Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De verwachting (1959)

Informatie terzijde

Titelpagina van De verwachting
Afbeelding van De verwachtingToon afbeelding van titelpagina van De verwachting

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

Scans (183.13 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De verwachting

(1959)–Maria Miranda–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[p. 69]

VII

De volgende avond sloop José uit het ouderlijk huis. Hoewel hij zichzelf zei dat er niets te verbergen viel, wilde hij toch liever dat niemand van zijn bezoek aan de Padre wist. Eerst ging hij naar de Synagoge en vermeed na de dienst iedere aanspraak. Toen hij bij de kerk kwam, stapte de priester net naar buiten. Evenals gisteren, zaten zij weer bij een kop koffie tegenover elkaar.

Padre Pablo vertelde over het doel van zijn missie. De belangstelling van de jongeman voelend, begon hij over zijn plannen een school voor negerkinderen op te richten.

‘Enkele van onze bedienden kunnen een beetje lezen en schrijven,’ zei José.

‘Denkt u niet, dat de meesters met hun opvoeding gebaat zouden zijn? Zou u Sjon Abram voor mij willen polsen? Met zijn steun heb ik veel gewonnen.’

‘Ik zal mijn best doen. Het lijkt mij niet uitgesloten dat vader u wil helpen. Hij is voor alles wat ontwikkeling betreft.’

Aangemoedigd door dit begrip, vertelde de Padre dat de beweging voor de vrijlating der negers aan het groeien was. Het lag in dezelfde lijn als het verbod van de slavenhandel. De stroming zou niet te remmen zijn. Hijzelf hoopte maar dat de zwarten nog een beetje tijd werd gelaten om verantwoording te leren dragen. José verbaasde zich over de

[p. 70]

onbaatzuchtigheid van deze man die zijn familie en land had verlaten om naar dit verre oord te trekken.

De volgende morgen legde hij zijn vader het plan voor, die zoals hij verwacht had er voor te vinden was. Zelf had hij al lang behoefte aan een dergelijke instelling gevoeld. Eerst haalde hij zijn broer Moïs over en toen moest de zoon de verschillende kantoren aflopen. Niet alleen de Joodse kooplieden, ook de Protestanten en Hollanders die tijdelijk hier woonden, werden om een bijdrage verzocht. José kreeg heel wat over de slechte tijden te horen, maar de meesten tekenden tenslotte de lijst. Niemand durfde goed zijn steun te ontzeggen aan een actie die van Sjon Abram uitging. José zou het geld beheren en toezicht op de school houden.

Dolgelukkig kon de jongeman enkele weken later de priester een bedrag noemen. Don Pablo legde bezoeken af om de schenkers te bedanken. Een ieder in de stad sprak over zijn wellevendheid. De Joden hadden zijn droge humor ontdekt en haalden hem binnen. Het meest kwam hij bij Sjon Abram die de Gezaghebber wist over te halen nonnen uit het moederland te laten komen om de kinderen te onderwijzen.

José was geregeld in het huis aan de Otrabanda. Meer en meer voelde hij zich tot de persoon van de priester aangetrokken. Uit de gesprekken maakte hij op dat zijn nieuwe vriend uit een geziene Spaanse familie stamde. Hij was de zoon van een notaris en vertelde vaak over zijn ouderlijk huis en het plaatsje waar hij was opgegroeid. Enkel een sterk geloof had hem kunnen bewegen dat gevestigde bestaan temidden der zijnen voor een ver ideaal op te geven. En het liet de jongeman niet met rust, hij wilde die kracht onderzoeken.

José wachtte slechts op een gelegenheid. Toen de geestelijke zich op een keer de opmerking had laten ontvallen dat het bevel ‘Gaat en onderwijst alle volkeren’ bij hem niet voor dovemansoren gegeven was, begon hij schuchter om uitleg te vragen. Ieder antwoord deed steeds weer een nieuwe

[p. 71]

vraag oprijzen. Voetje voor voetje begon hij de Christelijke leer binnen te dringen.

José had veel om over na te denken. Vaak nam hij een boek mee naar huis om het heimelijk in bed te lezen. Het was of luiken waren opengestoten, uitziende op een heel nieuw en verrassend landschap. Hij was goed thuis in het Oude Testament. Door de Padre telkens tot een bepaald punt gebracht, gingen zijn gedachten vanzelf verder. Het viel hem op hoe goed de Profetieën op Christus pasten. Zou hij de werkelijke Messias zijn?

José leefde in een staat van blijde opwinding. Nu en dan vroeg hij zich plotseling verschrikt af wat zijn vader wel zou zeggen als hij hem op deze gedachten zou betrappen.

De stemming in huis liet toch al veel te wensen over. In de laatste tijd was Sjon Abram erg prikkelbaar; over kleine dingen maakte hij zich nijdig. De oudste zoon begreep dat de oorzaak lag in zijn ergernis over het gedrag van Manchi. José smeekte zijn broer herhaaldelijk zijn levenswijze te veranderen, maar dan spotte de jongere slechts over zijn al te grote ernst.

Het kwam tot een uitbarsting toen de onbetaalde kleermakersrekening van Manchi aan zijn vaders adres was gekomen. De zoon werd ontboden, die voor de hoge kantoorkruk vanwaar Sjon Abram op hem neerkeek, wat van zijn zelfbewustzijn inboette. Hij moest terugdenken aan die ene keer toen hij als kwajongen, belust op avontuur, alleen in een klein bootje ver de open zee was opgeroeid. Een grote toeloop had zich op de kade gevormd toen hij door de visser die hem binnenhaalde bij de vader gebracht werd. Hij zou nooit het gezicht van de oudeheer vergeten: als een straffende godheid die van zijn zetel was afgedaald. Dat was de enige keer in zijn leven, dat hij een zijner kinderen een gevoelig pak slaag had toegediend. Manchi veegde zich nu het zweet van het gezicht en moest toegeven dat hij niet met zijn toelage had kunnen rondkomen.

[p. 72]

‘En wat betekent dit? De brief is gericht aan Den Hooggeboren Heer Baron Montalto. Ik heb zelfs geaarzeld hem open te maken.’

‘Ja vader, ik heb me daar voor een man van adel uitgegeven. Ik zou anders niet in de hoogste kringen zijn opgenomen. Wij stammen toch uit de Spaanse aristocratie en hebben alleen maar onze titel verloren. Wie zou dat op die afstand kunnen nagaan?’

Ontsteld over zoveel lichtzinnigheid, schudde Sjon Abram het hoofd. ‘Je weet toch dat onze voorouders hun stand voor het geloof prijsgaven. Boven uiterlijk vertoon gaat mij een smetteloze naam, Manchi. Daarom zal ik je rekening betalen en ik wil onder dit alles een streep zetten. Maar op één voorwaarde: vandaag nog begin je de vertrekken, die ik zal aanwijzen, voor je praktijk in te richten. En na Pasen hangt je naambord aan de deur en leg je geregeld bezoeken af.’

Manchi begreep, dat hier niets tegen in te brengen viel. Zo eindigde het onderhoud. Toen Sjon Abram die avond bij zijn vrouw kwam, merkte zij aan zijn gezicht dat er iets bijzonders was voorgevallen. Op haar zorgelijke vraag antwoordde hij alleen maar: ‘Het gaat om Manchi. Ik ben wat teleurgesteld.’

‘Och Abram, het is alles nog vreemd voor hem. Hij is zo lang weg geweest en moet weer wennen. Ik maak me meer zorgen over José, man. De zusters zeggen dat er vreemde verhalen rondgaan. Hij komt wat veel bij de Padre.’

‘Dat heb ik hem zelf opgedragen. Hij moet voor de nieuwe negerschool zorgen. Neen, Sarah, laat de mensen maar praten, over José hoef je niet ongerust te zijn. Die is uit één stuk. Ik zou niet weten wat te beginnen zonder hem.’

Op dat ogenblik werd aan de deur geklopt. De ‘jaja's’ brachten de kinderen binnen om de zegen voor de nacht te ontvangen. In de deur hielden Sjon Agatha en Amethysta de stoet in het oog. Toen allen weer de kamer hadden verlaten, sloeg Sjon Abram het psalmenboek open en begon zijn vrouw voor te lezen.

[p. 73]

Met de dag groeide de maan. Het Paasfeest stond voor de deur. De schoonmaak was klaar en voldaan konden de tweelingzusters hun broer door het huis geleiden om hem ervan te overtuigen dat nergens een kruimeltje brood was achtergebleven. De volgende morgen na het ontbijt zouden de laatste sneetjes worden verbrand. Gelukkig werd nog net bijtijds fijngeknepen brood onder de blaasjes van Matzah ontdekt, een grap van Gracia, die bij de vader weinig waardering vond. Huilende werd zij naar boven gestuurd. Na deze plechtigheid waren Sjon Agatha en Amethysta bezig het oude servies dat met zuurdesem in aanraking geweest was, op te bergen. Andere pannen en een heel oud servies van Spaans aardewerk kwamen uit de grote kast te voorschijn.

Toen de mannen die avond uit de Synagoge kwamen brandden overal kaarsen. In de eetkamer weerkaatste zich het licht aan de geslepen facetten der kristallen wijnkaraffen, het spiegelde zich in het zilver der Sederschotel en der vijf bokalen die voor de huisvader stonden.

Met groot ceremonieel wasten de volwassen zoons hem de handen. En dan begon het stemmetje van de achtjarige Isaac haperend in het Hebreeuws naar de betekenis van de avond te vragen. De vader verhaalde over de Uittocht uit Egypte. Vier keer herhaalde hij de uitleg, op voorgeschreven wijze in verschillende bewoordingen. Dan hief hij zijn beker op en dankte voor de Redding. Nadat allen hun handen in de zilveren kom hadden gewassen, brak hij het brood.

Na de maaltijd werden liederen en psalmen gezongen. Voor de laatste wijdingswoorden wenste Sjon Abram zijn familie toe: ‘Het volgend jaar in Jeruzalem.’ Het was hem aan te zien dat hij het niet meende. Want waar zou iemand beter kunnen zijn dan op dit eiland? Daarop ledigde hij de vierde beker.

José was de hele avond stil geweest. De laatste dagen had de priester hem over het Paasfeest der Christenen verteld en hem een Spaans missaal gegeven. In zijn kamer had hij heel

[p. 74]

aandachtig het lijdensverhaal naar de weergave der vier evangelisten gelezen, telkens weer. De twaalf Profetieën uit het Oude Testament grepen hem iedere keer opnieuw aan. Hoe goed zou hun diepere betekenis op Christus kunnen slaan! Zou Hij de Messias zijn die het Joodse volk al eeuwen had verwacht? Hij bladerde het boek door en kwam voor het grootste deel bekende Psalmen tegen. Hij las de gebeden van Goede Vrijdag. Was hijzelf een geblinddoekte, zijn vader, zijn familie?

En zoals zij vanavond hier aanzaten, had ook Christus in hun midden kunnen zijn. Er was een ets in het missaal waarop Hij het brood breekt en de wijn zegent. Zou hun leer de Zijne niet voorbereiden? De Padre had hem uitgenodigd het misoffer bij te wonen. Toen de Sabbath in de Paasweek voorbij was, sloop hij in alle stilte uit het ouderlijk huis.

De huizen en straten van de oude stad baadden nog overvloedig in het licht van de volle maan, maar de dageraad was reeds aangebroken. Aan de groen-blauwe hemel dreven grote bolle wolken. Hij kreeg de indruk of een hoge boom boven het eiland de aarde met een baldakijn van bloesem overspande. In de verte ruiste de oceaan en toen hij de hoek omging, lichtte het water voor hem op. Met de pont liet hij zich overzetten. De boot gleed over bleek-blauw glas; glanzende druppels vielen telkens van de riemen van de veerman. De muren aan de kade weerkaatsten een spookachtig licht. Hij voelde zich door deze droomstemming nog meer geëxalteerd. De dagelijkse dingen waren boven de werkelijkheid uit verheven. In de oude kerk knielde reeds een grote schare negers. José was dadelijk gegrepen door de plechtigheid, de priester zong immers op dezelfde toon als de voorzanger in de Synagoge. En wat hij zag gebeuren... niets anders dan een herhaling van het ceremoniëel dat enkele dagen geleden in zijn ouderlijk huis had plaats gehad. Met het grote verschil echter, dat op het altaar brood en wijn zouden veranderen in het lichaam en bloed van de Christus.

[p. 75]

Het Evangelie verhaalde van Zijn Opstanding. Zou het kunnen zijn, dat Zijn lichaam, omhoogstijgend als een geest, de zware steen had weggewenteld?

De vragen stormden op hem af. Hij merkte niet eens dat de negers in kinderlijke opgetogenheid langs hem waren gelopen en elkaar buiten in de armen vielen. Pas toen de Padre een hand op zijn schouder legde, schrok hij op. Samen verlieten zij de kerk. Met een uitdrukking op zijn gezicht alsof hij afscheid nam van een goede vriend, maakte de Padre knielend het teken des kruises.

José was voor het ontbijt terug, doch zijn uitgaan was niet onopgemerkt gebleven. In zijn ouderlijk huis had niet een van de negers er een woord over durven reppen. Maar Sjon Rebecca kreeg het verhaal in alle vroegte door haar kamenier opgedist. José's tante haastte zich op haar beurt het aan haar man over te brengen. En nauwelijks was Sjon Abram op kantoor, of zijn broer stond al klaar met het nieuws.

José werd dadelijk bij de vader ontboden. Evenals in zijn jongensjaren keek hij nederig op tegen de hoge lessenaar. ‘José, ik heb je wel opdracht gegeven voor de school der negers te zorgen. Het spreekt van zelf dat je de Spaanse Padre mocht bezoeken, maar het gaat werkelijk te ver de godsdienstoefeningen van de Katholieken bij te wonen. Hìj heeft zich erkentelijk te tonen, wij zijn hem niets verplicht.’

‘Neen vader, u begrijpt me verkeerd. Dat is het niet. Ik heb me altijd afgevraagd wat deze man drijft zoveel voor de arme negers te doen. Omdat zij onze bedienden zijn, hebben wij wat voor hen over. Maar hij kende ze niet eens. Wat bracht hem hier? Zijn leer moet verheven zijn, die hem tot zulke daden drijft! Wij, die er weinig van weten en denken dat wij het bij het rechte eind hebben, kunnen even goed dwalen. Ik zou willen onderzoeken of hij niet gelijk heeft.’

‘Maar José, waar denk je eigenlijk aan? Je weet toch dat wij, Israëlieten, het Uitverkoren Volk zijn, die onze leer rechtstreeks van de Allerhoogste hebben ontvangen. Hoe

[p. 76]

durf je te twijfelen en onderzoeken? Bovendien kun je niet de kerk van negers binnengaan. Wij zijn niet minder dan de Protestanten, die niet wensen dat de slaven hun eigen godsdienst aannemen. Zij laten alleen missionarissen van andere sekten hier toe. Ga nu aan het werk en vergeet nooit weer dat je een Montalto bent.’ Bij de laatste woorden had Sjon Abram het hoofd trots omhoog geheven. José liet zijn vader peinzend achter. Dit was de tweede teleurstelling van de laatste tijd. Nu was het de oudste zoon die hem door zijn vreemd gedrag kwetste. Die jongens hadden tegenwoordig geen gevoel van eigenwaarde. Maar hij had toch zijn hele bestaan aan de opvoeding van zijn gezin gewijd. Dan mochten de zonen toch niet hun eigen weg gaan!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken