Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Als wind en rook (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van Als wind en rook
Afbeelding van Als wind en rookToon afbeelding van titelpagina van Als wind en rook

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.89 MB)

Scans (8.53 MB)

ebook (2.93 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Als wind en rook

(1980)–Josepha Mendels–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 24]
[p. 24]

Vier

Ik had eerst helemaal niet naar die bruiloft willen gaan, mijn moeder moest mij er zelfs toe overhalen. Ik hield niet van Rosa, mijn nicht, ze was pafferig, at bij haar ontbijt een heel potje met jam leeg, droeg een onaangename lucht bij zich die ze door parfum nog versterkte en was bovendien dom. Haar vader had de mooiste viswinkels in Amsterdam en haar stem herinnerde mij nog aan de viskarren van haar voorouders. Maar moeder zei: ‘Je moet juist niet wegblijven, Elisa, dat is niet aardig. Bovendien is Fred, Rosa's broer, een jongen die zeer veel relaties heeft. En wat wil je, dan ben je meteen weer eens in Amsterdam geweest. Je hoeft niet naar de huwelijksinzegening te gaan als je daar geen zin in hebt.’

Nu, dat deed ik dan ook niet. Ik kwam tegen het einde van de receptie, schoof langs bloemenmanden en baande me een weg tussen tafels vol zilver en kristal, omhelsde Rosa en drukte de bruidegom de hand. Toen volgde dus dat diner. Simon bracht mij - het was ver na middernacht - naar tante Ida, waar ik logeerde. Hij gaf me een arm en ik keek over onze schouders heen om te zien hoe dat er van achteren wel uitzag. Hij sprak voor de volgende ochtend met me af, 's middags moest hij weer weg. Ik zei zonder enthousiasme: ‘Goed, ik kom,’ maar hij antwoordde: ‘Van komen is geen sprake, ik zal je halen, Elisa.’ ‘O, alsjeblieft niet, het gaat tante Ida niet aan wat ik doe.’

Ik kon moeilijk de slaap vatten, of het van de wijn kwam of van de vermoeienis, ik weet het werkelijk niet meer. Steeds ook zag ik die donkere ogen van Simon voor me en hoorde ik zijn stem, die smeekte: ‘Elisa, mijn bril, alsjeblieft mijn bril, ik zie ongeveer niets als ik die niet op heb.’

[pagina 25]
[p. 25]

Ik trof hem dus de volgende dag en hij ging met mij naar een groot kleurloos café, vroeg niet wat ik wilde drinken, maar bestelde zondermeer twee koffie. We zaten tegenover elkaar en spraken niet. Ik zag dat hij nadacht, hij haalde de bril van zijn neus, wreef over de glazen met de punt van zijn zakdoek, zette hem weer op, nam hem weer af en begon opnieuw.

Hij keek me lang en oplettend aan (ik voelde de ernst van het ogenblik) en zei: ‘Toen ik het gisteren over je blonde steile haar had en hierbij de opmerking maakte dat dit vreemd was voor een joods meisje, heb je mij niet geantwoord.’

‘De derde keer, de derde keer,’ zong het door me heen, ‘het zal nu wel weer precies zo gaan als met die jongen van de tennisclub.’ Ik dreunde dus vlug en half onverstaanbaar mijn lesje op: ‘Ik ben maar half-joods, ik hoor niet aan de ene kant en niet aan de andere, ik heb het temperament van mijn vader, de jood, en de rest van mijn moeder, die katholiek is.’ ‘Je haar,’ antwoordde hij toen, ‘alleen je haar heb je van je moeder.’

Later heb ik begrepen dat hij met deze woorden zijn geweten heeft willen sussen. Hij behoorde tot de mensen die de mogelijkheid hebben zichzelf zo lang iets in te praten tot ze het bijna geloven. Bijna... Een klein beetje ongeloof behouden ze: evengoed bij het hygiënisch met de tang bezorgde brood als bij de glimlach van een hotelier. Want het was voor Simon heel wat om deze katholieke kant van mij te negeren, te meer daar ik voor de joodse wet, van een christenmoeder zijnde, niet eens joods was. Toen vertelde hij mij over zijn studie die hij zo graag wilde voortzetten, maar tot nu toe besteedde hij al zijn vrije tijd aan het bijwerken van onbegaafde leerlingen. Verder sprak hij over zijn hospita in het Drentse dorpje, ‘een beste vrouw van tweeëntachtig, Elisa. Ze doet alles voor me, ze geeft me melk, eieren en vis, vlees eet ik natuurlijk niet bij haar.’

Opeens zag ik hem terug aan die bruiloftstafel van gisteren, ik was geschrokken van de hoeveelheid kip die hij op zijn bord had genomen en van de gulzigheid waarmee hij dit alles verslond. Nu

[pagina 26]
[p. 26]

begreep ik: Simon gebruikte alleen maar ritueel bereide spijzen. Het hoorde trouwens ook helemaal bij zijn type en ik zei tegen mezelf: ‘Elisa, wat doe je met deze man, maak er een eind aan, voor het verdergaat. Dit is te oud, te conventioneel, te traditioneel, te... Dit is alleen goed voor je bankrekening...’

Om hem te polsen zei ik: ‘Hè, ik heb trek in een broodje ham.’ Hij lachte zoals een vader lacht wanneer zijn zoontje hem een auto vraagt, er was contact tussen ons en een leegte, en het ergste was nog, toen hij mij bij het afscheid op mijn wang zoende, kwam er iets weerom van dat afschuwelijk erge gevoel. Dat verontrustte me.

Ik reisde naar huis terug en mijn vader, hoewel aan het rentenieren, vond ik bezig met cijfertjes. Ik ging naar mijn zangleraar toe en zong die middag zo alles uit me, al mijn verlangen en liefde en haat, God weet voor wie, ik acteerde er zelfs bij en mijn leraar zei dat ik aanleg had voor de opera. Toen ik dat aan mijn moeder vertelde raadde ze mij aan naar het buitenland te gaan: ‘Daar is een toekomst voor je, Elisa, hier niet.’ Maar mijn vader werd driftig. ‘Wil je van je dochter een hoer maken?’ riep hij uit, ‘laat ze dan meteen maar in Amsterdam op de hoek van de straat gaan staan.’ ‘Dat lijkt me een idee,’ antwoordde ik, stond op van tafel, ging naar mijn kamer, pakte wat kleren bijeen en verdween door de tuindeur. Ik liep naar het station toe zonder ook maar in het minst van plan te zijn op reis te gaan, want ik wilde moeder immers niet in de steek laten. Maar opeens, toen ik daar zo in die wachtkamer zat, zag ik de kaart van Nederland met al die rode stippen en vlekken, en ik liep eropaf en mijn vinger wandelde over Drente en vond het kleine plaatsje waar Simon woonde. Het leek zo ver, zo ver, bijna in een ander land, en ik was zo moe van alles: opera, hoer en bankrekening, drie mogelijkheden waren er, ik kocht een spoorboekje, vond nog een trein, belde mijn moeder op en zei: ‘Maak je maar niet ongerust, alles zal in orde komen.’

Toen reed ik langs weilanden en langs dorpen waar ik nog

[pagina 27]
[p. 27]

nooit was geweest. De zon ging onder en ik kreeg opeens een verlangen naar bergen en een andere taal.

Simon was natuurlijk niet aan het station, dat zou al heel toevallig geweest zijn, en voor ik er nog aan gedacht had mijn kaartje af te geven nam de stationschef het reeds uit mijn hand en stond ik op het plein.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken