij droeg een trui, een blauwe trui, zoals schippers wel dragen, maar dan een hele mooie. Zijn haar was donker, bijna zwart en zijn gezicht had een gezonde, verbrande kleur.

Het was de jongen van de ‘Albatros’, de jongen, die pas op school was gekomen en die in de zesde klas zat.

En die jongen zat me daar nu heel rustig en gezellig tussen zijn beide broertjes en bekeek met hen een van hun prentenboeken. De kleuters hadden hun kopjes tegen zijn schouders gelegd, of ze al jaren vrienden waren. En ze luisterden, of het mooiste verhaal uit het mooiste sprookjesboek van de hele wereld hun werd verteld.

[pagina 91]
[p. 91]

Joost stond één ogenblik doodstil toe te kijken. Hij had een heel vreemd gevoel boven in zijn keel. Hij was verschrikkelijk blij en hij was toch ook weer heel verlegen. En een beetje beschaamd en een beetje jaloers was hij ook. Hoe vaak had Moeder niet gezegd: toe, Joost, lees jij de kleintjes nu eens wat voor of laat ze anders eens wat plaatjes zien. Dat vinden ze zo leuk.

Maar hij had er haast nooit zin in gehad.

En nu zat me daar die vreemde jongen tussen zijn broertjes en ja.... hij zat daar eigenlijk op zijn plaats.

En wat moest hij nu zeggen?

Hij zei niets.

Hij kuchte alleen maar eens.

De vreemde jongen keek even op en ging toen rustig door met plaatjes te kijken. De tweelingen keken ook op en toen zagen ze Joost.

Henk zat met zijn duimpje in zijn mond en dat duimpje flipte vlug naar buiten. En met een juichend stemmetje riep hij naar zijn broer.

- Fijn, jô.... Die grote jongen.... die grote jongen is heel aardig.... En hij vertelt hele mooie verhaaltjes.... En hij maakt allemaal grapjes.

Toen moest die grote jongen toch ook wel wat zeggen.

- Zijn dat jouw broertjes? vroeg hij.... Leuke knullen zijn het. Ik wou, dat ik zo'n paar kleine broertjes had. Ik heb alleen maar zusjes.... Woon jij hier?

- Ja, zei Joost snel.... Mijn vader is hier opzichter op de werf. Hij moet toezicht houden op het bouwen van coasters voor de K.N.S.M.

Is dát schip van jouw vader?

Hij wees naar de ‘Albatros’.

[pagina 92]
[p. 92]

- Ja, zei de jongen, dat is ons nieuwe schip.

Hij wilde meteen opstaan om naar Joost toe te gaan. Maar de tweelingen hingen aan zijn broekspijpen en hij was zo goed niet, of hij moest weer gaan zitten en plaatjes kijken en vertellen.

Toen plantte Joost zich ook naast het groepje en hij deed zijn best, om zijn scha weer wat in te halen en om ook leuke dingen te zeggen, waar de kleuters plezier in zouden hebben.

Doch toen hij een kwartiertje bij het groepje had gezeten en toen het boek nog eens opnieuw was doorgebladerd, zag hij zijn kans. Want de jongen stond op en hij klopte zijn broek schoon.

- Ik ga nu nog even naar het schip, zei hij.... Mijn vader is er ook. Krijg ik nu ook een handje van je? En vertel me eens, hoe heet je?

Henk vertelde, dat hij Henk heette. En Keesje vertelde, dat hij Keesje heette. En toen zei die andere jongen: Zo, nou - dat zijn een paar mooie namen. En ik heet Hans, Hans Karsten.

Hij keerde zich naar Joost en vroeg: En hoe heet jij?.... O, Joost.... Ben jij ook op die school in de Emmastraat?.... Ik zag je geloof ik gisteren op het plein. Nu, ik ga dan maar.... Daaag!....

De kleine kereltjes riepen ook: Daaag! en ze keken een beetje bedremmeld hem na.

Hans stapte recht op de ‘Albatros’ af.

Nu pas zag Joost, hoe fors die jongen was en hoe sterk.

Als hij maar gedurfd had, dan had hij iets gevraagd. Dan had hij gevraagd: Mag ik met je mee?

Hij durfde niet.

Hij voelde zich stumperig bij die stevige kerel, die al in de zesde klas zat en wiens vader de baas was van de ‘Albatros’.

[pagina 93]
[p. 93]

Maar Hans Karsten scheen van deze bewondering niets te merken. Het scheen alleen wel, dat hij voelde nagekeken te worden. Want plots keerde hij zich om naar Joost en hij vroeg pardoes.

- Wou je soms mee?

- Ja.... ja, zeg.... ja, graag.... zei Joost.

En hij pakte zijn beide broertjes tegelijk beet en hij beloofde ze de mooiste verhaaltjes en hij zou de prachtigste plaatjes voor hen meebrengen, als hij weer eens boodschappen voor zijn moeder moest halen. En hij zou....

Toen schoot hij als een pijl uit de boog achter Hans Karsten aan, die al bezig was de trap op te klimmen naar het prachtige, glanzende schip, dat ‘Albatros’ heette.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken