Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De verwachting (1959)

Informatie terzijde

Titelpagina van De verwachting
Afbeelding van De verwachtingToon afbeelding van titelpagina van De verwachting

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

Scans (183.13 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De verwachting

(1959)–Maria Miranda–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[p. 187]

XXII

‘Hoor, Israël! Adonaï is onze God. Adonaï is één!’ hief de oude dokter het gebed der stervenden voor Sjon Sarah aan.

‘Geloofd zij de naam van de heerlijkheid van zijn Koningschap immer en eeuwig!’ klonk het antwoord der volwassen kinderen.

‘De Eeuwige, Hij is God! De Eeuwige, Hij is God!’

Zij herhaalden het met de regelmaat van de golfslag. In een hoek baden Néné en de vroedvrouw de rozenkrans.

IJlende riep de zieke: ‘Abram, laat José terugkomen!’

Haar stem werd zachter. De laatste woorden sprak zij fluisterend: ‘Waar blijft José?’ Dan gleed zij weg naar het andere land. Een glimlach kwam over haar lippen, toen zij aan de overkant het Grote Licht zag. Haar aardse leven was voorbij.

De dokter drukte de ogen toe, vroeg een andere kaars om het licht voor de gestorvene te ontsteken. Gesnik der vrouwen werd hoorbaar.

De volgende morgen stonden twee doodkisten naast elkaar in de grote zaal. Kransen en bouquetten werden binnengedragen. De ontvangstkamers waren vol wenende vrouwen, die zich in aanwezigheid der bloedverwanten stilletjes koelte toewaaiden. Maar wanneer zij zich alleen waanden, ging een zacht gefluister op dat onmiddellijk verstomde zodra een der huisgenoten binnentrad.

[p. 188]

In de pastorie lag José ziek. De ene jobstijding na de andere had hem bereikt. Het gevreesde plan waarvan hij en de Padre op de hoogte waren geweest, was tenslotte uitgevoerd! Dezelfde avond had het nog opgewonden door het stadje geklonken: ‘Sjon Abram is gestorven. In zijn rijtuig dood aangetroffen!’ En de volgende morgen hoorde José dat zijn moeder aan een miskraam was overleden.

Hij durfde niet naar het sterfhuis, bevreesd voor de moordenaar van zijn ouders te worden uitgemaakt. Koortsig bleef hij dagen lang in bed. Toen hij zich beter voelde deelde hij de Padre zijn wens mee met hem te willen vertrekken, een besluit dat hem thans gemakkelijk viel. Want tot het laatst had hij op een verzoening met zijn vader gehoopt, die hij nòg geen wrok toedroeg, begrijpend dat de ander uit godsvrucht had gehandeld.

Hoe graag José ook een gezin tot Christus zou hebben geleid, in eenzaam gepieker was hij de laatste dagen tot het inzicht gekomen dat het vaderschap niet voor hem was weggelegd. In zijn jeugd had hij vurig naar een grote liefde verlangd, vervolgens zijn gevoelens voor Rosa verkeerd uitgelegd. Thans wist hij zeker: zijn enige hartstocht was het Geloof. Aanvankelijk geleek die genegenheid op die van een bruidegom welke zich onberedeneerbaar tot de geliefde voelt aangetrokken. Sedert hij ermee gehuwd was, had hij dagelijks nieuwe eigenschappen ontdekt, die zijn uitverkorene bovenmate beminnelijk maakten. In hem was het besluit gerijpt zich in dienst der kerk te stellen.

Zij moesten beslissen waarheen zij zouden reizen. Er was bijna geen geld meer. Door de notaris van de nalatenschap op de hoogte gebracht, had José onmiddellijk afstand van zijn spaarpotje gedaan. Hem troostte de gedachte dat Sjon Moïs ongetwijfeld de schulden van zijn broer zou overnemen. En voor het binnenkomen der uitgeleende gelden behoefde hij, hoewel nooit iets op schrift werd gesteld, niet te vrezen want de eerlijkheid was algemeen.

[p. 189]

Na zijn vertrek zou niets meer de verbintenis van Rosa en Manchi in de weg staan. Daarmee zou ook de kwestie van de onverdeelde boedel, waarover zijn vader vaak had gesproken, worden opgelost. Hij gevoelde medelijden voor het meisje, want de lichtzinnigheid van zijn broer bood weinig waarborg voor een gelukkig huwelijk.

Cornelis Lang, die de Padre opzocht, was diep onder de indruk van de rampen. Nooit had deze rechtschapen man zich een dergelijk drama op dit rustige eiland kunnen voorstellen. Hijzelf was van plan diezelfde avond koers te zetten naar het nabije Deense eiland en noodde beiden uit voor de reis. Voor de formaliteit wilde hij hen als ‘ballast’ inschrijven. José wist alle bezwaren van de Padre weg te praten: zulk een gunstige gelegenheid zou zich niet weer voordoen. Zij mochten, nu zich deze kans bood, niet het weinige dat zij bezaten aan de overtocht besteden, trouwens, het was zeer de vraag of een ander hen, zelfs tegen betaling, zou willen vervoeren. Een verder voordeel was dat de boot na zonsondergang zeilde, wanneer de invallende duisternis hen tegen nieuwsgierige blikken zou beschermen. De koffers zouden gauw genoeg klaar zijn. En nu ze toch weg moesten, was het beter niet lang te talmen.

Gedurende de hete uren van de middag pakten zij. Menige zweetdruppel viel José van het voorhoofd. Terwijl de priester zijn afrekening aan het Gouvernement ging doen, beklom José onder het voorwendsel de zieken vaarwel te zeggen, voor het laatst zijn ezel. Hij bleef maar kort in het gesticht, drukte de Protestantse broeder nog de hand. Daarna zwierf hij op zijn rijdier over de heuvelen. Hij had nauwelijks last van het stof, verdiept als hij was in de aanblik van zijn dierbaar eiland. Van de berg Altena af over de oceaan uitkijkende, kwamen hem de woorden van zijn vader in gedachten. Dat waren blijde dagen geweest, nu moest hij weg. De kale vlakten zou hij niet meer zien, de scheefgegroeide divi-divibomen, de armen van de ‘kadoesji’, de windmolens bij de plan-

[p. 190]

tages temidden van een groep palmen, die uit de verte wenkten. Daarginds lag hun ‘koenoekoe’, in de schaduw gebed, waar hij als kind onbezorgd had gespeeld. Hij wilde terugkeren, maar het dier bleef bokken. Plotseling bevreesd dat iemand hem zou kunnen zien, sprong hij er af en rukte met moeite het beest om. Na een stevige klap begon het te draven en hij sprong er haastig op.

De laatste maaltijd lieten zij staan. Stil ruimde de negerjongen de borden met het gestolde vet op.

Het afscheid van de zusters, die ontdaan waren hun geestelijke leidsman te moeten missen, duurde kort. De priester drukte hen voor het laatst nog eens op het hart het werk naar vermogen alleen voort te zetten totdat zijn opvolger zou komen.

In de duisternis slopen de twee naar de haven. Achter hen aan dreef de bediende de ezel met de bagage. Het was stil op straat, geen der negers liet zich zien. Hoe teleurgesteld ook dat geen der gelovigen afscheid kwam nemen vond de Padre hun gebrek aan durf verklaarbaar.

Cornelis Lang ontving hen hartelijk. Na een poos werden de ankers gelicht, de zeilen gehesen. Het zware linnen ontplooide zich onder de zucht van de Passaatwind, en als een zwaan gleed ‘De Verwachting’ door een nauwe vaargeul naar de open zee. Bij dit vertrek was de kade leeg. In de stuurhut dacht de kapitein: ‘De oudste zoon van Sjon Abram vervoer ik als ballast. Wie mij dat verleden jaar had voorspeld, zou ik voor krankzinnig hebben gehouden.’

José stond op de voorplecht. Zo vaak had hij schepen zien vertrekken. Nu was hij zelf passagier. Voor het laatst zag hij de oude pakhuizen. Om gindse hoek lag het ouderlijk huis... Plotseling schoot de boot met een ruk vooruit... en toen was alles uit het zicht. Brede golven kwamen op het schip af. Hij voer over het wijde water van de oceaan, dat hij vaak met begerige ogen had gezien. Een nieuwe verwachting tegemoet!

[p. 191]

De lust naar avontuur had hem gegrepen. Nu ging de koers naar het eiland van zijn moeder, onder omstandigheden die hij nooit had kunnen dromen. Daar wilde hij nog een tijd bij de Padre blijven, totdat zijn vertrek naar het klooster waar de vriend was opgeleid, zou zijn geregeld. Rosa's verlovingsring zou die reis mogelijk maken.

‘Hoe merkwaardig,’ dacht hij, ‘dat ik nu langs dezelfde weg terug wil die mijn voorouders hebben genomen, over Holland naar Spanje. En zo God het mij toestaat, hoop ik eens naar Jeruzalem te worden uitgezonden om Zijn Woord aan de daar wonende Joden te verkondigen. Naar ik gelezen heb, trekken zij iedere avond buiten de poorten van de stad om de Messias in te halen. Ik wil hun de boodschap brengen, dat Hij zich reeds binnen de wallen bevindt, al sedert vele eeuwen.

Onder hem bruiste de zee. Het schuim dat de kiel opwierp, mengde zich weer met het water als witte aderen in donker marmer. Boven hem stond de oneindige sterrenhemel.

Vol bewondering voor de Schepper dezer fonkeling, neuriede hij in het Hebreeuws mèt de drie jongelingen, brandende in de vuuroven:

‘Zegent, sterren des Hemels, den Heer!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken