Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De verwachting (1959)

Informatie terzijde

Titelpagina van De verwachting
Afbeelding van De verwachtingToon afbeelding van titelpagina van De verwachting

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

Scans (183.13 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De verwachting

(1959)–Maria Miranda–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[p. 130]

XIV

Het zat al lang in de lucht. Niemand wist precies hoe het was begonnen. Had de zoevende middaghitte het de vrouwen in de slaap ingegeven? Of was hun onder het aankleden ingefluisterd wat de wasvrouwen van de spelende golven hadden afgeluisterd? Hadden de heren het uit het ritselen der palmblaren opgevangen, wanneer ze in de ochtendkoelte in hun hof rondstapten? Hadden de tuinjongens het uit het lied der vogels opgemaakt?

Niemand had het kunnen zeggen. Eerst was het maar een vaag vermoeden geweest. Toen... onmerkbaar was het tot een gerucht aangegroeid. Niemand was aan te wijzen die er het eerst uiting aan had gegeven, de oorsprong niet na te gaan. Maar opeens was het op Oudejaarsavond in het hekeldicht uitgesproken. Zoals de tropische nacht voor je het weet in de dag is overgegaan, was het gekomen.

Aanvankelijk werd er maar onder vier ogen over gesproken, schuw omkijkend of niemand in de buurt was. Dan kon wie zijn oor te luisteren legde, kleine groepen heren op de kade het horen bepraten. De een wist dit er van, de ander dat, een derde had weer zijn eigen uitleg. In de naaikransjes deed het al lang de ronde... natuurlijk zolang geen der Montalto's aanwezig was. Maar op een middag - vlak na het grote Poeriembal van Sjon Moïs en zijn vrouw - lekte in haar bijzijn iets uit. Geprikkeld spitste Sjon Rebecca de oren.

[p. 131]

‘Wat doen jullie toch geheimzinnig! Ik houd van oprechtheid!’

‘Lieve,’ fleemde een stem, ‘we hadden uit kiesheid dit onderwerp niet in je tegenwoordigheid willen aanraken. Maar nu je zó praat voel ik dat wij je moeten waarschuwen. Het gaat tenslotte om je neef en aanstaande schoonzoon.’

‘Zo, dan ben ik toch zeer benieuwd. Wat is er met José aan de hand? Wie heeft er iets op hem aan te merken?’ Haar hoge boezem hijgde.

‘Het is niets, lieve,’ wilden de anderen sussen. ‘We hebben altijd gezegd, dat het niet waar is.’

‘Wàt is niet waar? Er moet dan toch wel iets zijn. Wat bedoelen jullie eigenlijk? Abigaïl, je hebt A gezegd, nu moet je ook het hele alfabet door. Zeg eens op! Wat is er verkeerd met José?’

‘Het zal maar een loos gerucht zijn. Maar ik dacht dat het beter was er vertrouwelijk met je over te praten.’

‘Vertel dan maar meteen waarvoor je mij hebt willen waarschuwen.’ De stem sloeg over van woede.

‘Maak je niet boos, alsjeblieft. Ik ben er zeker van dat het niets is. Ik weet zelf niet hoe ik het zou moeten formuleren. Er is iets vreemds in het gedrag van je neef. Misschien gebruik ik niet het juiste woord... Hij en de Padre? Is dat in orde? Hij wordt er vaak gezien, een beetje al te vaak. Tenslotte zijn we toch Joden. Wat doet hij bij een katholiek priester? Ja, Don Pablo is een uiterst sympathiek man. Wij hebben zelf geld bij elkaar gebracht voor een school. Maar nu is die gebouwd, de kerk is weer hersteld, wat doet José nu nog dagelijks bij hem?’

‘Als dat alles is, lieve Abigaïl! Je doet me lachen. José is een hele oppassende jongen. Menige moeder zou zichzelf feliciteren als zij zo'n schoonzoon kreeg! Er valt niet dít op hem aan te merken.’ En duim en wijsvinger maakten een knippend gebaar.

‘Maar hij komt er altijd beladen vandaan met katholieke

[p. 132]

boeken. Ik vraag je, behoort een Joodse jongeman die te lezen?’

‘Waarom niet? Ik zeg niet Jan en alleman, mensen zonder opvoeding en verstand. Maar José is ontwikkeld, hij houdt van studie. En hij komt er veel met Rosa over praten. Zij stelt er ook heel veel belang in.’ De dames keken elkaar even ongelovig aan, maar vlug keerden de blikken op het handwerk terug.

Alleen Sjon Abigaïl bleef haar tegenstandster recht in de ogen kijken. ‘En ik weet niet of het waar is, maar er doet onder sommige negers een merkwaardig relaas de ronde. Ze fluisteren, dat hij geregeld 's morgens naar de kerk gaat. Eén is er zelfs die beweert dat hij José heeft zien knielen. Maar naar hun zeggen verdwijnt hij even vluchtig als een schim, zodra iemand binnenkomt. De bedienden van Sjon Abram daarentegen spreken dat tegen. De oude Néné zweert dat José rustig in bed ligt wanneer zij zijn schoenen naar boven brengt. Nu maken ze er van dat het zijn geest is die, betoverd door de Padre, in de kapel verschijnt. Je ziet, het is allemaal bijgeloof en laster. Maar zo praten de mensen! Ik denk bij mezelf, er is geen rook of er moet ergens een vuur branden en geen koe wordt bont genoemd of er zit een vlekje aan.’

‘Wat wil je dus zeggen?’

‘Ik wil helemaal niets zeggen. Ik herhaal alleen maar wat er in het algemeen wordt gefluisterd. Kijk toe dat José geen besmetting oploopt!’

‘Belachelijk.’ Nijdig vouwde Sjon Rebecca haar handwerkje op. ‘Lieve vriendinnen, daar schiet me net te binnen dat de naaister me thuis wacht om Rosa's uitzet te bespreken. We mogen geen dag verliezen. José is al ongeduldig.’

‘Is de trouwdag al vastgesteld?’

‘Lieve Abigaïl, ik dank je dat je zo loyaal was me over te brengen wat er achter onze rug om wordt gekletst. Maar je ongerustheid is heus overdreven. Je moet niet vergeten dat

[p. 133]

de afgunst bij dergelijke praatjes een grote rol speelt. Adios, lieve.’ De dames omhelzende, ging zij de kring rond.

 

Op hetzelfde ogenblik legde zich een arm om Sjon Moïs' schouder: ‘Beste vriend, ik wil je nadrukkelijk verklaren dat ik persoonlijk niets van al dat geroddel geloof. José is een patente kerel. Dus de koopwaar wordt te Caracas geleverd, dat blijft afgesproken. Adios dan!’

En voor Sjon Moïs het wist, was Sjon Salomon al de deur uitgestapt, hem met het raadsel achterlatend.

Wat had hij bedoeld? Waar was hij van overtuigd? In wat was José gemoeid? De jongen had zeker geen schulden. Hij dronk niet, hij keek geen vrouw aan. Zou hij toch in het geheim een concubine hebben, een gezin misschien? Bracht hij daar zijn avonden door onder het voorwendsel dat hij naar de Padre ging? Toonde hij daarom geen haast de trouwdag te bepalen? Ja, nu had hij het! Er was zeker een vrouw in het spel. Hij kneep de kat in het donker. Wie had dat van José verwacht! Rebecca, Rebecca zou het stellig weten.

Hij liet zijn hoge hoed brengen en liep een paar passen naar zijn huis. Onderweg dacht hij: och ja, een vrouw, dat was toch natuurlijk bij een jonge man. Daar was toch niets ongewoons aan. En, bedeesd van aard, had José er met niemand over willen spreken, geen eind aan die affaire durven maken. Wat was de jeugd nog onervaren! Geld bracht altijd uitkomst, vooral in zulke gevallen. Hij wist dat zijn broer het ervoor over zou hebben.

Onderweg in het rijtuig hapte Sjon Rebecca herhaaldelijk naar lucht. ‘Onzin, onzin!’ bleef zij herhalen, de waaier telkens opnieuw na kleine rukjes driftig toeklappend. Maar ja, daar zag je weer wat er allemaal kwam van die dwaasheid de negers een opvoeding te willen geven, hun kerk te herstellen. Het had Moïs een flinke duit gekost ook nog! En had je er iets aan? De bedienden werden met de dag brutaler. Op het laatst zouden ze niet eens meer in huis willen

[p. 134]

werken. En het resultaat van de hele historie was dat José, die zijn tijd had geofferd, verdacht werd van... het was te dwaas er aan te denken! Maar zij had het altijd gezegd. Een jongeman uit hun kringen behoorde zijn avonden niet bij een Katholieke priester door te brengen, vooral niet als hij verloofd was. Moïs had het haar nog uit het hoofd willen praten.

Toen zij uit het rijtuig stapte, stond hij voor haar. ‘Waarom kom je naar huis?’ vroeg zij in de gang.

Hij liet haar de grote kamer binnen en keek eerst goed of er niemand in de buurt was voor hij de deur achter zich sloot. Toen vertelde hij haar van de orakeltaal die hij gehoord had en gaf er zijn commentaar bij. Als de situatie niet zo ernstig was geweest, had zij in lachen kunnen uitbarsten.

‘Wat zijn jullie mannen toch primitief, natuurlijk moet je weer aan een rok denken. Zoals de waard is vertrouwt hij zijn gasten! Was het dat maar, Moïs! Dan zou de zaak veel eenvoudiger zijn. Och neen, het is heel anders. Je zou er niet met je eigen schaduw over willen praten. Er kan natuurlijk niet iets gewoons met José aan de hand zijn, hij is zo ondoorgrondelijk. En wie kwaad wil kan natuurlijk een verkeerde uitleg aan zijn beste bedoelingen geven. Ik ben ervan overtuigd dat ze het allemaal mis hebben.’

Aarzelend fluisterde zij haar verhaal. En met ieder woord dat zij uitsprak voelde zij dat het gerucht door het overbrengen al vaste vormen begon aan te nemen.

Alsof haar man die indruk teniet wilde doen, hoorde ze hem na enig nadenken zeggen: ‘Natuurlijk is er niets aan de hand! José is een gehoorzame zoon, een vrome Jood.’

‘Dat zeg ik ook. Enkel jaloezie! Laten die lui zich met hun eigen zaken bemoeien.’

‘Maar ik heb te waken over de goede naam van mijn dochter. Ik zal hem erover spreken.’

‘Niet met hemzelf! Hij zou beledigd kunnen zijn, Moïs. Als het engagement maar niet afspringt!’

[p. 135]

‘Dan met zijn vader. Abram en ik zijn tenslotte broers!’

‘Niet zo direct man. Denk er om wat je begint. Neen, ik zal heel voorzichtig polsen... misschien dat ik Sarah...’

‘Neen, je mag er met haar niet over praten, denk aan haar gezondheid. Trouwens, in bed kan zij niet weten wat José doet.’

‘Dan de zusters Agatha en Amethysta. Ze wonen er in huis. Misschien hebben ze meer gezien. Laat dat maar aan mij over. Wij vrouwen weten zo iets handiger aan te pakken.’

Maar uit de tantes Agatha en Amethysta was niet veel nieuws te krijgen. Ze hadden José wel vaak horen zeggen dat hij naar de Padre ging. Hij was met eigenaardige boeken naar huis gekomen.

Ja, dat hij die leende wist de hele stad al. Hij had Moïs zelfs enkele boeken laten zien. Ze hadden ze op zijn kamer gevonden en wel eens ingekeken zonder er veel van te begrijpen. Verleden week had hij een boek vol plaatjes met vreemde voorstellingen: mannen aan een martelpaal, vrouwen met een lichtkrans om het hoofd.

Wat jammer, dat ze haar niet hadden gewaarschuwd. Sjon Rebecca had dat graag willen zien! Maar hadden ze verder niets bijzonders opgemerkt?

O ja, Amethysta was een keer heel laat in de nacht, omdat ze een der kleintjes hoorde, langs José's kamer gekomen. Het was haar opgevallen dat er nog licht brandde. Maar toen ze terugkwam was het uit. Ze had gedacht dat hij zo laat nog was blijven lezen.

Maar waarom had zij dan niet door het sleutelgat gekeken? Dan had zij het zeker geweten. Het zou ook kunnen zijn dat hij om een andere reden even licht had aangedaan. Dus naar de kapel hadden ze hem 's morgens vroeg nooit zien gaan?

Neen, de mensen moesten wel die ene keer bedoelen, met het Kerstfeest der negers, toen Abram zo boos was geweest. O ja, was het al eerder gebeurd? Dat konden ze zich niet

[p. 136]

herinneren. Maar in ieder geval zou José het stellig niet meer doen, als hij wist dat zijn vader er zo op tegen was.

Ze konden niet nalaten die avond, terwijl ze Sarah naar bed hielpen, over de achterdocht van de schoonzuster te praten.

Neen, dat was niet mogelijk, niet in een gezin waar de vader zo'n voorbeeld gaf. En toch bleef er een huivering in de moeder achter.

Haar man sprak die avond met haar over Manchi die geld verkwistte en zich aan zijn gezag onttrok. Toen kon zij hem ook niet langer de geheime onrust verzwijgen die in haar was blijven natrillen.

‘Och mijn duifje, je laat je ook altijd zo gemakkelijk uit het veld slaan.’ Hij kuste haar zachtjes op het voorhoofd. ‘Voor José hoef je niet te vrezen. Dat is een jongen uit één stuk. Wat zou ik moeten doen als ik hem niet had!’

‘Ik weet, hij aardt naar jou, liefste. Maar hoe vaak hebben ouders verdriet van de kinderen waar ze dat het minst van verwachten!’

‘Maak je niet onnodig bezorgd, vrouw. Ik zal er met José over praten. Hij mag voortaan geen voedsel meer aan zulke dwaze geruchten geven.’

Hij zette zijn kalotje op, sloeg de bijbel open en begon haar de Psalmen voor te lezen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken