Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Eenvoudige gedichten (1939)

Informatie terzijde

Titelpagina van Eenvoudige gedichten
Afbeelding van Eenvoudige gedichtenToon afbeelding van titelpagina van Eenvoudige gedichten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.57 MB)

Scans (1.78 MB)

ebook (4.01 MB)

XML (0.03 MB)

tekstbestand






Illustrator

Arnold Molenaar



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Eenvoudige gedichten

(1939)–Willem de Mérode–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 12]
[p. 12]


illustratie

[pagina 13]
[p. 13]

De drie jongelingen in den oven.

 
Zijn gouden troon was als een vuur
 
Temidden 't groen en blauw glazuur
 
Der spiegelende wanden,
 
Waar leeuwen, menschlijk van gezicht,
 
Hun vleugels hieven in het licht,
 
Dat om hen hing te branden.
 
 
 
Zijn haar was blauw, zijn baard was goud,
 
Een pleintje, midden in een woud,
 
Waarop twee vuren laaiden,
 
Was zijn gelaat, dat hard en wreed
 
Werd, als zijn trotsche hartstocht heet
 
Uit zijn zwarte oogen waaide.
 
 
 
Uit zijn geel zijdene talaar
 
Reikten zijn fonkelhanden, zwaar
 
Van bliksemende ringen.
 
En regenboog bij regenboog,
 
Als hij gedachteloos bewoog,
 
Zich om hem henen hingen.
 
 
 
De staf van leven en van dood
 
Lag in het branden van zijn schoot.
 
En hij kon niet verschikken,
 
Of 't hofgezin dat om hem stond
 
Neeg bevende zich tot den grond,
 
Angst in gebaar en blikken.
 
 
[pagina 14]
[p. 14]
 
Wat hij ook eischte of beval,
 
Men vleide hem met hel geschal:
 
Leef tot in eeuwigheden!
 
Wij letten scherp op uw bevel,
 
Volvoeren uw gebod zeer snel;
 
Leef eeuwig, heer, in vrede! -
 
 
 
Toen sprak hij: gij, die uit mijn hand
 
Leeft als de vogels op het land,
 
Gerust en zonder zorgen,
 
'k Geef u een mild en schoon gebod.
 
Ik schiep voor u een nieuwen god,
 
Aanbidt hem tegen morgen.
 
 
 
Wanneer de heldre horen blaast,
 
En cither, pijp en psalter haast
 
Om hevig in te vallen,
 
Welluidend zich de melodie
 
Van 't koor verheft, buigt dan de knie,
 
En bidt! 'k beveel het allen!
 
 
 
En wie mijn wil en woord niet acht,
 
Wordt door de aan mij verknochte wacht
 
Geslingerd in den oven.
 
Hij die mijn wet heeft aangerand,
 
Is niet te redden uit mijn hand,
 
Want wie gaat mij te boven? -
 
 
 
Toen riepen allen, dol verblijd:
 
O koning, leef in eeuwigheid.
[pagina 15]
[p. 15]
 
We aanbidden opgetogen!
 
En heimlijk zeide elk aan zijn buur:
 
Nu gaan de Joden in het vuur,
 
Wijl zij niet knielen mogen!
 
 
 
Een gluiperige hoovling sprak:
 
Dan vloeit het goud weer in mijn zak!
 
Een ander: mijn is 't koren!
 
Een derde: vroolijkheid en wijn,
 
En vrouwen, nu verloren, zijn
 
De mijnen als te voren!
 
 
 
Wat hebben zij met recht en plicht
 
Ons schade en ergernis gesticht.
 
Wat moesten wij verduren.
 
Maar morgen gaat hun rijk ten end,
 
Want hoe het lot zich keert of wendt,
 
De Joden gaan ten vure.
 
 
 
De morgen kwam met hellen gloed.
 
Den nieuwen god bracht elk zijn groet,
 
Van angst en hoop verslonden.
 
Naar 't beeld zag geen, maar naar de drie
 
Bleef men gebogen gluren; zie!
 
Zij baden niet, en - stònden!
 
 
 
Toen kwamen zij met hoopen aan:
 
O koning, men heeft het bestaan
 
Zich koppig te verzetten.
 
De Joden, òver ons gesteld,
[pagina 16]
[p. 16]
 
Zijn, als een paard op hol, ontsneld
 
Den teugel uwer wetten.
 
 
 
Men sleepte hen gebonden aan,
 
Zij moesten voor zijn woede staan,
 
Zijn machtige onmacht hooren:
 
Hebt gij moedwillig u verzet?
 
U niet bekommerd om mijn wet?
 
Dan zijt gij nu verloren!
 
 
 
Of - gáát! en als de horen blaast,
 
En cither, pijp en psalter haast
 
Om hevig in te vallen,
 
Welluidend zich de melodie
 
Van 't koor verheft, buigt diep de knie,
 
En bidt: zoo deden allen!
 
 
 
Maar Sadrach zei: leef eeuwig, heer!
 
Wij vallen voor uw god niet neer.
 
Wij dienen ònzen Heere!
 
Die zeer naijvrig is, en wil
 
Dat alles voor Hem buigt, en stil
 
Erkennen zal Zijn eere!
 
 
 
En Mesach sprak: leef eeuwig, heer!
 
Wij vallen voor uw god niet neer,
 
Wijl we ònzen God beminnen,
 
Die eischt: gij zult met al uw kracht,
 
Uw ziel, uw wil, uw wetensmacht,
 
U slechts op Mij bezinnen.
 
 
[pagina 17]
[p. 17]
 
Azarja sprak: leef eeuwig, heer!
 
Wij vallen voor uw god niet neer.
 
Wij loven 't Eeuwig Wezen,
 
Die was, die is, en komen zal,
 
En straffen en beloonen zal,
 
Naar men Hem hoonde of vreesde.
 
 
 
Zij zeiden: Die de wereld schiep,
 
En u en ons tot oorsprong riep,
 
God, kan uw vuren dooven,
 
Als Hij het wil! leef eeuwig, heer!
 
Wij vallen voor uw God niet neer,
 
Al werpt ge ons in den oven!
 
 
 
Toen riep de koning, luid en wreed:
 
Stook de oven zevenmaal zoo heet,
 
Dat zij tot pulver branden.
 
De hovelingen vielen neer.
 
Leef eeuwig, heer; leef eeuwig, heer!
 
Wie redt hen uit uw handen?
 
 
 
De bulderende vlam schoot uit,
 
En lekte gierig naar zijn buit.
 
De heete dood verslond hen.
 
Toen was Gods engel aan hun zij,
 
En temperde vuurs razernij
 
Tot koelte, en ontbond hen.
 
 
 
Men zag hen door de vlammen gaan,
 
Die nu als hooge stammen staan,
[pagina 18]
[p. 18]
 
Heffend een kroon van rozen.
 
En als een witte schaduwing
 
Bewoog zich de engel om hun kring
 
En schutte hun verpoozen.
 
 
 
De koning in de hooge zaal
 
Liep in onrustige ommedwaal
 
En dacht hun dood te schouwen.
 
Toen zag hij stralend hen en puur
 
Vertoeven in 't vernielend vuur -
 
En zonk in grooten rouwe,
 
 
 
En boog, en riep: God! ik erken,
 
Dat ik door u verwonnen ben,
 
Gij zond hen hulp van boven. -
 
En als een knecht, die wacht zijn heer,
 
Daalde hij van de trappen neer,
 
Smeekend: komt uit den oven!
 
 
 
Zij stonden ongedeerd voor hem,
 
En spraken met hun kalme stem:
 
O heer, wil eeuwig leven!
 
Maar hij: lof zij den hoogen God,
 
Die met des konings almacht spot,
 
En trouwen eer wil geven!
 
 
 
En zittend op zijn gouden troon,
 
Gaf hij zijn nieuwe rijksgebôon:
 
Vrede zij in uw midden.
 
Let scherplijk op mijn hoog bevel:
 
Gij zult den God van Israël
 
Met diep ontzag aanbidden!

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken