Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De verwachting (1959)

Informatie terzijde

Titelpagina van De verwachting
Afbeelding van De verwachtingToon afbeelding van titelpagina van De verwachting

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

Scans (183.13 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De verwachting

(1959)–Maria Miranda–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[p. 77]

VIII

De bede om dauw voor de eerste Paasmorgen bleef onverhoord. Het werd warmer en warmer. Iedere dag weer koepelde een bleek-blauwe hemel over het eiland. Zelfs de weldoende Passaatwind streelde het nog maar zelden.

Terwille van Sjon Sarah's gezondheid was de hele familie naar de ‘koenoekoe’ verhuisd. De heren konden ook van daaruit hun kantoren gemakkelijk bereiken, en er bleven genoeg bedienden achter om het huis in de stad op orde te houden. Nog nooit had José zo zeer naar het buitenleven gesnakt. Hij hoopte in het landhuis, dat op een heuvel lag, tot rust te komen. In de laatste tijd had hij het verschrikkelijk druk gehad, niet alleen met zijn werk, maar ook met de bouw van de nieuwe school. Van ieder bezoek aan de Padre nam hij boeken mee om die 's-avonds in bed te lezen. Hij wist dat het onverstandig was zijn nachtrust te offeren. Want na deze lectuur lieten zijn gedachten hem niet meer los en bleef de slaap uit tot in de vroege ochtenduren. Geradbraakt stond hij iedere morgen op. Uit de spiegel staarde een spierwit gezicht hem dan aan. De hele dag was hij afwezig met zijn gedachten. Wanneer hem iets gevraagd werd, schrok hij. Hoe zeer hij zich ook verweerde, hij kon de zaak niet meer van zich afzetten. Als een jachthond, die op een spoor is gekomen, bleef hij het volgen. Hij moest te weten komen wie die Christus was.

[p. 78]

Door een poort was hij een grote tuin binnengekomen, waar verrassend mooie bloemen stonden, die hij nooit eerder had gezien. Nauwelijks stond hij stil bij de ene, of een eind verder trok een andere bloem weer zijn aandacht. En hij bleef geboeid rondlopen in de eindeloos wijde hof.

Zij waren in de Omèrtijd. De telling der dagen vóór Pinksteren was begonnen. José rekende slechts hoe ver hij nog verwijderd was van het Feest waarop de Heilige Geest in de gedaante van vurige tongen op de hoofden der Apostelen was neergestreken, terwijl buiten een hevige wind druiste, een beeld, dat hem telkens weer voor de geest kwam.

Hij voelde zich tot het Misoffer aangetrokken. Ieder uur van de dag werd hij door tweestrijd gekweld. Tenslotte brak de warmte alle weerstand in hem en bleef hem geen kracht tegen de stroom op te roeien. Hij besloot zijn zielerust niet te laten verstoren. Mocht het gedruis van de hevige wind aan hem voorbijgaan! Hij had al voldoende voor de Padre gedaan en hoefde niet meer narigheid te zoeken.

De vader stond nu 's-morgens nog vroeger op dan gewoonlijk om de hof goed te verzorgen. Op de voor-avond van het feest - terwijl de schaduwen snel neerdaalden - lette hij op de tuinjongens, die de bloemen afsneden. De kleurrijke bossen, gedrukt tegen hun donker gezicht, brachten zij bij Sjon Agatha en Amethysta. Een grote vracht werd door de koetsier naar de Synagoge gebracht. De overblijvende bloemen schikte Rachel in vazen om de Pinksterstemming, die van het oogstfeest, teweeg te brengen.

De geur der rozen, die José 's-avonds bij het betreden van de grote zaal opsnoof, werkte kalmerend. Hij genoot van het samenzijn der familie om de Pinksterdis. De feesten waren voor hem altijd de zuilen geweest waarop het jaar rustte. Nog vóór zonsondergang reed hij met zijn vader en broers terug naar de feestelijk versierde Synagoge. Na de dienst lazen de mannen in het huis van Sjon Moïs tot diep in de nacht de Thorah. Zij zaten op de achtergalerij, met

[p. 79]

gezicht op de zee. Af en toe wachtte een der meiden hen op met sterke koffie. De kaarsen flakkerden in de glazen bollen der windlichten, en achter het groene latwerk van dit prieeltje ruiste de stem van de oceaan. Terwijl de laatste sterren aan de hemel verbleekten, fristen zij zich in de badkamer op vóór de terugkeer naar de Synagoge.

Gods woord had José het geestelijk evenwicht van de vorige avond doen bewaren. Onder het lezen van de tekst van de voorbereiding van Mozes en de openbaring op de berg Sinaï werd het hem duidelijk dat zijn vader gelijk had. De Joden hadden hun leer rechtstreeks van de Allerhoogste ontvangen. Adonaï had immers tot Mozes gesproken. Hij voelde geen behoefte zich verder te verontrusten.

 

Het zeilschip ‘De Verwachting’ was na Pinksteren binnengelopen. Elias zou voor zijn studie in de rechten naar Leiden vertrekken. De koffers waren al aan boord. Die avond reed Sjon Abram wat eerder dan gewoonlijk naar huis, want de kapitein werd verwacht. Hij had het kleurrijke stadje achter zich. Hier en daar stond een schamele hut van vrijgelaten negers tussen grijs zand en dorens. Hoge pilaren van stekelige ‘kadoeshi’ stonden langs de weg. Slechts af en toe kwam hij een neger op een ezel tegen. Met moeite trokken de paarden het rijtuig de heuvel op. Achter hem rees een hoge stofwolk omhoog. Maar boven op de berg Altena woei een frisse wind. In een bocht van de weg zag hij omlaagkijkend het brede Waaigat en daarachter de open zee. Een ogenblik later keek hij aan de andere kant op het Schottegat neer. Zoals altijd werd hij door dit uitzicht ontroerd. Hij dacht: ‘Wat ben je toch mooi, mijn eiland! Nergens ter wereld kan het mooier zijn.’

Ook zijn broer zou vanavond komen. Hij moest zien hem alleen te krijgen, om te horen wat er zoal over José en Manchi werd gekletst. Zelf zag hij beiden ernstig aan het werk, maar het kon geen kwaad na te gaan wat anderen van

[p. 80]

hen wisten. En van de laatste kletspraatjes was niemand zo goed op de hoogte als Sjon Rebecca, die iedere middag met een handwerkje in een kring van dames doorbracht. Zij was zeer gezien, niet alleen vanwege de vooraanstaande positie van haar man, maar ook om haar radde tong, zodat alle vrouwen wedijverden haar in de intiemste geheimen van het eiland in te wijden. Wanneer Sjon Sarah zich goed voelde, verkoos zij thuis te blijven en de zusters waren veel te toegewijd om hun tijd in andere huizen te verbabbelen. De kennis van zijn schoonzuster kwam Sjon Abram vaak te pas.

Nu waren reeds de windmolen en het groen der mango- en mispelbomen van zijn ‘koenoekoe’ zichtbaar. Aan het eind van de brede palmenlaan lag het landhuis, wiens dikke muren koelte beloofden. Tot zijn verbazing zag hij onder een wit parasolletje een tenger vrouwtje, luchtig gekleed, de treden van de stoep aftrippelen. Waarachtig, het was Sarah! Toen het rijtuig stilhield haastte hij zich om haar een arm te kunnen geven. ‘Ben je alweer goed genoeg voor een wandelingetje, lieve?’

‘Ja, ik wilde je verrassen.’

‘Kom dan mijn nieuwe roos bekijken. Ik zal die naar jou noemen.’

‘Moet je je nog niet eerst verfrissen?’

‘Als ik jou zie, zo koel en uitgerust, is het of ik een bad heb genomen. Laten we meteen gaan. Er is niet veel tijd voordat onze gasten arriveren.’ Terwijl zij de bloemen bewonderde, nam hij haar van terzijde op. In weinige dagen al opgeknapt, kleurde een lichte blos haar wangen. Geur van oranjebloesem dreef hen tegemoet, zacht-groene en gele vruchten glansden tussen het donkere blad.

‘Kijk, er zijn er al voldoende rijp om geplukt te worden. De schillen, die nog sterker geuren dan ‘bay-rum’, zal ik onder je raam laten drogen. Dit jaar wil ik proberen zelf de vermaarde likeur volgens een oud recept te destilleren. Dat zou een goed bijbedrijf voor José kunnen worden.

[p. 81]

Al babbelend bereikten zij de achterstoep. Binnen zeeg Sjon Sarah in de eerste de beste armstoel neer. Een negermeisje nam haar de parasol af en droeg haar waaier aan. Sjon Abram ging zich verkleden.

De tweelingzusters waren bezig. Hun leven had veel overeenkomst met het heuvellandschap dat vanuit het raam te zien was. Nauwelijks hadden zij een hindernis genomen, of zij moesten weer een ander kopje op. En zo zou het wel blijven tot hun dood toe. Toch dankten zij God dagelijks voor het voorrecht zich naar beste krachten verdienstelijk te mogen maken.

In de laatste dagen waren bezoekers gekomen om Elias vaarwel te zeggen. Vele geschenken, die voor hem onbruikbaar waren, werden opgeborgen om bij een andere gelegenheid hun dienst te doen.

Sjon Sarah kon haar tranen niet inhouden toen haar man aan tafel enige afscheidswoorden sprak.

De kapitein genoot van deze gastvrijheid. Hem was een ere-plaats tussen Sjon Sarah en Rachel toegewezen. Vandaag was het jongemeisje geboeid door zijn verhalen over Oost-Indië. Hij kon zijn ogen niet van haar fiere schoonheid afhouden. Geel batist accentueerde haar donker haar. In haar . trekken en haar manier van optreden herkende hij de wilskracht van haar vader, getemperd door vrouwelijke manieren. Zelfs de sterke stem bekoorde hem.

‘Wat een vrouw!’ dacht hij. Terwijl zijn blik door de wijde zalen gleed, kwam hem plotseling het kleine kamertje van zijn moeder voor de geest in een huisje aan de Overtoom te Amsterdam, dat zij zelf als een toonbeeld van properheid onderhield. Het koper was altijd glimmend gepoetst, niets van zijn plaats, en de koekjes precies afgepast als er bezoek kwam bij de thee. Zijn vader was schoolmeester geweest, maar hij zelf was als een vogel uit de benauwenis losgebroken. Zijn vlucht had hem over de hele aarde en nu in deze kring der Sjon's gebracht. Wanneer hij thuiskwam, zou hij

[p. 82]

weer in de enge alkoof slapen. Hij zou de jongeman, die met hem meereisde, niet durven uitnodigen. Als zijn moeder Rachel of een der andere meisjes zou kunnen zien, zou zij denken dat deze uit haar Bijbel waren gestapt. Voor-hij het wist brak hij bij het neerzetten de voet van zijn wijnglas. Onbeholpen hield hij de kelk nog in zijn hand en dronk die toen in één teug leeg. Een bediende nam hem het glas dadelijk af. Sjon Sarah, die zijn verlegenheid zag, verzekerde hem dat zoiets gemakkelijk kon gebeuren. Maar Rachel moest denken: ‘Wat ruw en onbeholpen! Dat zou geen van ons kunnen overkomen.’

Na tafel geleidden de jongelui de kapitein door de schemering van de tuin. Hij moest de bedwelmende ‘dama de noche’ zien, die alleen deze nacht zou bloeien. De vrouwen dronken koffie in de grote zaal.

De broers zaten op de achterstoep van het huis en namen telkens een snuifje tabak. Zij bespraken de gebeurtenissen van de dag. De expeditie die de koning van Spanje wilde uitzenden, was door een opstand verhinderd uit te zeilen. Nu kon men een overeenkomst met Simon Bolivar verwachten. Naar men zei, zochten de Spaanse generaals een basis voor onderhandelingen. Sjon Abram had de opstandelingen nog wel een flinke les toegewenst, maar zijn broer hoopte dat er eindelijk rust en vrede zou komen. Dan kon zijn zoon naar Venezuela om hun belangen te behartigen.

Hij deed de snuifdoos open.

‘De kinderen maken een wandeling’, nam hij na een poos het gesprek weer op. ‘Jacob komt tegenwoordig vaak bij jullie. Hij vindt Rachel zeker aardig. Onze wens schijnt in vervulling te gaan, Abram!’

‘Wat zou ik graag zien dat ook José zijn besluit nam. Maar ik vermijd het, over Rosa te praten. Hij moet naar eigen inzicht handelen.’

‘Je bent verstandig, broer. Het zal wel in orde komen. Hij was met Pinksteren niet bij de Padre. Je moet het hem niet

[p. 83]

zo zwaar aanrekenen, wat hij met Pasen deed.’ Zij zaten weer een poosje in gedachten voor zich uit te kijken. Toen begon Abram weer:

‘Heb je nog iets gehoord over Manchi?’

‘Wat zal ik zeggen. Hij doet zijn praktijk. En dan is hij veel in gezelschap van de Hollandse zeeofficieren in de kroegjes bij de haven. Als hij 's-nachts bij een patient moet komen, blijft hij vaak wat lang uit.’ Sjon Moïs haalde zijn schouders op.

‘De laatste tijd word ik bang dat hij naar onze oudste broer Mordechai aardt. Weet je nog, alleen met de Gezaghebber wilde hij omgaan. Een blanke adjudant moest meneer hebben om zijn wandelstok en snuifdoos achter hem aan te dragen! De nalatenschap van zijn moeder ging op aan drank en vrouwen, inplaats van ons, zijn halfbroers, te helpen. Maar we zijn er gekomen, zonder hem!’

Moïs dacht: ‘Hij heeft gelijk. Wat ben ik blij met een zoon zo vitaal en energiek als Jacob! En mijn dochter is bereid met José te trouwen. Hij is een beetje stil en teruggetrokken, maar een losbol als Manchi zou een dure schoonzoon worden.’ Hardop zei hij tegen zijn broer: ‘Ik zag Estella bij jullie.’

‘Ja, Gracia en zij zijn onafscheidelijk. Estella is heel intelligent, maar komt weinig onder mensen. Daardoor is zij erg schuw geworden.’

‘Maar dat meisje ziet erg bleek. Zij is vast niet gezond.’

‘Dat ligt aan haar leeftijd. Zij groeit zeker te hard, net als Gracia. De dokter raadt voor mijn dochter verandering van lucht aan, niet minder dan een reis naar Europa. Maar daar kan ik niet aan denken. Er is niemand om haar te vergezellen. Wat is het toch een getob met kinderen! Elk kind brengt zijn zorgen mee, en des te meer naarmate zij ouder worden. Ik ben soms terneer gedrukt door de last die op mij rust. Jij hebt nog een gezonde vrouw om de zorgen met je te delen.’

[p. 84]

‘Abram, ik wil als een broer met je spreken. Neem me niet kwalijk, als ik vrijmoedig ben. Sarah knapt nu op. Ze ziet er goed uit. Zorg ervoor dat zij geen kinderen meer krijgt. Zoek verstrooiing... misschien vind je afleiding.’

Sjon Abram knipperde met de ogen, hij wilde niet vragen wat de broer bedoelde. Zijn kopje, dat de negermeid bijschonk, bleef onaangeroerd. En Moïs sprak niet meer vóór hij afscheid nam.

In de slaapkamer hing de brede ‘hamaca’, waarin de huisvader vanwege de hitte sliep. Op een mat daaronder lag de kleine Maria, de voedster van zijn jongste kind. Een stevig meisje dat vroeg moeder was geworden. Haar gespannen borsten vloeiden over van melk, maar omdat ze nog speels en vol streken was als een veulen, had Sjon Abram bevolen dat zij onder zijn hangmat moest slapen, zodat hij haar bij het voeden in het oog kon houden. Sarah had een ongestoorde nachtrust nodig. Toen hij binnentrad stond Maria op, haalde het kind uit de wieg en legde zich weer onder de ‘hamaca’ neer, met het kind aan de borst. Sjon Abram kwam in zijn nachtgewaad van de badkamer terug. Hij haalde de kleine Bijbel uit zijn broekzak en lag nog een poos te lezen. Af en toe keek hij op haar neer. De volle borsten van het meisje waren in zijn bereik. Was dat nu wat zijn broer bedoelde?

Maar neen, hij kon niet. Hij zag Sarah, zoals hij haar voor het eerst had ontmoet. Zij was na de dood van haar ouders van het nabije Deense eiland overgekomen naar een ver familielid. Het was hem geweest of een engel uit de hemel was nedergedaald, toen hij het jonge meisje zag. De beide wezen voelden zich onweerstaanbaar tot elkander aangetrokken. Een andere vrouw had nooit voor hem bestaan. Hij vermocht niet de eenheid van zijn leven te verbreken. Maar de nacht was warm en onhoudbaar het verlangen naar de eigen vrouw.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken