Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Als wind en rook (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van Als wind en rook
Afbeelding van Als wind en rookToon afbeelding van titelpagina van Als wind en rook

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.89 MB)

Scans (8.53 MB)

ebook (2.93 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Als wind en rook

(1980)–Josepha Mendels–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 163]
[p. 163]

Negenentwintig

En nu is het vandaag de laatste avond van mijn drie maanden proeftijd. Noch het bestuur noch de meisjes weten van iets, alleen ik ben op de hoogte van wat er gebeuren gaat. Daarom wellicht houd ik met nog meer enthousiasme mijn spreekuur dan anders. Tweemaal per week audiënsjie, noemen zij dat; wie er wat op zijn hart had kon komen. Voor de antwoorden op de diverse en meest onverwachte vragen heb ik nimmer een boek geraadpleegd. Ik heb gezegd wat ik voelde te moeten zeggen, en elk geval heb ik steeds individueel behandeld. Daar is bijvoorbeeld die mooie en voor dit milieu wat te burgerlijke Suze, die mij vroeg of ze nu wel of niet met haar verloofde naar bed moest gaan. Ik heb haar geantwoord: ‘Je wilt trouwen, nietwaar, Suze? Blijf dan wie je bent tot je bruidsnacht toe.’ Direct na haar kwam toen Marianne. Ze danste meer dan dat ze liep. Ze vroeg mij hetzelfde, in dezelfde bewoording, alleen was hier van een verloofde geen sprake, het was de acrobaat van een voorbijtrekkend circus die haar achterna liep. ‘Een prachtman, mevrouw,’ zei ze, ‘en tot nu toe heb ik niet gewild.’ ‘Waarom?’ vroeg ik. Ik vroeg dat terwijl ik ervan overtuigd was dat die acrobaat niets meer te verlangen had. Zij antwoordde dan ook: ‘Er bestaat eigenlijk geen reden om te weigeren.’ ‘Dan moet je het doen,’ zei ik en gaf haar een goede raad. Ze keek mij aan met ogen van: hoe heb ik het nou... ging de deur uit, en direct hierna hoorde ik harde stemmen in de gang. ‘Je liegt het!’ riep Suze rood van drift, ‘als ze jou dat gezegd heeft en mij dit, dan is het een onbetrouwbaar mens. Zweer het op je familie.’ ‘Ik zweer het op de zaliger nagedachtenis van mijn grootmoeder,’ zei Marianne en stak haar twee vingers in de hoogte. Toen kwam ik tussenbeide.

[pagina 164]
[p. 164]

‘Wat ik jullie onder vier ogen meedeel, moet onder vier ogen blijven,’ zei ik. ‘Wat voor de een geldt, geldt nog niet voor de ander.’ ‘En mij heeft ze extra erbij gezegd wat ik te doen en laten had,’ riep Marianne nog. ‘Ze vond jou zeker te kinderachtig voor zoiets.’ Suze hijgde naar adem. Ze leed aan astma en ik was bang voor een aanval. Ik trok haar in een hoek van de kamer: ‘Ik dacht dat je intelligenter was,’ zei ik nog. Maar zij, die uit een gelovig milieu kwam, antwoordde met een verbeten mond: ‘Het is een schande zoiets een joods meisje aan te raden. Ik bedank voor de club.’ Ze wilde weggaan en ik heb haar niet tegengehouden. Dus heeft ze eerst haar hoed opgezet en toen weer afgezet en is gebleven. Later op die avond heb ik lang met de oudsten over seksuele problemen gesproken. Het leek me alles zo vreemd, ik had immers zo weinig ervaring, maar langzamerhand werd ik mij ervan bewust dat ik erover kon vertellen zoals ik gedagdroomd had dat het zijn kon. Van de taartjes-opsnoeper maakte ik een fijnproever aan een dis: van hors d'oeuvre tot dessert, van bordeaux tot champagne naar koffie en likeur. Ze hebben naar mij geluisterd, er was er weleens een die giechelde, maar een ander bracht haar dan onmiddellijk tot zwijgen. Ik heb één ding gewild: dat ze niet, zoals ik, het huwelijk in zouden gaan met dat afschuwelijk erge gevoel, om zich zondermeer over te geven en in desillusies te storten. Ik heb het naast deze problemen ook dikwijls over gemengde huwelijken gehad. Er waren verschillende meisjes zoals ik, half-joods, van wie de meeste zich tot niet-joodse mannen voelden aangetrokken. Bij de anderen was juist het omgekeerde het geval, ze wilden een orthodox joods gezin stichten. ‘Wat denkt u ervan, mevrouw,’ vroegen ze weleens. Ik wist niet goed wat te antwoorden. Ik zei: ‘Als er van beide kanten veel liefde bestaat kan het een prachtig huwelijk worden.’ En eigenlijk meende ik dit ook nog. Want, vroeg ik mij af, zouden de problemen die een dergelijke verbintenis meebrengt niet uitsluitend de gecompliceerden van geest bezighouden en de eenvoudigen onberoerd laten?

[pagina 165]
[p. 165]

En zo is het dan vandaag de laatste avond van mijn drie maanden proeftijd. Ik heb het contact tussen die verwilderde jeugd en mijzelf op de spits kunnen drijven. Terwijl ik daar op een wiebelend tafeltje zit voor te lezen, een tafeltje dat we op de rail van de schuifdeuren hebben gezet die de twee kamers aan elkaar verbinden, kijk ik nu en dan op. Eerst zie ik niets dan vele hoofden gebogen over hand- of tekenwerk, veel donkere haren; soms ook ontmoet ik een paar ogen, maar dan weer is het of ik geheel alleen in het vertrek ben en slechts de ziel van allen om mij heen voel. Een grote ziel, van minderwaardigheids- en meerderwaardigheidscomplexen, van droefgeestigheid en een ongerijmd optimisme, van een tot welhaast in het laffe toe aanvaarden, van geestigheid, weetgierigheid en sensualiteit. Eén ziel, van tragiek en verwachting, gelatenheid en onverwacht doorzettingsvermogen. Simon...

Ik zou dit allemaal nog eenmaal willen grijpen voor ik het voorgoed vaarwel ga zeggen. En als ik de bladzijde moet omslaan, spreid ik plotseling mijn handen. Het boek valt op de grond, maar voor ik een gebaar maak om het op te rapen wordt het mij reeds aangereikt door een meisje, en zij is het die de stilte verbreekt door te zeggen: ‘Alstublieft, mevrouw, gaat u toch door, het was juist zo mooi.’ En ik lees verder: ‘... Er was die avond maar één ster aan de hemel, maar die ene verlichtte de aarde meer dan een hemel vol tintelend licht op andere avonden. En in dat licht van die ene ster zagen de mensen zichzelf terug, en in dat licht kwamen de harten van hen die beminden nader tot elkander...’

Het was dit soort literatuur waarnaar de meisjes met ingehouden adem urenlang konden luisteren. Een goedkope poëzie, maar daarom juist bevattelijk, en toch weer anders dan zij gewend waren, zodat het diep tot hen doordrong. Ik houd vanavond iets vroeger met lezen op. Ik blijf op dat wiebelende tafeltje op de rail van de schuifdeuren zitten en zeg: ‘Jullie weten misschien wel dat ik voor een proeftijd van drie maanden ben

[pagina 166]
[p. 166]

gekomen.’ Nog voor ik verder kan spreken roept Golderiesje: ‘Maar u gaat toch niet weg?’ In haar grijze ogen ligt de angst van een opgejaagd dier. Dit huis is nog haar enige toevluchtnadat zich in het Lam Groen een moord heeft afgespeeld, de moord op haar moeder door haar eigen vader gepleegd. Hoewel zij er getuige van is geweest heeft Golderiesje, om die vader te redden, alles ontkend. Iedereen weet dit en sindsdien heb ik haar nog liever. Maar ik mag niet afdwalen, ik moet doorspreken, want stemmen herhalen wat Golderiesje daarjuist heeft gevraagd. ‘Ja,’ zeg ik, ‘ik ga weg. Het spijt mij meer dan ik jullie kan vertellen, maar mijn kinderen hebben mij nodig en na alles wat wij te zamen zo uitvoerig hebben behandeld, en ik denk hier speciaal aan het verantwoordelijkheidsgevoel van het moederschap, moet het jullie niet moeilijk vallen mijn besluit te kunnen begrijpen.’ Het is even stil. Dan komen de protesten: ‘Als u weg bent bedank ik als lid... en nu sturen ze ons zeker een oude mevrouw, mijn niet gezien... en geen mens kan zo fijn piano spelen...’ Dan roept er een: ‘Zingt u nog eens voor ons.’ Het lijkt me inderdaad het beste wat ik op dit ogenblik kan doen. Ik open de piano en mijn afscheidslied stijgt heen over die gemeenschappelijke ziel van verstrooiing, verlatenheid en veerkracht, die ziel van mijn clubhuiskinderen, van Simon en van het gehele joodse volk.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken