Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Als wind en rook (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van Als wind en rook
Afbeelding van Als wind en rookToon afbeelding van titelpagina van Als wind en rook

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.89 MB)

Scans (8.53 MB)

ebook (2.93 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Als wind en rook

(1980)–Josepha Mendels–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 84]
[p. 84]

Zestien

Het vertrek van Simon naderde. Elisa had veel werk om zijn garderobe in orde te brengen. Ze vond in alle broekzakken apenootjes, waar hij die vandaan haalde wist ze niet, want zij kocht ze nooit. Ze vond servetten terug die hij als zakdoek had gebruikt en tussen alles lag tabak verspreid. Ook kwam er een lang verjaarde rekening van zeventig gulden voor een taxi naar Amsterdam te voorschijn, van de chauffeur van het Drentse dorp. Toen Elisa de datum zag, herinnerde zij zich: het was die middag geweest dat hij haar met het Chanoekah-ijzer had willen verrassen en een kerstboom gevonden had. ‘Hij kan dus ook liegen,’ dacht ze, want destijds had hij van een trein gesproken. Ze lachte wat om al die rommel. ‘Als ik een betere huisvrouw was geweest,’ dacht ze, ‘zou ik alles eerder ontdekt hebben.’ Ze bestelde ook de zalf voor zijn zieke arm, o, ze maakte nu werkelijk alles tot in de puntjes in orde. Was ze dan zo blij dat hij eindelijk eens wegging? Ze zong de hele dag en gaf Simon de laatste week alleen eten waarvan hij veel hield. De nacht voor zijn weggaan zei hij: ‘Kom, Elisa, drie maanden lang zal ik geen vrouw hebben.’ Hij gebruikte opeens allemaal rare liefdewoordjes die zij niet kende. Maar bij at zijn taartje weer zo vlug, met zo veel lawaai en daarbij zo onhandig, dat deze kleine fantasie toch zondermeer aan haar voorbijging. Toen dan ten slotte de trein wegreed, blies er over het open perron een warme wind. Een wind, zo zwierig en zo licht, zo vol beloften en zomerse mildheid, dat Elisa maar bleef wuiven met haar witte zakdoek, zelfs toen er van die trein niets meer te zien was. Toen stond ze met haar dochters alleen. Het werd een feest. Sinds lange tijd waren de kinderen niet zo dicht bij haar geweest, zo aanhankelijk

[pagina 85]
[p. 85]

en gelukkig. Zij haastte zich om alles voor de vakantie in orde te brengen.

 

En nu staat dan op een vroege ochtend Elisa voor het raam van haar kamer aan zee. Ze heeft haar intrek genomen in een groot hotel, er was nog juist plaats aan de ene kant van de gang voor Judith en Rebecca, aan de andere voor haar alleen. Ja, werkelijk een groot hotel, maar zij schreef onmiddellijk aan Simon om hem gerust te stellen: ‘...Natuurlijk wonen we hier alleen maar, en gebruiken wij onze maaltijden in het joodse pension Van der Hoek...’

Wat een heerlijke leugen, in lang niet had Elisa zo van verboden spijzen gesmuld. De kinderen keken eerst vreemd op: ham en vlees met boter, wat zou vader daarvan wel zeggen? Elisa antwoordde: ‘Niets, want hij zal het nooit te weten komen.’ Het was een soort verbond dat ze zo met haar drieën sloten, het ging als vanzelf. En voor het eerst na al die huwelijksjaren ontwikkelde zich de kiem van het bedrog welke zij reeds op haar trouwdag bij zich droeg, zij het dan ook in een andere vorm.

Maar nu die zee. Ik sta daar, het is juist zes uur geweest, ik sta daar voor het raam en zie hoe de nevel optrekt. Het gaat zo snel, of sta ik hier zo lang, ik zie de zon doorbreken, ik ontdek een vissersboot, het zand verandert van kleur, ik zie zo veel verder dan die wijde horizon... Ik zie mijn leven.

Ik ben gelukkiger alleen dan met Simon. Het is of ik weer jong word, het is of mijn armen zich tot de einder kunnen strekken, dat betekent dat ik weer het gevoel van oneindigheid in mij krijg. Weer? Nee, want ik heb het nimmer gekend, wellicht eenmaal, een paar minuten, met Richard. Ik sta nog steeds voor het raam en Simon is zo ver, en die stille provincieplaats met Foeffie, Mina en Louise is zo ver, heb ik daar eigenlijk ooit gewoond? Nu moet ik mij aankleden, niet vlug, maar zo langzaam als ik zelf wil; ik hoor geen man in de badkamer snuiven en

[pagina 86]
[p. 86]

proesten, ik hoor niets dan de zee, ik trek mijn mooiste jurk aan, het is immers zondag...

Dagen achtereen alles te doen in strijd met Simons opvattingen geeft Elisa een ander gezicht. Ze wordt slanker en jonger en de moeder gaat hoe langer hoe meer op haar dochter Rebecca lijken. Dikwijls zeggen de mensen: ‘Net drie zusters.’ En dat verheugt haar.

De kiem van het bedrog ontwikkelde zich verder. Het overschrijden van de rituele spijswetten was nog slechts een begin geweest, nu gingen ze op zaterdag expres fietsen en allemaal andere verboden dingen doen. ‘Hoe krijg ik de kinderen ooit weer in het gareel,’ dacht Elisa soms in een opwelling van wroeging. ‘Ik had ze er eigenlijk niet in moeten betrekken, ik had ze weg moeten sturen naar een kinderkamp of waar dan ook heen, en alleen zondig moeten zijn.’ Judith zei: ‘Thuis is thuis en hier is hier, en ik zal thuis en hier heus niet door elkaar halen.’ Rebecca zei niets, ze lachte...

 

Ik kwam van het strand, warmverbrand, en stond voor de spiegel en borstelde mijn haren. Ik zag de zandkorrels in de felle zon rondom mijn hoofd wegstuiven. Het leven was goed en licht en blij, en alles wat zwaarwichtig was ontbrak. Toen we aan tafel zaten (de kinderen aten voor de eerste keer garnalen) zei Rebecca: ‘Draai je eens om, moeder, er zit daar een man die mij aankijkt of hij me kent.’ ‘Dat kan ik niet,’ antwoordde ik, ‘dat zou heel onbeleefd zijn. Hoe ziet hij eruit?’ ‘Kaal, met opzij wat haar, en spierwitte tanden.’

Ik herkende hem toen hij diezelfde avond naast mij op het terras stond. De kinderen waren juist naar bed en ik hield een boek onder mijn arm, waarin ik nog niet gelezen had. Zo droeg ik het al dagen bij me. Hij begon te spreken, hij zei iets van de zon: ‘Ik had vroeger een bal die precies die kleur had.’ Hij zei ook: ‘De Fransen hebben zo'n mooie uitdrukking voor zonsondergang... le soleil se couche. A quelle heure vous couchez

[pagina 87]
[p. 87]

vous?’ Toen ging hij weer verder in het Hollands. ‘Ik woon in Parijs,’ zei hij, ‘en ben gedeeltelijk daar, en hier opgevoed. Maar ik voel me Fransman.’ ‘O,’ antwoordde ik, ‘mijn man is juist in Parijs. Hij logeert...’ Ik noemde de naam van zijn straat. ‘Daar?’ vroeg hij verwonderd, ‘dat is een onaangename buurt.’ Het was of hij even nadacht. ‘Wellicht heeft hij niets anders kunnen vinden, in dit seizoen is alles overvol.’ ‘Inderdaad,’ antwoordde ik, maar ik wist meteen wat hij bedoelde met onaangename buurt. Het was natuurlijk een klein joods hotel, ergens achteraf, waar Simon zijn intrek had genomen.

Hij vroeg of ik meeging een strandwandeling maken. Ik liep naar boven en haalde een wollen jasje, sloeg het om mijn schouders en toen ik mijn kamer weer uit wilde gaan bleef hij voor mij staan en hield de knop van de deur in zijn hand. Hij zei: ‘Er is erg veel wind, misschien kunnen wij beter thuisblijven en hier praten. Mag ik binnenkomen?’ Hij wachtte mijn antwoord niet af, maar sloot de deur en trok mij op bed. Ik verweerde mij, hij fluisterde: ‘Chérie, comme tu es belle...’ Ik sloeg hem in zijn gezicht en hij beet in mijn hand. Maar ik was sterk, en terwijl ik even aan Richard moest denken en toen aan Simon, en de kiem van ontrouw alleen nog maar lust had groter en groter te worden, gelukte het mij toch me weer vrij te maken. ‘Ga weg!’ riep ik, ‘ga mijn kamer uit!’ Maar ach, wat leken deze woorden op: ‘Blijf, blijf toch, neem me in je armen...’ Hij stond op, trok zijn jasje recht, boog en verdween.

 

Na dit verblijf aan zee gingen wij nog een week naar mijn ouders toe. Mijn vader zag er slecht uit. Hij toverde nu geen cijfertjes meer, maar bleef de hele dag in bed. Ik dacht: ‘Als hij sterft vraag ik of moeder bij ons wil wonen.’ Ik zei het haar zelfs. Maar ze wilde er niets van weten. Ik was trouwens ook wel voorbarig geweest, want de oude man knapte op en er bleek dus niets veranderd. Daar Judith en Rebecca zich verveelden gingen wij eerder naar huis terug dan ons eigenlijke plan was.

[pagina 88]
[p. 88]

Nu Simon weg was vroeg ik Louise dikwijls te eten en zij bemoeide zich dan veel met de kinderen. ‘Judith,’ zei ze, ‘is nu bijna over haar moeilijkheden heen gegroeid, die komt wel terecht. Maar over Rebecca maak ik me bezorgd.’ ‘Het is juist andersom,’ antwoordde ik, ‘Judith is buitengewoon lastig, maar Rebecca is het gezondste en gemakkelijkste kind dat er bestaat.’ Ik voelde heel goed dat zij iets van haar onrust in mijn leven wilde brengen, en zij reageerde dit af op Rebecca. Het kind was inderdaad overgevoelig, maar dat kwam, legde ik haar uit, omdat zij te vlug groeide. ‘Je moet haar anders aanpakken, Elisa,’ zei ze weer, ‘sterker.’ Ik sloeg mijn muziekboek open en beëindigde het gesprek.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken