Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Meneer Frits en andere verhalen uit de vijftiger jaren (1974)

Informatie terzijde

Titelpagina van Meneer Frits en andere verhalen uit de vijftiger jaren
Afbeelding van Meneer Frits en andere verhalen uit de vijftiger jarenToon afbeelding van titelpagina van Meneer Frits en andere verhalen uit de vijftiger jaren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.66 MB)

XML (0.06 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Meneer Frits en andere verhalen uit de vijftiger jaren

(1974)–Marga Minco–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 38]
[p. 38]


illustratie

[pagina 39]
[p. 39]

De man die zijn vrouw liet schrikken

Ze zei er nooit iets van. Met geen woord roerde ze het aan. Had ze maar eens één keer laten blijken dat het haar ergerde of dat ze er niet tegen kon. Misschien zou hij er dan niet mee door zijn gegaan.

Schaaver, een grote, zwaargebouwde veertiger met een vriendelijk gezicht en lichtblauwe kinderogen, had de gebogen houding en de traagheid van iemand die al bij voorbaat moe is van eigen en andermans bezigheden. Hij was jong getrouwd met Else, een koele, evenwichtige vrouw, van wie iets kalmerends uitging. Hun huwelijk bleef kinderloos. In de eerste jaren wilden ze geen kinderen, maar toen ze er over begonnen te denken, gaf de dokter hun geen hoop. Else bleek onvruchtbaar.

Op een dag kwam Schaaver thuis en trof zijn vrouw niet zoals gewoonlijk in de zitkamer aan. ‘Hé, waar is ze?’ vroeg hij zich af. In die éne sekonde van verbazing handelde hij. Hij liep naar de muurkast en liet zich tussen de kleren op de grond zakken. Eigenlijk had hij er meteen weer uit willen gaan, maar op dat ogenblik kwam

[pagina 40]
[p. 40]

Else binnen.

‘Laat ik nu nog maar even blijven zitten,’ dacht hij. Hij vond het wel grappig zijn vrouw door het sleutelgat te bespieden. Het bood hem de kans haar van een heel andere kant te leren kennen. Mensen die alleen in een vertrek zijn gedragen zich dikwijls zeer wonderlijk. Ze gaan soms op één been staan, maken danspasjes of steken hun tong uit. Maar Else deed niets bizonders. Zij dekte de tafel precies zoals ze gedaan zou hebben als hij zichtbaar was geweest. Dat stelde hem teleur.

Al gauw begon het hem in de kast te vervelen, en door de gebukte houding die hij gedwongen was aan te nemen kreeg hij het benauwd. Maar zonder meer de kamer instappen leek hem gênant. De enige oplossing was haar aan het schrikken te maken. Daarmee zou zijn aanwezigheid in de kast verklaard zijn. Terwijl zij met haar rug naar hem toestond, wierp hij de kastdeur open en sprong naar buiten met het geloei van een jongen die de brandweer nadoet.

‘O, ben jij 't?’ zei ze. Ze had zich even omgedraaid en ging gewoon door met tafeldekken. Dat vond hij vreemd. ‘Mijn vrouw schrikt niet,’ dacht hij. ‘Hoe is 't mogelijk.’ De volgende keer zou hij het anders aanpakken.

[pagina 41]
[p. 41]

Hij zat op een avond te lezen bij de haard. Zijn vrouw was aan tafel bezig met verstelwerk. De enige geluiden die tot de kamer doordrongen waren afkomstig van de radio van de buren en van de tram die om het kwartier door de bocht schuurde. Hij keek naar de rug van zijn vrouw. Ze zat kaarsrecht. Alleen haar handen bewogen.

Zacht sloot hij het boek. Hij legde het op het rooktafeltje, liet zich behoedzaam van zijn stoel glijden en kroop op handen en voeten naar die van Else. Het kostte hem vrij veel inspanning zich te verplaatsen zonder geluid te maken. Eenmaal vlak achter haar gekomen bleef hij nog even half opgericht zitten, met ingehouden adem.

‘Woef,’ riep hij plotseling, als een waakse hond die iemand aan de deur hoort, ‘woef-woef!’

‘Wat zei je?’ vroeg zijn vrouw. Ze tuurde scherp naar het oog van haar naald, om er daarna feilloos een nieuwe draad door te steken.

Schaaver kwam moeizaam overeind en zette zich weer bij de haard. Na deze ervaring probeerde hij van alles om Else aan het schrikken te maken. Midden in de nacht liet hij zich met een akelige schreeuw uit bed rollen. Hij stond met een laken om aan het voeteneind en ritste met een sleutel over haar tenen. Hij zette een afgrij-

[pagina 42]
[p. 42]

selijk masker op en belde aan. Niets hielp. Ze schrok niet en ze vroeg hem nooit waarom hij die dingen deed. Het was of ze niet kón schrikken. Daarom zette hij zijn pogingen voort.

Zijn zwaarlijvigheid weerhield hem er niet van geregeld in de krappe muurkast te kruipen. Hij maakte er geluiden, krabde met zijn nagels aan de binnenkant van de deur of gooide door de kier lepels en vorken in de richting van zijn vrouw. Op een dag dat ze niet thuis was boorde hij in de gangmuur een gaatje, waar hij met een blaasbalg luchtstoten doorheen joeg als ze er in het donker langsliep.

Ze bleef onverstoorbaar, alsof ze doof, blind en ongevoelig was. Het deed zijn bezorgdheid toenemen. ‘Dat kan toch niet normaal zijn,’ dacht hij. Zelfs die keer dat hij haar uit de keuken hoorde komen en voor de deur op de grond was gaan liggen met een scheefgezakte mond, de armen gespreid, roerloos zoals alleen een dode liggen kan, zelfs toen had ze niets laten merken. Met het theeblad in haar handen stapte ze rustig over hem heen. Sindsdien stond het voor hem vast dat er met Else iets niet in orde was. ‘Ze moet naar een zenuwarts,’ besloot hij. Híj had er alles aan gedaan wat hij kon.

Op een middag aan tafel bracht hij terloops het gesprek op verborgen kwalen, waarmee de mensen maar rond blijven lopen ter-

[pagina 43]
[p. 43]

wijl ze makkelijk genezen kunnen worden. ‘Die dokter Termeulen bijvoorbeeld,’ zei hij, ‘dat moet een uiterst kundige man zijn. Die komt er wel achter.’

‘O ja?’ zei ze.

‘Ja,’ zei hij. ‘Ik heb hem al door zoveel kennissen horen roemen. Als ik iets had zat ik morgen bij hem in de wachtkamer.’ Geestdriftig vertelde hij over de frappante resultaten die dokter Termeulen bereikt had. Hij vergat er zijn soep door.

‘Laat niet koud worden,’ zei ze zacht.

Haastig wilde hij aan zijn soep beginnen. Het kwam er niet van. Hij liet zijn servet vallen en moest diep bukken om het van onder de tafel op te rapen. In zijn onhandigheid raakte hij daarbij even het been van zijn vrouw. Hij besefte het niet eens. Het was niet meer dan een aaitje.

Maar ze begon te gillen. Ze begon zo verschrikkelijk te gillen dat de buren kwamen toelopen. Ze kon niet meer ophouden. Ze gilde nog toen ze haar wegbrachten, terwijl hij vastgenageld op zijn stoel bleef zitten, het servet in zijn hand.

‘We zaten gewoon soep te eten,’ verklaarde hij later tegen de dokter van de kliniek.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken