Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De verwachting (1959)

Informatie terzijde

Titelpagina van De verwachting
Afbeelding van De verwachtingToon afbeelding van titelpagina van De verwachting

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

Scans (183.13 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De verwachting

(1959)–Maria Miranda–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[p. 61]

VI

Van hun jeugd af hadden de zusters Agatha en Amethysta dezelfde kamer, ja hetzelfde grote bed gedeeld. De nacht van het bal konden zij niet slapen. Zij kwebbelden en giechelden net zoals vroeger toen ze nog jongemeisjes waren, al de gebeurtenissen van de avond besprekend; wat was het toch mooi geweest en alles had zo goed geklopt. Alleen maar dat Catharina, die domme keukenmeid, in haar vuile schort bijna de zaal was binnengelopen! Gelukkig had Agatha het bijtijds gezien en het was maar te hopen dat andere ogen niets hadden bespeurd!

En Rachel's japon was toch magnifiek geworden. Alle vrouwen hadden het moeten toegeven. Wat had Jacob verliefd naar haar gekeken! Het zou zeker binnenkort tot een bruiloft komen! Van José kon je nooit zeggen wat je aan hem had. Ze kenden hem nu al lang genoeg!

‘Laten we eindelijk proberen te slapen,’ zei Agatha tenslotte. ‘Waarom wil je per se alle jongelieden koppelen? Hebben wij het niet best? Geen echtgenoot zou beter voor ons kunnen zorgen dat onze broer; kinderen hebben wij ook. En bovendien zijn we samen!’

‘Daar zeg je wat! Als we getrouwd waren, hadden de mannen ons kunnen scheiden.’

Het was een tijd stil op de kamer, toen begonnen zij over de schoonmaak, die in de morgen moest beginnen. Agatha

[p. 62]

besliste dat eerst de balzaal onder handen genomen moest worden. Daarna werd het voorgoed stil. Maar de angst zich voor de komende huiselijke gebeurtenis te kunnen verslapen, maakte hun sluimer onrustig.

Het ontbijt, stipt op het gewone uur, werd slaperig door de jongeren genoten. Opgewekt had Sjon Abram zijn zusters hartelijk gekust en complimentjes gemaakt. Zij zaten fris en uitgerust van hun koffie te genieten, popelend om aan het werk te gaan.

Van haar bed uit hoorde Sjon Sarah het geklop en geschuier. Zij vroeg de kamenier de luiken dicht te houden. Voor haar waren de weken van de schoonmaak de zwaarste beproeving van het jaar. Alleen het vertoon van zo veel energie door het robuste negerpersoneel maakte haar al onwel. Zij placht dan maar de zakdoek met bay-rum wat steviger tegen haar neus aan te drukken. Het was niet nodig haar man die afkeer te laten merken. Want het Paasfeest kon alleen maar goed gevierd worden wanneer het huis geheel van de oude zuurdesem gereinigd was.

Vandaag was zij in gedachten nog bij het feest van gisterenavond. Hoewel uitgeput, bepraatte zij alles in een blijde stemming met Sjon Abram. Pas later kwam een migraine op en met de middagrust kon zij slapen.

Manchi vond het de volgende dagen in huis ongezellig. Hij moest uitkijken om niet over emmers of bezems te vallen. Als een gezwel greep de schoonmaakwoede om zich heen.

Na het bal had hij een grote leegte gevoeld. Alle genoegens van het eiland had hij nu gesmaakt. Hij had bezoeken afgelegd en vastgesteld dat de bewoners niet veel nieuws te vertellen hadden. Het eeuwige elkaar voor de gek houden had hij al door. Eigenlijk was hij telkens alleen aan het woord.

Overdag waren alle mannen trouwens hard aan het werk en bij de dameskransjes kon hij zich niet vertonen. Hij bleef graag in het gezelschap van Rosa die nu meer dan ooit bij

[p. 63]

Rachel kwam. Maar zijn zuster scheen altijd een geheim aan haar nicht te moeten vertellen en vanuit de meisjeskamer hoorde hij afwisselend de harde en de lijzige stem. Nu het hele huis overhoop was, wist hij niet waar te blijven. Meestal zat hij in hemdsmouwen alleen op zijn kamer, de voeten op de divan. En dikke rookwolken voor zich uitblazend, dacht hij terug aan zijn studententijd. Hoe miste hij zijn vrienden! In zijn ouderlijk huis was ook geen drank te krijgen. Die moest hij wel in een der kroegjes bij de haven zoeken, welke tot laat in de nacht open bleven!

Zijn vaders welwillendheid van de eerste dagen was voorbij. Hoe langer hoe meer liet hij zich afkeurend over de opvallende kleren uit. En iedere dag begon hij er weer over dat het tijd werd de vertrekken voor de praktijk in te richten. Steeds wist Manchi weer een ander voorwendsel om de beslissing uit te stellen. Een geregelde bezigheid zou hem wel goed doen. Maar met de toenemende warmte zag hij tegen werk op. Iedere middag tegen borreltijd keerde weer dat flauwe gevoel in zijn maag terug. Terwijl zijn broers en zusters op het balkon ‘horchate’ dronken, streek tussen de buikige pilaren de koele wind van het water door. Jacob kwam tegenwoordig vaak na kantoortijd bij hem. Om die tijd was ook Gracia van school terug en hij had geen rust vóór zij haar laatste streken verteld had. Hij had er plezier in samen met de broers het schoolmeisje tot uitgelatenheid te brengen en bleef zitten totdat de tantes hem uitnodigden te blijven eten. Achter zijn rug om knipoogden de dames tegen Rachel, die deed of zij niets merkte en zich deze bezoeken majestueus liet aanleunen. Na de maaltijd wist de familie het zo in te richten dat zij zich alleen met de neef op het balkon bevond. Rachel had Jacob, die dan schichtig werd, graag op zijn gemak gesteld, doch deze gave ontbrak haar, hoezeer zij ook naar dit samenzijn snakte. In haar gloeide hartstocht voor deze man. Hij en geen ander, dacht zij, doch liet uiterlijk niets blijken, gewend als zij was dat haar het hof

[p. 64]

werd gemaakt. Haar gezicht, even onbewogen als een gouden afgodsbeeld, en de scherpe stem schrikten Jacob af. Gewoonlijk bedacht hij een excuus om gauw afscheid te kunnen nemen.

Heel vaak vergezelde hij José naar de Synagoge. Toen zij op een avond na de dienst buiten kwamen, stelde hij een wandeling naar de haven voor. Er moest ergens op zee onweer zijn geweest, want de lucht was verrukkelijk koel. Het was een genot langs de kade te slenteren en over het wijde, glinsterende watervlak te kijken. In de sikkel van de maan stond een ster. Af en toe hoorden zij een plons en zagen dan het kroeskopje van een negerjongen uit het water opduiken; kleine scheepjes van papier deinden op de golven op en neer.

Dichterbij komende, herkenden zij de blanke die naar het spel stond te kijken. Manchi stelde voor in een kroegje een glas te ledigen; daar hadden ze niets op tegen, want hun kelen waren droog.

‘Dan zal ik jullie maar geleiden, ik maak me sterk dat ik al beter de weg weet.’ Hij knipoogde geheimzinnig en sloeg een nauw steegje in, dat de warmte van de dag had vastgehouden. José kreeg spijt de koelte van de haven te hebben verlaten. Flarden van opzwepende muziek vingen zij nu op. Gewoonlijk speelden negers hun ‘tumba’, doch deze tonen klonken vuriger dan anders. Zij kwamen door steeds smaller slopjes totdat zij tenslotte voor een hel-verlicht lokaal met wijd open deuren stonden. Manchi trad binnen, terwijl José als aan de grond genageld bleef staan, zodra hij kon onderscheiden wat binnen gaande was. Half geklede negervrouwen waren een schaamteloze dans aan het opvoeren. Er hing een dikke walm van rook en zweet. En toen zijn ogen aan de atmosfeer gewend raakten, herkende hij tot zijn grote verbazing aan de andere tafels officieren uit het fort, stuurlui van de koopvaardij, zelfs een enkele kapitein, de meesten Hollanders. Hun rossige wangen waren nog roder door de hitte. De forse gestalten en het blonde haar contrasteerden

[p. 65]

scherp met het elegante uiterlijk der drie binnengekomenen.

Ongegeneerd groetten zij. Aan hun gezichten was te zien dat ze al veel op hadden. Zij schreeuwden luid door elkaar en klapten met hun handen de maat van de muziek, aldus de vrouwen aanmoedigend. Nu stond er één op en probeerde met een negerin te dansen. Maar lomp en zat, moest hij het opgeven. Zij sleurde hem de trap op naar boven en een luid gebulder ging op.

José zat met neergeslagen ogen. ‘Wat is er toch met je?’ vroeg zijn broer. ‘Ben je hier nog nooit geweest?’

‘Natuurlijk niet, ik wist niet dat je me naar zo'n gelegenheid zou brengen, en dat nog na de avonddienst!’

‘Bah, wat ben je flauw! Is dat nu mijn “grote broer”!’

José dronk zijn glas leeg, betaalde en stond op. ‘Hier blijf ik niet, dit is geen plaats voor ons. Gaan jullie mee?’

‘Ik ben niet bang voor die wijven en weet er ook wat mee te beginnen. Lust je dit, liefje?’ Manchi had een mulattin op zijn schoot getrokken en hield haar zijn glas aan de mond. José vluchtte naar buiten, op de voet gevolgd door Jacob.

‘Kom neef, trek het je niet zo aan. Dit is het soort gelegenheden dat jongemannen bezoeken vóór ze trouwen. Ik weet, jij bent anders, maar zo veel kwaad steekt er niet achter.’

‘Als vader wist waar Manchi zijn tijd en geld zoek brengt! Maar jij, Jacob, heb jij al kennis gemaakt met dit soort huizen?’

‘Je vader is heel streng, en jij bent van zijn slag. Ik moet je bekennen... toen ik in Venezuela was - Caracas is immers een metropole en de zeden zijn er heel wat losser dan hier, vooral sedert de revolutie - bezocht ik ook die danshuizen. Maar daar zijn beeldschone blanke vrouwen. Een danseres heeft me al die tijd haar gunsten geschonken, en hier heb ik Chita op de “koenoekoe”. Dat is toch een natuurlijk tijdverdrijf. Heb jij er geen behoefte aan?’

‘Ja neef, maar ik vecht er tegen. Vergooien wil ik me niet, ik wacht op de grote liefde.’

[p. 66]

‘Heb je al een meisje op het oog?’

‘Ik wil je zuster's naam niet in één adem met deze vrouwen noemen. Pas als ik weet dat ik geheel en alleen van haar zal kunnen houden, wil ik besluiten.’

Jacob moest nu alleen verder naar huis. En bij het afscheid vroeg de neef hem met niemand over het gebeurde te praten. In gedachten liep José op de hoek van de Bredestraat tegen een gestalte in een Franciscaanse pij op. Beleefd groetend wilde hij doorlopen, maar Padre Pablo sprak hem aan:

‘Alleen aan de wandel, jongeman?’

‘lk was met mijn neef uit.’

‘Is er iets aan de hand? U ziet er zo ontsteld uit.’

‘Padre, er gebeuren slechte dingen in het havenkwartier!’ Vol van wat hij gezien had, had hij, vóór hij het wist, alles verteld.

‘Ja, Sjon José, in alle havensteden van de wereld gebeuren dergelijke dingen. Ik moet toegeven dat we falen, wanneer we de menselijke genoegens niet op een hoger peil brengen. Aan de overkant is mijn huis. Wilt u mij nog vergezellen om wat op uw gemak te komen? Want als uw vader u zo ziet, zal hij u door zijn vragen noodzaken Manchi's uitgang te verklikken.’

Op Otrabanda was het maar een klein stukje lopen. In zijn eenvoudig ingerichte kamer de bezoeker een kop koffie reikend vroeg de Padre: ‘Had u geen ambitie naar Europa te gaan? U leek laatst zo geïnteresseerd in mijn verhalen.’

‘O ja, Eerwaarde Padre, dat had ik graag gewild, doch ik voelde dat één van ons bij vader moest blijven. Hij heeft niet slechts zijn werk, maar ook de zorg voor twee huizen en heel wat mensen. Op zijn leeftijd is dat veel om alleen te dragen. Als ik gegaan was, had ik Manchi de kans ontnomen. En die is veel begaafder dan ik.’

De priester, die de weemoed op zijn gezicht zag, vroeg om hem af te leiden: ‘Bent u al in mijn kerk geweest?’

‘Ja, een der “jaja's” heeft me eens meegenomen. Ik kwam

[p. 67]

geheel opgetogen thuis vertellen van de bonte bloemen die ik daar gezien had en wilde graag een tweede keer gaan. Maar vader was boos en legde mij uit dat uiterlijk vertoon niet in een bedehuis hoort. Hij heeft haar verboden mij nog eens mee te nemen. Maar u moet niet denken, dat hij iets tegen de Katholieken heeft. Ook vroeger kwam de priester altijd bij ons aan huis. Ziet u, hij is een Jood, gelovig, rechtvaardig - ik zou niets liever willen worden dan wat hij is. Maar hij kent geen ander geloof dan het zijne en het uwe kan enkel verheven zijn wanneer u hier komt om de negers te beschaven. Als wij meer van uw godsdienst afwisten, zouden wij die beter kunnen waarderen.’

De Padre trok aan zijn pijp. ‘Zou u het prettig vinden af en toe bij mij te komen? Misschien kan ik een weinig misverstand uit de wereld helpen.’

‘Heel graag, Eerwaarde Heer! Doch nu moet ik weg. Want om elf uur sluit vader het huis en niemand mag later binnen.’

‘Kom terug zo vaak u wilt. U bent altijd welkom.’

Sjon Abram stond al met de sleutelbos in het hoge portaal. ‘Jij bent ook net op tijd! Waar ben je geweest?’

‘Ik kwam de Spaanse Padre tegen en hij nam me mee naar zijn huis aan de Otrabanda’ antwoordde hij ontwijkend.

‘Is Manchi al thuis?’

‘Ja Sjon, hij is al lang in bed.’ Zij onderscheidden nu het zwarte gezicht van Néné in de duistere gang.

‘Goede nacht!’ De vader gaf zijn zegen. De oude meid nam het windlicht met de grote glazen bol op en met slepende tred begeleidde zij de mannen naar hun slaapkamers. Dan daalde zij langzaam de trap af en op de mat, die zij voor de huisdeur uitspreidde, viel zij weldra in slaap.

Midden in de nacht wekte haar een zachte klop op de deur. Opstaand fluisterde zij tegen het paneel aan: ‘Ben jij het, mijn engel?’

‘Ja, Néné, doe vlug open.’

[p. 68]

Zachtjes sloop zij de voorkamer in, schoof geluidloos luik en raam open. Manchi klom naar binnen. ‘Zie zo, daar ben ik! Heeft vader iets gemerkt?’

‘Neen, mijn engel, ik zei als gewoonlijk, dat je al boven was. Maar vertel mij toch, hoe kom je aan het geld om zo iedere avond uit te gaan? Want die gelegenheden voor de blanken zijn niet goedkoop!’

‘Van vader's gulheid zou ik er inderdaad niet komen! En gestolen heb ik het ook niet. De tantes, Néné’, fluisterde hij haar in het oor. ‘Zij vinden terecht dat een jongeman wat vertier nodig heeft en weten mij ongemerkt een aardige duit toe te stoppen.’

‘Jij weet ook iedereen in te palmen, mijn engel. Als de jonge vrouwen zo'n zwak voor je hebben als de oudjes, dan belooft dat wat!’ Lachend dreigde zij met de vinger. ‘Nu maar gauw naar bed.’

Ze begeleidde hem naar boven, keek de kamer goed na, legde zijn nachtgoed en pantoffels klaar, terwijl hij zich ontkleedde. Stuk voor stuk nam ze de kleren op die hij had laten vallen, hing ze over de leuning van een stoel, zij liet hem op het bed plaats nemen, om voor hem hurkend zijn schoenen uit te trekken, die zij meenam.

‘Nu zul je wel lekker slapen, mijn hartje, goede nacht.’ Behoedzaam sloop ze weer naar beneden.

Niemand behalve José had iets van de thuiskomst van Manchi gemerkt. Ongedurig had hij zich in het hete bed gewenteld. Een muskiet, in de gordijnen gevangen, plaagde hem. Nadat hij de broer gehoord had, waren de beelden van de avond niet meer uit zijn geest te verjagen. Neen, hij wilde zich niet vergooien! Als Jacob meende dat er geen kwaad in stak, moest hij dat voor zichzelf uitmaken. Welk een tegenstelling, het rustige huis van de Padre. Welk een waardigheid ging van die man uit! En hij besloot hem de volgende avond weer op te zoeken. Door dat vooruitzicht bedaard, viel hij tenslotte in slaap. Stilte omhulde het oude huis.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken