Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Als wind en rook (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van Als wind en rook
Afbeelding van Als wind en rookToon afbeelding van titelpagina van Als wind en rook

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.89 MB)

Scans (8.53 MB)

ebook (2.93 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Als wind en rook

(1980)–Josepha Mendels–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 170]
[p. 170]

Eenendertig

Judith heeft mij tijdens haar laatste bezoek over Louise verteld, zonder dat ik hierom gevraagd had. ‘We zien haar nooit meer, moeder,’ zei ze, ‘eerst kwam ze een paar keer achter elkaar en opeens is ze weggebleven.’ ‘Waarom?’ vroeg ik. ‘Dat weet ik niet,’ antwoordde zij, ‘maar we missen haar heus niet. Klazien is na je vertrek heel lief geworden, en vader is stil en laat ons doen waar we zin in hebben, behalve op vrijdagavond en sabbat natuurlijk, dan controleert hij ons. Maar zijn goede oog is nu ook aangetast en hij ziet steeds slechter. Laatst knipte Rebecca, en nog wel met een grote schaar, in de modeplaten die je haar gestuurd had, terwijl de sabbat nog niet uit was. Maar vader zag het niet eens. Er zijn veel dingen die hij niet meer merkt en zo wordt hij gelukkig ook bijna nooit meer driftig.’ ‘En Louise?’ vroeg ik weer, ‘geeft ze nog altijd veel les?’ ‘Hoe kan ik dat nu weten, moeder, als ik haar nooit meer ontmoet.’ Het was voor mij zo'n vreemde gewaarwording over die vrouw te spreken, die vrouw van wie ik gemeend had dat zij in mijn leven een grote rol zou spelen, en in dat van Simon stellig nog een veel grotere. Ik had na mijn vertrek eigenlijk alleen in de eerste maand van nietsdoen aan haar gedacht. Later, bij mijn drukke werkzaamheden, was ik haar volkomen vergeten, en nu ik trouwplannen had kon ik mij zelfs niet goed meer voorstellen hoe zij eruitzag.

Over die trouwplannen spreek ik vandaag in vertrouwen met mijn oudste dochter. Ze kijkt mij aan en antwoordt: ‘Maar is dat niet vreemd voor je, moeder, tweemaal een man te hebben? Ik bedoel, doet dat je niets en denk je nu nooit meer aan vader?’ ‘Ja,’ zeg ik, ‘ik denk zelfs veel meer aan hem, en het is juist door

[pagina 171]
[p. 171]

dit nieuwe gevoel voor die tweede man, nieuw, hoewel ik hem al vanaf mijn meisjestijd ken, dat ik er hoe langer hoe meer van overtuigd ben de goede weg gekozen te hebben door ons huis te verlaten. Want nu, op een afstand, zie ik van je vader alleen nog maar zijn kwaliteiten, en dat zijn er vele, zeer vele zelfs. Alleen, het was tussen ons een onmogelijk samengaan.’ ‘Incompatibilité,’ zegt Judith die haar liefde voor de Franse taal van Simon heeft geërfd, ‘zo noemen ze dat, hè?’ En dan vraagt ze mij op welke wijze de scheiding uitgesproken zal worden. ‘Zal ik maar bij vader blijven?’ zegt ze. ‘Wil je dat, Judith?’ ‘Nee, ik wil het niet, maar ik heb zo'n medelijden met hem.’ Opeens begint ze te huilen. ‘Ik denk,’ antwoord ik, ‘dat het beter voor je opvoeding is je zusje niet te verlaten. De advocaat heeft mij in vertrouwen meegedeeld dat er grote kans bestaat dat jullie bij mij komen. En dat in overleg met je vader natuurlijk. Maar je kunt hem immers bezoeken zo vaak je wilt.’

 

Na lange maanden wachten komen dan inderdaad de kinderen voorgoed bij mij. Ik haal ze van het station. Rebecca is nog van niets op de hoogte. Ze is groot geworden en het eerste wat ze zegt is: ‘Alle kinderen uit mijn klas waren jaloers dat ik zomaar, zonder vakantie, op reis mocht.’ Ik ga met hen in een lunchroom zitten en terwijl Rebecca wegdoezelt in de taartjes met slagroom, vertel ik over het nieuwe leven dat hier voor haar zal beginnen, en dat alles zoals het vroeger was nu is geëindigd. Het is net of ik mijn woorden niet goed kan vinden en ik ontdek een zekere lafheid in mijzelf die mij het spreken nog moeilijker maakt. Daarbij komt ook dat zij eerst helemaal niet naar mij luistert, zo smult ze van haar traktatie en, als ze het eindelijk wel doet, mij niet begrijpt. ‘Ik zal het je uitleggen,’ zegt Judith dan. ‘Vader en moeder houden niet meer van elkaar, heb je dat dan nooit gemerkt?’ ‘Wat?’ vraagt Rebecca, ‘gemerkt? Hoe kan ik dat nu merken? En ik geloof het ook niet, het is niet waar, hè moeder, zeg dat het niet waar is.’ Nu gaat zij huilen, maar het zijn heel andere tranen

[pagina 172]
[p. 172]

dan die Judith er destijds om vergoten heeft. Van de oudste was het medelijden met de vader, van de jongste is het onbegrip, een niet afstand willen doen van wat zo gewoon was: een vader en een moeder thuis, een vader die soms niets zei en soms te veel, en een moeder die van alles deed om het je prettig te maken. Maar ze hoorden bij elkaar en er was de tuin en het huis met de kamer van haar en haar zusje, met a en z die nu niet meer bewogen, maar die je hielpen om woorden te bedenken van a tot z. Geen gewone woorden zoals aap en beest, maar bijvoorbeeld appositie en breidel, en het leukste van alles was nog wanneer je die dan later in vaders dictionaire opzocht, ze meestal nog wat betekenden ook. En al je vriendinnetjes die zo jaloers waren dat zij op reis was gegaan? Nu zou ze misschien niet eens terugkomen. En de modeplaatkinderen, waar bestond er een doos om die in te verhuizen, en de sjoelbak was toch hun woning, bleef die dan bij vader? En Richard met zijn zwakke gezondheid, hij was zo aan de tuin gewend. Als ze 's morgens naar school ging en de zon scheen, dan zette ze hem onder de appelboom, helemaal alleen, dat was dan zijn rustoord, en als hij goed geslapen had gaf ze hem 's middags iets in zijn hand om te eten, dan was dat 's avonds altijd verdwenen, dus op. En je gelooft het misschien niet, maar hij werd toch zo heerlijk bruin van die zon, geelbruin, zelfs zijn jasje, dat ze daarom rood verven moest. ‘Zeg dat het niet waar is, moeder,’ snikte ze, en de bedienster komt op haar af en vraagt: ‘Wat is er, smaakt het niet goed?’ Zelfs een ijsje, frambozen met een witte punttoren, kan haar niet troosten en dan zeg ik: ‘Luister Rebecca, ik kan je dat nu niet allemaal uitleggen, je denkt dat ik vader en het huis van je wegneem, maar dat is niet zo, je mag hem net zo vaak zien als je wilt en de kamer blijft van jou en Judith. En er is bij dit alles ook nog een grote verrassing. Het modeplaatkind Richard heeft zijn vader, de grote Richard, teruggevonden. Hij is net zo geelbruin als zijn zoontje en heeft ook een rood jasje, precies hetzelfde donkerrood als dat van de kleine. Zal ik jou die man eens laten

[pagina 173]
[p. 173]

zien?’ ‘Richard heeft dus een vader? Daar heb ik nooit aan gedacht.’ Opeens lacht ze, maar dan vraagt ze toch weer op diezelfde dringende toon: ‘Het is niet waar, hè moeder?’ ‘Nee, het is niet waar zoals Judith het je gezegd heeft, vader en moeder houden nog wel van elkaar, maar anders, begrijp je, anders. Kijk,’ zeg ik, en ik teken twee poppetjes, het ene groter dan het andere, twee poppetjes met rokken aan, dus meisjes, ‘het ene is Judith en het andere ben jij.’ En dan teken ik er nog een vierkant omheen. ‘Die twee loodlijnen zijn de liefde van je vader, en de horizontale, die dan je moeder. En omdat dit vierkantje altijd zal blijven bestaan en met de poppetjes mee zal groeien, zullen de loodlijnen en de horizontale elkander ook altijd blijven raken. Dat is de ouderliefde.’

Ik weet niet of ze dit begrepen heeft, maar nu ontdekt ze toch haar frambozenijsje, voorzichtig schept ze de witte punttoren eraf, en als ze het laatste rose nat opgelepeld heeft, zegt ze: ‘Maar waar is nu die vader van Richard? Je doet zo raar vandaag, moeder. Het lijkt wel of je allemaal fabeltjes vertelt.’ ‘Nee,’ antwoord ik, ‘Richard is geen fabeltje, ga maar mee.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken