Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De verwachting (1959)

Informatie terzijde

Titelpagina van De verwachting
Afbeelding van De verwachtingToon afbeelding van titelpagina van De verwachting

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

Scans (183.13 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De verwachting

(1959)–Maria Miranda–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[p. 96]

X

Met het sterven van de passaatwind zette de grootste hitte in. De cisternen waren haast leeg, bij mondjesmaat werd het water afgepast. Tijdens de rit naar kantoor drong het stof zelfs de gesloten koets binnen. De heren moesten bij aankomst in de stad hun kleren laten borstelen, de doorweekte boorden wisselen.

Bovendien werd het eiland door een wespenplaag geteisterd, van alle kanten kwamen zij aangevlogen zodra er verversingen werden geschonken. Gillend sprongen de vrouwen dan op.

Néné schuifelde lusteloos door het landhuis, niet enkel vanwege de hitte nog slomer dan anders de voeten slepend. Neen, ze was niet tevreden, de tekenen waren niet goed. Iedere ochtend streek een ‘chuchubi’ op de stoep neer. Deze vogels spraken haar moedertaal, wanneer men goed luistert zijn ze te verstaan. Maar Néné wilde niets horen, want iedereen wist dat zij onheil voorspelden. Dan had zij ook nog bij het afstoffen dode nachtvlinders gevonden, die op een stukje verfrommeld papier gelijken. Dat waren briefjes uit een andere wereld, die dood aankondigden.

Het verbaasde haar niet toen de kleine David, wiens tandjes net begonnen door te breken, ziek werd. Overdag moest Maria het kind proberen te sussen door ermee op en neer te drentelen. En, bang dat het Sarah's slaap kon ver-

[p. 97]

storen, overwon Sjon Abram 's-nachts zijn vermoeidheid. Ook deed het hem goed een stuk eigen vlees en bloed in zijn armen te houden.

Een avond viel hem op dat het kind klaaglijker dan gewoonlijk huilde. Op de hele ‘koenoekoe’ was Maria niet te vinden. En het heette dat Manchi naar een patiënt was. Pas diep in de nacht werd geknars van wielen hoorbaar. Néné, die haar troetelkind dadelijk bij de huisdeur had opgevangen en drank in zijn adem had geroken, wist hem naar zijn kamer weg te werken. Toen bereidde zij in de keuken een papje voor het kind, volgens eigen beproefd recept. Sjon Abram, die heel goed begreep dat de hoofdpijn van de jongeheer een voorwendsel was, bracht de nacht in sombere gedachten bij het schreeuwende kind door.

De volgende ochtend deed Maria hem in het stadshuis huilend een verhaal van ‘Zoembi's’ die haar hadden gelokt en in de cactus gegooid, zodat ze met gekneusde armen en benen hier was aangeland. Lange stekels moest Manchi uit haar achterwerk trekken. Beiden begrepen dat ze van het huilende kind was weggelopen naar haar minnaar in de stad. Door de opwinding en vermoeienis was haar zog weggebleven. Het hielp Sjon Abram niet haar door het Gouvernement te laten afstraffen. Zelfs ezelinnemelk nam het kind nu niet meer.

Doodsbleek in de armen van zijn moeder, hield het zijn vuistjes in elkaar geklemd, de donkere pupillen begonnen te draaien, het lichaampje te trillen en schuim kwam op de kleine lippen. Het mosterdverband en de koude compressen, die de oude dokter had voorgeschreven, hielpen niet meer. Tegen de avond snikte David, nog steeds in Sjon Sarah's armen, zijn laatste adem uit. Het kostte Sjon Abram veel moeite zijn vrouw te bewegen het bundeltje, dat ze krampachtig tegen haar borst bleef aandrukken, alsof de slagen van haar hart het zijne weer aan de gang vermochten te brengen, prijs te geven en haar naar bed te geleiden.

[p. 98]

Toen hij in de middaghitte van de begrafenis terug kwam, trof hij haar in weeën aan. Zijn mond werd kurkdroog, nauwelijks kon hij slikken.

Het was in de vasten vóór de Verwoesting van Jeruzalem. Hij miste het voedsel niet. Andere jaren had hij slechts voor de vorm getreurd, want al was Jeruzalem gevallen, al hadden de voorouders op deze dag Spanje moeten verlaten, het bleek toch zonneklaar dat de Almachtige in Zijn wijs raadsbesluit deze rots met zijn natuurlijke haven midden in de Oceaan had geschapen als een schakel tussen drie vastelanden, om er eens de uitverkorenen van Zijn Uitverkoren Volk heen te geleiden en hen bovendien slaven had gegeven om de ongemakken van de Sabbath op te heffen. Maar die avond was het of de voorzanger met zijn klaagliederen uiting gaf aan zijn eigen verdriet.

De hele nacht zat hij op bij Sjon Sarah, om de vliegen van haar af te houden, haar af en toe te laten drinken... en bad. Tegen de ochtend stootte zij de vrucht uit... een kleine jongen. Zij had koorts. Opnieuw in de Synagoge, worstelde hij met God, zoals Jacob eens met de engel had geworsteld. Bij het verlaten van het bedehuis meende hij een toezegging te hebben ontvangen.

Diezelfde avond werden de gebeden niet meer klagend gezongen. Toen hij thuis kwam, was haar koorts gedaald.

 

En nu kondigde zich Nieuwjaar aan. Nauwelijks merkte hij dat hij vastte. Zijn vrouw was gewoonlijk op wanneer hij van zijn kantoor kwam, maar vóór de maaltijd aan de drukke tafel bracht hij haar weer naar bed. Hoewel zij nooit klaagde, spraken de kringen onder de ogen van haar vermoeidheid. Jammer genoeg, moesten zij met het oog op de komende feesten naar de stad terugkeren. Het aanbod van Sjon Rebecca de jongemeisjes bij zich te nemen had hij vanwege Gracia's verloving met Jacob, zonder aarzeling afgewezen. Ook wilde zijn vrouw graag het Loofhuttenfeest thuis vieren.

[p. 99]

Na deze vacantie zagen zij allen er veel slechter uit dan tevoren. Niet enkel Sarah en hijzelf... ook Rachel, om niet te spreken van José.

 

De jongeman was de zuilengalerij der feesten met tegenstrijdige gevoelens binnengegaan. De rouw om de Tempel zou overbodig zijn wanneer de Almachtige reeds een groter Heiligdom bezat.

Juist in die dagen vierde de Padre Maria Hemelvaart, een feest vol licht en blijdschap. Als José afgemat van zijn werk en de hitte 's avonds door de bedauwde tuin liep, kwamen hem de woorden van het ‘Weesgegroet’, een kleinood van poëzie, dat hij in het gebedenboekje had ontdekt, vanzelf over de lippen.

Zelfs in de dagen van ziekte en dood, nog toen zijn moeder's leven in gevaar was, hadden die gedachten hem niet losgelaten, wilde hij het wezen van Christus doorgronden. En nu zat hij urenlang bij haar, gekweld door zijn vermeende onverschilligheid. Die verontrustende gedachten zouden wel verdwijnen wanneer hij ernstig en nauwgezet de komende plechtigheden volgde. Hij vastte vele ochtenden, hoewel zijn uitgeput gestel er slecht tegen kon. Met moeite sleepte hij zich voort. De gedachte troostte hem, dat hij meer rust zou vinden wanneer de vermoeiende ritten na de verhuizing wegvielen. Maar de eerste nachten vielen tegen in de stad, tussen muren, die de hitte van de zomer hadden vastgehouden. Een wolkbreuk spoelde het stof in de straten weg, maar bracht slechts een korte verademing.

 

Zoals vanouds gewoonte was, bezochten de mannen de begraafplaats Beth Haïm, het ‘Huis des Levens’. Bij het uitgaan kwamen zij langs vele oude zerken. Voor een mooi stuk renaissance-werk, uit Italië besteld, bleef Sjon Abram zoals altijd staan - het droeg immers zijn eigen voor- en achternaam. Ook de voorstelling in reliëf boeide hem: de

[p. 100]

aartsvader Abraham, op het punt Isaac te offeren. Sommigen der voorouders waren uit Nederland overgekomen, anderen uit Brazilië. Eén hunner had zelfs deelgenomen aan de verovering van het eiland op de Spanjaarden. Uit de inscripties zouden interessante lotgevallen zijn af te lezen en in de meeste huizen hingen stambomen met wapens. Aan de Heer de zonden der vaderen te wreken en de weldaden te belonen. Zij konden niet langer blijven, de zon brandde alweer moordend en Manchi werd ongeduldig.

De dag van het Bazuingeschal zette met langgerekte Schofartonen in. Terwijl de drie boeken voor de Allerhoogste openlagen, bad José vol overgave om voorlichting en leiding. Gedurende de tien dagen van boete en inkeer martelde hij zich nog meer af om zijn twijfel te overwinnen en de God der Vaderen te dienen.

De rouw verschoonde Sjon Abram van de bezoeken vóór Grote Verzoendag, maar telkens kwamen de armen om voor de dienbladen vol gaven te bedanken. In de avond ontstak hij de twee kaarsen, één bestemd voor de Synagoge, de andere om in huis de hele Verzoendag te branden. De grootste Sabbath was waardig voorbereid, zelfs Sjon Sarah zat aan bij deze maaltijd, de laatste voor degenen die zouden vasten. Terwijl de vader het brood zegende en vervolgens zijn kinderen, bad hij vurig voor zijn twee oudste zonen.

Schril stond in de Synagoge het wit der dekkleden in het felle licht der vele kaarsen. De mannen waren in gebedmantels gehuld. ‘De Poort des Hemels is geopend’, neuriede de Voorzanger en aan het einde vielen allen in: ‘En het zal vergeven zijn aan de gansche Gemeente der kinderen Israëls.’ ‘Want immers gansch het Volk verkeerde in dwaling’.

Door de woorden getroffen vroeg José zich af wie bedoeld was. Hij had gemeend zelf te dwalen, maar nu heette het ‘gansch het volk’. Hij moest oppassen de zin niet te verdraaien. Het volk Israëls had in het verleden niet enkel het Gouden Kalf, ook vaak andere afgoden aanbeden.

[p. 101]

De deuren der Arke gingen open en werden na het Lof aan den Heer der Wereld weer gesloten. Voorzanger en Gemeente reciteerden in beurtzang.

‘God is met mij, ik vrees niet’ hoorde José aan het slot; de gebeden had hij door zijn verstrooidheid verzuimd. Terwijl hij met zijn vader de nacht in de Synagoge doorbracht, overwoog hij de laatste woorden. Als het hem maar gegeven was God te blijven dienen, deed het er niet toe, hoe.

De volgende morgen opende de dienst weer met de psalm: ‘Heer der Wereld’. Na iedere bidstond de Belijdenis der Zonden. Opgeroepen mannen lazen uit de Heilige Wetsrol voor.

Pas met de schemering begon de hitte langzaam te wijken. Met het gebed der mannen: ‘Hoor Israël! Adonaï is onze God! Adonaï is één!’ werden na een lange Schofartoon de deuren der Arke weer gesloten.

Een hele poos wachtte Sjon Abram op José, die met het voorhoofd op de grond lag, voor hij begreep dat de zoon in zwijm lag. Gelukkig dat alleen nog Manchi aanwezig was. Vanuit de voorhof drong het gemompel der gebeden, die bij het licht van de volle maan werden gedaan tot hem door. - Deze gemeente was trots wellicht de enige op de hele wereld te zijn, die dit oude gebruik in stand had gehouden. - Lang duurde het vóór José weer bij kwam. Pas nadat het laatste ‘Sjalom Alechem!’ was uitgesproken, brachten zij hem in de koelte van de avond. Terwijl hij tussen vader en broer in, voetje voor voetje naar huis schuifelde, ging het hem nog door het hoofd: ‘Adonaï is één!’...

 

In de hof stonden de kleintjes vol bewondering voor de Loofhut, uit palmtakken en bananenblaren gevlochten, met dadels en rozijnen behangen. Zelfs tijdens de brandende middaghitte gebruikten de mannen daar hun maaltijden. Donna Esther kwam pas wanneer de sterren al uit waren en de lucht koel. Beide echtgenoten poogden tijdens dit feest

[p. 102]

hun rouw te overwinnen. Slechts de naaste familie kwam op bezoek.

Voordat zij er voor het laatst in ontbeten, had een week lang iedere ochtend in de Synagoge een plechtige ommegang met de Wetsrol plaats, onder het telkens wederkerende refrein: ‘Och help toch, Heer!’

Vurig was het gebed om regen.

De avond na ‘Vreugde der Wet’, terwijl de beide broers, Abram en Moïs, na het eten de politiek bespraken, kwam Jacob bij hen. De koffiekoppen waren leeg en een poos bleven ze stil. Dan vroeg Jacob tenslotte wanneer hij Gracia zou mogen huwen. Eerst dankte de oom dat hij de gevoelens van de beide ouders had ontzien door niet eerder te spreken. Ook hij had zijn gedachten er over laten gaan en wilde Jacob verzoeken vanwege de rouw nog een half jaar te wachten.

‘Maar dat meen je niet in ernst! Wij hebben Chita al uitgehuwelijkt!’ Moïs was verontwaardigd, Jacob schoot het bloed naar het hoofd. Hij bracht in het midden dat ‘De Verwachting’ begin januari naar Europa zou vertrekken. Dit argument liet Sjon Abram onverschillig, hij gaf pas toe nadat zijn broer hem erop had gewezen dat de mensen schande zouden spreken wanneer de jongelui zo lang verloofd bleven, ze zouden menen dat de broers het niet eens konden worden over de bruidsschat, dat Jacob zich wilde terugtrekken.

‘Laten zij dan maar begin december trouwen, als er maar niet wordt gedanst.’ Toen Jacob dit opgetogen aan Gracia vertelde, zag hij teleurstelling op haar gezicht.

‘Hoe jammer! Ik had mij er zo op verheugd op mijn bruiloft voor het eerst onder grote mensen te dansen. Maar het is heerlijk om zo gauw naar Europa te gaan.’

Ontroerd door haar naïveteit, kuste hij innig de kleine hand.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken