Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kunst en leven, een wankel evenwicht (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kunst en leven, een wankel evenwicht
Afbeelding van Kunst en leven, een wankel evenwichtToon afbeelding van titelpagina van Kunst en leven, een wankel evenwicht

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.30 MB)

XML (1.14 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

proefschrift
studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kunst en leven, een wankel evenwicht

(1994)–Lut Missinne–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Ethiek en esthetiek: prozaopvattingen in Vlaamse tijdschriften en weekbladen tijdens het interbellum (1927-1940)


Vorige Volgende

4.5. Conclusie

Twee breuklijnen

Het literaire veld na 1927 vertoonde twee breuklijnen. Een eerste tegenstelling tekende zich af in de discussie over de legitimiteit van een literatuuropvatting die vanuit een streng katholiek zedelijkheidsbesef de literatuur op haar morele waarde beoordeelde. De catalysator in dit proces was Gerard Walschap, wiens eerste romans in een integristisch katholieke hoek hevige weerstand uitlokten (in Boekengids, Jong Dietschland, De Pelgrim en Streven). In het debat over de katholieke roman en de katholieke kritiek in Dietsche Warande en Belfort en in Hooger Leven sloten A. van Cauwelaert, M. Gijsen, A. Demedts en U. van de Voorde zich bij het standpunt van Walschap aan. Ze streefden naar een geestesverruiming in de katholieke kritiek en naar een grotere vrijheid voor de katholieke kunstenaar.

Er was vervolgens een tweede breuklijn waar te nemen tussen auteurs en critici die het collectiviteitsideaal in de literatuur (in de vorm van gemeenschaps- en volksverbonden kunst) verdedigden, en zij die de persoonlijke beleving van de kunstenaar en de vormgeving in het werk (de persoonlijkheid) tot de belangrijkste accenten van hun artistiek programma maakten. Hier was de catalysator het maandblad De Tijdstroom. Een aantal jongeren, vooral dichters (A. Demedts, P.G. Buckinx, R. Verbeeck, J. Vercammen) profileerden zich in dit tijdschrift als een anti-expressionistische generatie. Hun programma werd door hun tegenstanders (Boekengids, Jong Dietschland, later Volk) als een terugkeer naar een vooroorlogs individualisme van de hand gewezen. De oriëntering naar de persoonlijkheid van de auteur en de grotere aandacht voor de vorm manifesteerde zich ook in de romankritieken in Vormen en in de weekbladen Elckerlyc en Nieuw Vlaanderen, waarin P. de Vree en R.F. Lissens recenseerden.

[pagina 253]
[p. 253]

De tweede oppositie persoonlijkheid/gemeenschapskunst entte zich gedeeltelijk op de eerste tegenstelling tussen rigoureuze en ruimdenkende katholieken. Ze versterkte de radicaal gesloten opstelling van een groep vertegenwoordigers van een romanmodel waarin het ideaal van een consequent katholicisme en dat van de Vlaamse volksverbondenheid werden verweven (E. van der Hallen, W. Moens, A. van de Velde, D. Vansina, in Dietbrand, Jong Dietschland, Volk). Deze richting vond haar wortels in de Rodenbach-traditie en recruteerde in grote mate uit A.K.V.S.-middens. Haar strijd was gericht tegen alle vormen van ‘individualisme’ en ‘estheticisme’, tendensen die deze groep zowel bij Teirlinck en Van de Woestijne als bij de Forum- en De Tijdstroom-auteurs aantrof. Op het folklorisme reageerde men strenger afwijzend dan Walschap, omdat men er een bedreiging voor de Vlaamse strijd in zag. S. Streuvels werd hier als de stem van de volkse epiek geprezen. Nederlandse auteurs (o.a. A. Coolen) die aan hun romanmodel beantwoordden, werden bij de Vlaamse literatuur ingelijfd.

Bij de representanten van een verruimde katholieke roman lagen de verhoudingen complexer. Ze waren het er - met de nodige accentverschillen - over eens dat de functie van de roman niet lag in de affirmatie van een voorafgegeven idealistisch (katholiek) model. Ze erkenden het recht van de auteur op een zekere vrijheid tot persoonlijke uitdrukking (het authenticiteitscriterium) en waren van oordeel dat er een professionalisering en geestesverruiming in de kritiek nodig waren. Over de verhouding tussen kunstenaar en volk ontbrak die consensus. Van de Voorde en Demedts verkozen, zonder daarom een nationalistische esthetica te verdedigen, een sterk Vlaamse inslag in de roman. Demedts bevond zich daardoor in een niet eenduidige positie, omdat hij als medestichter van De Tijdstroom in de volksverbonden middens als een vertegenwoordiger van de individualistische strekking werd beschouwd. Ook Walschap neigde eerder naar proza dat de problematiek van het Vlaamse volk behandelde. De bekommernis van Demedts en Walschap om een ruim en divers lezers-publiek te bereiken sloot hierbij aan, alsook hun terughoudendheid tegenover Elsschot. M. Gijsen daarentegen bekritiseerde de beperktheid van deze romanproduktie, hij bewonderde tevens meer intellectualistisch proza als dat van J. Vriamont of R. Brulez, en had geen moeite met een lezers-publiek dat beperkt bleef tot een elite.

P. de Vree en R.F. Lissens (in Vormen, Nieuw Vlaanderen) steunden het streven naar een grotere autonomie van het literaire veld en verwierpen zowel dogmatische katholieke inmenging als Vlaams-nationalistische en volkse aanspraken in de literatuur. Merkwaardig genoeg deden ze dit niet alleen in Vormen, maar ook in het radicaal Vlaamse Nieuw Vlaanderen en schreven ze voor de DeVlag. De Vree weigerde radicaal om een didactische of volksontvoogdende functie aan de literatuur toe te kennen

[pagina 254]
[p. 254]

en interpreteerde de gedachte van A. Vermeylen waarin deze de toekomst van de literatuur met de toekomst van het volk verbond, als een bedreiging voor de literaire autonomie en als een provincialistisch standpunt. Het persoonlijkheidsprogramma van Forum werd als een steun voor hun streven gewaardeerd. Men interpreteerde het niet in de zin van Du Perrons eis tot originaliteit, maar als het recht op vrijheid voor de kunstenaar om zich te bevrijden van extra-literaire normerende instanties, i.c. de kerk en de Vlaamse politiek.

Een tweede generatie van romanciers

Rond 1935 werd een nieuwe reeks van romanciers, M. Gilliams, R. Berghen, N. Fonteyne, A. van Hoogenbemt en M. Matthijs door de kritiek opgemerkt. Aan de eerste vier namen werd doorgaans nog F. de Pillecijn, die reeds vroeger publiceerde, toegevoegd. De kritiek beschouwde ze als opvolgers van Roelants, die de psychologische roman in de belangstelling had gebracht. In de romans van Matthijs, Demedts en Van Cauwelaert meende men dat de vernieuwing van Walschap doorwerkte. Maar vooral het werk van de eersten, in het bijzonder Gilliams, De Pillecijn en Van Hoogenbemt, werd als een nieuwe oriëntering van het proza verwelkomd. Daarbij apprecieerde men zowel de psychologisering en introspectie als de stilistische verfijning, die men aan Van Nu en Straks relateerde.

Met deze verschuiving in de canon nam ook de kritiek op Walschap toe. Door de volksverbonden richting (Moens) werd hij net als in zijn debuut-periode radicaal afgewezen op zedelijke gronden. Jonge critici (De Vree, Lissens, Lebeau) verweten hem de beperktheid van de dorpse sfeer, slordigheid en een versleten stijlprocédé. In het nieuwe romanmodel verschoof Walschap naar de richting volks- en boerenroman, Zielens werd vergeleken met Conscience en Sleeckx, Roelants met Van Nu en Straks. De innoverende waarde van het driemanschap was grondig aangetast.

Groepsstrategieën

Tot slot wijs ik nog op een aantal strategieën die het optreden van de vertegenwoordigers van het katholiek-Vlaamse model kenmerkten. De eerste twee hebben betrekking op de manier waarop zij hun literatuurconcept trachtten te legitimeren, de laatste op hun optreden als groep.

1. Hun kunstopvatting maakte totaliserende aanspraken: het volksverbonden karakter van literatuur (en cultuur) werd als een essentiële eigenschap van elke artistieke uiting voorgesteld - ‘elke kunst is volksverbonden’ (cf. wat de katholieke integristen beweerden: kunst is in se en dus altijd katholiek). Bijgevolg werd een auteur die niet aan de gestelde vereisten voldeed, als niet eerlijk, niet authentiek, of in een meer realistisch ge-

[pagina 255]
[p. 255]

oriënteerd model, als onwaar afgewezen. Met dit argument kon men zich ook verweren tegen het verwijt van tendenskunst. De volksverbonden kunstopvatting stelde, net als de katholieke, dat ze geen beperking van de menselijke leefwereld, maar juist een verruiming ervan inhield.

 

2. Subversiestrategie: er werd een eigen versie van de historische en contemporaine literatuur verspreid. Zo stelde Volk dat de psychologische roman en de nieuwe zakelijkheid beide als volstrekt overwonnen standpunten werden beschouwd in haast elke belangrijke Europese literatuur (VOL 3,1938:167). De namen van ‘de leidende figuren der generatie die nu mondig is geworden’ werden hier tendentieus ingevuld als Verknocke, Vertommen, Peleman (VOL 3,1937:214).

 

3. Blokvorming: naast de oproepen tot sterkere coherentie binnen de eigen groep en tot een aanwezigheidspolitiek op alle terreinen van het maatschappelijk leven, werd ook het vijandbeeld in stand gehouden. De tegenstander situeerde zich niet zozeer in vrijzinnige middens, waar het cultureel aanbod klein was, hoewel de voorstelling van een cultuurbeleid dat exclusief in vrijzinnige handen was, herhaaldelijk opdook. De grootste bedreiging voor de eenheid van het katholieke blok situeerde zich binnen de eigen geloofsgemeenschap. Volk had hierover een conspiratietheorie. Er zou een ‘tirannie Walschap-Van Cauwelaert’ heersen, Moens zou systematisch gekleineerd worden door Verbeeck en Demedts (NV 1935,52). Vertegenwoordigers van de tegenpartij, zoals Van de Voorde, werd op grond van gebrekkige of onvoldoende katholiciteit deskundigheid op het literaire domein ontzegd. Literatuur fungeerde in deze opvattingen immers als de bovenbouw van een algemene culturele herleving, zij het op basis van een katholiek renouveau of van de Vlaamse strijd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken