Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Carolina van Eldenberg. Eerste deel (1811)

Informatie terzijde

Titelpagina van Carolina van Eldenberg. Eerste deel
Afbeelding van Carolina van Eldenberg. Eerste deelToon afbeelding van titelpagina van Carolina van Eldenberg. Eerste deel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.28 MB)

ebook (3.46 MB)

XML (0.51 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

briefroman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Carolina van Eldenberg. Eerste deel

(1811)–Petronella Moens–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 174]
[p. 174]

Mevrouw C. van Eldenberg aan Mevrouw Edeling.

Geliefde Tante!

 

In mijn' vorigen Ga naar voetnoot(*) heb ik u in den grond van mijn hart getracht te doen lezen. Ik hield voor mijne moederlijke Vriendin niets verborgen. En waarom toch zoude ik dat doen, dierbare Beschermster van mijne kindsheid? Of zou uw oordeel meer gestreng zijn, dan dat van Hem, die mijne verborgenste aandoeningen ziet? Zou ik moeten terug beven voor de grievende verwijtingen van een hart, vol moederlijke liefde; terwijl onze eeuwige, goddelijke Menschenvriend, voor wiens vlekkeloos oog zelfs het zuiverste licht der wordende zonnen niet rein genoeg is, mij niet veroordeelt; maar met menschelijke ontferming mijn gebed, om over elke zwakheid, om over elke neiging, die met mijnen pligt strijdt te zegepralen, verhoort? Neen, edeldenkende Leidsvrouw mijner jeugd! het moedigst vertrouwen niet slechts op uwe teederheid, maar ook op uwe hoogachting, vertroost mij, bij het gevoel des lijdens, en vergroot mijne

[pagina 175]
[p. 175]

dankbare vreugde bij elke overwinning, die ik over mij zelve behaal. Ja, lieve Tante! van nieuwvlieds tegenwoordigheid was voor de rust van mijne ziel gevaarlijk geworden; maar niet gevaarlijk voor mijne deugd, voor mijne getrouwheid aan de heiligste pligten; want van nieuwvlied eerbiedigt en betracht de eeuwig onschendbare wetten der zedelijkheid, die uit de natuur van het naamloos volmaakt Wezen, dat hij met onbegrensde liefde aanbiddend vereert, voortvloeijen. Reden en Godsdienst beheerschen zijne hartstochten, en den heiligen, goddelijken wellust, dien de rust van zijn geweten, dien de vrede met God en zich zelven schenkt - dien wellust zal hij nooit aan lage vernederende drift opofferen. Ook is ware hoogachting de eenige grond onzer teedere vriendschap, de eenige grond van het zielbevredigend welgevallen, dat wij voor elkander gevoelen, en dat, zoo geen pligt ons terug hield, zich in de zuiverste liefde zoude verloren hebben. Maar kon deze ware hoogachting voor eerlooze drift bezwijken, o! dan verzonk gewis de zuiverste vriendschap en het heiligst welgevallen in den afschuwelijksten poel der lage dierlijke zinnelijkheid. Doch met dit alles, lieve moederlijke Vriendin! herhaalde mij mijn hart telkens uwe verstandige waarschuwingen tegen het misleidend vertrouwen op ons zelve. Ach! reine Engelen grootheid blijft toch altijd, in dit sterfelijk leven, met zinnelijkheid vereenigd. Onze edelste liefde voor de deugd, ons gevoel van godde-

[pagina 176]
[p. 176]

lijkheid blijft met het veelverwig weefsel der aardsche begeerten omhuld. En gij, mijne Waardste! gij hebt mij de grievendste bekommering ingeboezemd voor de aandoenlijke vriendschap, die in het deugd beminnend hart van jonge lieden, die tot verschillende seksen behooren, aangekweekt wordt. Ach! hoe vele hebben zich zelve niet misleid? Hoe vele hebben niet eer, en geluk opgeofferd, terwijl zij voor het altaar der hemelsche vriendschap waanden te knielen? Zinnelijke vreugde nam als dan voor hun oog de gedaante van den Engel der onschuld aan, die zij ontvloden waren, en stortte hun mededoogenloos in den afgrond van wroeging en schande, terwijl zij zich nog in het heiligdom der onbevlekte deugd veilig droomden. Maar ook zelfs dit wantrouwen, deze angstige vrees voor zelfsmisleiding, wat het niet, die mij de tegenwoordigheid van mijnen Vriend deed schuwen. Neen, het was een toenemend gevoel van verminderde hoogachting voor mijnen eduard. Ik weet het, geliefde Vriendin! dit gevoel, zult gij zeggen, was reeds het eerste struikelen op den weg, die naar het heiligdom des waren huisselijken geluks geleidt. En ach! Ik moet bekennen; dat gij gelijk hebt. Had ik van nieuwvlied nooit leeren kennen, mijn hart zou nimmer zoo veel geleden hebben. eduards ligtzinnigheid, het verwilderen zijner zeden, en het verkoelen zijner liefde voor mij, had mij voorzeker niet minder bedroefd; maar ik had nimmer mijn eigen hart zoo vreesselijk gefolterd, door mij

[pagina 177]
[p. 177]

eenen Echtgenoot, met alle de bekoorlijke hoedanigheden, die ik in van nieuwvlied beschouwde, dagelijks voor den geest te stellen, en mij in zijne onvermengde liefde gelukkig te droomen. Niets kan het gevoel des rampspoeds meer vergrooten, dan het bezef, dat wij zoo nabij een geluk waren, dat nu voor altijd verloren is. eduard had onze verbindtenis slechts behoeven te verbreken - iets waar toe hij, nog te Napels zijnde, zoo genegen was - en ik had van nieuwvlied mogen beminnen; ik had mijn hart, dat met het zijne zoo eenstemmig gevoelt, hem vrij met mijne hand mogen schenken. Doch soortgelijke gedachten schokten mijne rust; neen, eene gehuwde Vrouw maakt zich zelve rampzalig, wanneer zij met een' Man, dien zij hooger inschat dan haren Echtgenoot, vertrouwelijk verkeert. De vervulling der heiligste pligten wordt haar als dan eene grievende kwelling; en zoo hare deugd al niet wankelt, de reine hand der vriendschap reikt haar toch den beker der smart toe. Of kan iets smartelijker zijn, dan zich verbonden te gevoelen aan een' Man, wien men liefde en trouw schuldig is, maar wien men niet acht; wiens gebreken niet door onze liefde bedekt kunnen worden, maar in tegendeel, door vergelijking met den zoo hooggeschatten Vriend, dagelijks meer in het oog vallen? O ja, lieve Tante! ik deed eduard, door de natuur voor edele gevoelens zoo vatbaren eduard, onregt. Ach! het grievendste onregt deed ik hem; met schaamte heb ik

[pagina 178]
[p. 178]

dat gevoeld, en allen huisselijken omgang met van nieuwvlied - wat zeg ik? alles, wat onze vriendschap kan aankweeken, zal ik zorgvuldig vermijden. Ach ja! deze bloemen der vreugde zouden doodelijke giftplanten voor mij kunnen worden. eduard heeft mij verlaten; mijn hart bloedt; maar het aanwezen zou mij onverdraaglijk zijn, zoo hij mij uit verdriet, dat ik hem veroorzaakte, ach! zoo hij mij uit ijverzucht, waar toe ik aanleiding gaf, had verlaten. O kon ik u de schoone, de edelmoedige ziel van den waarlijk ongelukkigen eduard beschrijven! Hij bemint mij, hier van ben ik overtuigd, met al de sterkte van zijn mannelijk hart; ik heb hem miskend; hij verbergt zijne eigen waarde onder een masker, dat men hem opgedrongen heeft. Uit valschen hoogmoed wilde hij zedeloos schijnen; maar de zaden der edelste deugd zijn in zijne ziel niet verstorven.

O Tante! kunt gij het gelooven? eduard had het hart van zijnen Vriend van nieuwvlied reeds van het eerste oogenblik af bespied; hij kende de opkiemende neiging des Jongelings voor mij; maar hij stelde het heiligste vertrouwen op de deugd van zijnen Vriend, en op de trouw van zijne carolina. En hoe veel eerbied vorderde dat vertrouwen niet? Maar ik heb het ook geeerbiedigd. Aan den rand des afgronds zelfs zoude zulk een vertrouwen genoeg zijn geweest, om mij terug te doen vlieden. O met welk eene teederheid heb ik mij dan ook weêr aan den Vriend mijner jeugd

[pagina 179]
[p. 179]

gehecht, vooral, geliefde Vriendin! wier moederlijk hart zoo getrouw voor mij klopt, vooral, toen ik mij in de heiligste betrekking tot eduard en tot de geheele menschheid gevoelde. Ja, lieve Tante! uwe carolina leeft heden in de teederste verwachting. Na weinige maanden - o hoe zoet, maar ook hoe aandoenlijk is die gedachte! - na weinige maanden vlecht een onsterfelijk wezen door den band des huwelijks eeuwige onverbreekbare draden, die zich door de geheele menschen-wereld uitbreiden. Stille tranen van vreugde en smart mengen zich hier met mijne letteren. eduard, de Vader van het dierbaar onderpand onzer vereeniging, is nu het voorwerp mijner heiligste liefde. Hoe kan het mogelijk zijn, dat eene Moeder den Vader van het kind, dat onder haar hart sluimert, niet onvermengd liefheeft, ook dan zelfs, wanneer de grofste gebreken des Echtgenoots haar bedroeven? eduard knelde mij vol verrukking aan zijn hart, toen het vrolijkste vooruitzigt ons vleidde. Hij scheen geheel buiten zich zelven, en zwoer mij op nieuw, onder de teederste liefkozingen, onschendbare trouw en liefde.

Sedert lang had eene diepe droefgeestigheid zijn gelaat bewolkt; zijn gedrag had iets donkers, iets raadselachtigs; doch in dit heilig oogenblik scheen zijn hart weêr geopend voor de vreugde. ‘Neen, lieve carolina!’ - zeide hij - ‘mijne zielesmart zal u niet meer bekommeren. O vergeef het mij! ik stoorde maar al te vaak uwe rust. De tra-

[pagina 180]
[p. 180]

nen, die ik in uwe liefdevolle oogen zag zwellen, verteederden mijne geheele ziel. Ach! het is wroegend naberouw, lieve carolina! Ik heb u in den jammer, die reeds vóór mijne geboorte, voor mij bereid was, medegesleept; maar gij zult het mij vergeven, en God zal zich over ons erbarmen.’

‘Wat gij ook voor mij verbergt;’ - antwoordde ik, terwijl ik een' traan van zijne wangen kuste - ‘alles, alles is u vergeven, lieve Man! Vader van ons nog ongeboren kind! Gij hebt het niet in uwe magt, om mij ongelukkig te maken, zoo lang gij mij liefhebt. Ik vrees niets in uwe armen; aan uwe liefdevolle borst zal ik levensvreugde inademen, in spijt van allen druk, van alle rampen, die ons zouden kunnen treffen.’

Van dien tijd af scheen mijn lot geheel veranderd te zijn. eduard was nu de teederste Echtgenoot, en ik begon mij de schoonste toekomst te beloven. Mijn Vader, wiens gedurig meer wankelende gezondheid mij sedert lange het ergste deed vreezen, scheen door de zoete hoop op mijn geluk weêr nieuwe levenskracht te ontvangen. ‘Neen, uw eduard is voor de deugd, is voor u niet verloren!’ - sprak hij, terwijl eduard, die den geliefden Grijsaard een Gezang uit den Ouderdom door r. feith, met een diep geroerd hart, en met zijn schoone stem, zoo vol gevoel en uitdrukking had voorgelezen, de kamer verliet, ‘Zijne beginselen zijn niet zoo verwoest als ik wel vreesde, mijn Kind! O gij weet niet, wat uw Vader

[pagina 181]
[p. 181]

geleden heeft, toen ik, om aan mijne verbindtenis getrouw te blijven, u, het eenigste, wat mij op aarde dierbaar is, waande te hebben opgeofferd. Doch het is voorbij, de angst, die dit Vader-hart verscheurde, is voorbij. eduard bemint u met zijne geheele ziel; slechts uit valschen hoogmoed wilde de Jongeling den ellendigen toon der zedenloosheid volgen, en de rol van eenen woesteling spelen. Maar geloof mij, lieve carolina! hij bezit nog het zelfde hart, dat weleer voor de edelste aandoeningen vatbaar was. Neen! ik heb mij den onschuldigen, maar verwaarloosden Jongeling niet te vergeefs aangetrokken; ik ben niet door mijne vooringenomenheid misleid geworden; maar zijn Vader! - o! dat bedekt, dat nooit kenbaar karakter, het welk die Man bezit, kan mij doen beven.’

Ik omhelsde mijn' Vader, ik noemde mij gelukkig, en ik poogde alle zorgen uit het hart mijns Vaders te verdrijven, door hem te verzekeren, dat eduard niet meer dacht aan zijne voorgenomene reis naar Napels, en dat hij niets vuriger verlangde, dan het ambt, waar van ik u, lieve Tante! in mijn' vorigen geschreven heb, te mogen verkrijgen, en als dan op eene nuttige wijs werkzaam, alle de genoegens der vriendschap en des huisselijken levens te genieten. ‘Het ambt verkrijgt hij zeker;’ - hernam mijn Vader - ‘nog een paar dagen, en ik zal hem met het berigt daar van kunnen verrassen. Ja, lief Kind! dat ontbreekt

[pagina 182]
[p. 182]

slechts nog aan eduard's rust; ik ken de oorzaak van het verdriet, dat hij zints eenigen tijd voor ons poogt te verbergen. Heel duidelijk verbeeld ik mij, dat het zijne natuurlijke trotschheid grieft, dat alles, wat hij nu bezit, voorheen alleen uw eigendom was. Hij zou zich veel beter gevoelen, wanneer hij u ook iets had aantebieden. eduard begrijpt nog niet regt, dat eene Vrouw, wanneer zij haar hart aan den geliefden Man schenkt, al het overige volstrekt niets rekent. eduard begrijpt nog niet regt, dat gij niets minder van hem vordert, dan zijne reine onverdeelbare liefde; terwijl alle vergankelijke goederen, bij die liefde vergeleken, zoo weinig waarde bij u hebben, als het schuim der zeegolven bij hem, die met levensgevaar in den afgrond duikt, om kostelijke paarlen te zoeken. Heeft eduard nu eenmaal het bewuste ambt verkregen, dan zal hij zich meer als een Huisvader, die tot nut van zijn gezin leeft en werkt, gevoelen, en dat gevoel zal hem veel moediger veel vrolijker doen ademhalen. De bewustheid, dat wij nuttig zijn, en het geen wij genieten, meer of min verdienen, is zulk eene schoone bewustheid, mijn Kind! de goede God! de wijze Vader van het heelal, die het menschelijk leven hier in deze eerste oefenschool, ook met zalige zelfsvoldoening wilde doorwewen, bevredigde daarom onze eerste ouderen met hun lot, door aan den Man de zorg voor het levensonderhoud op te dragen, en aan de Vrouw het moederlijk geduld en

[pagina 183]
[p. 183]

de teedere bezorgdheid voor het kroost. De tweede oorzaak van eduard's verdriet’ - zoo vervolgde mijn Vader, na eenige oogenblikken, waarin hij zich scheen te bedenken, - ‘is de toestand, waarin zich zijn Vader bevindt. Deze heeft vele schulden gemaakt, veel meer dan aan mij, of aan eenig mensch bekend was. De som, die ik hem geleend heb, is op verre na niet toereikende, om zelfs maar de voornaamste aftedoen. De wettige schuldeischers vorderen welligt voldoening, en de Hemel weet, of eduard, tot voorkoming van geweldige maatregelen, zich niet als borg heeft moeten verbinden. Hoe zou u zoo iets bevallen, lieve carolina?’

Ik. ‘eduard zou in mijn oog alsdan gedaan hebben, wat natuur en pligt van hem vorderden. Hoe toch zou een Zoon, die een regtschapen hart bezit, zich in het ruim genot zijner goederen kunnen verheugen, terwijl zijn oude Vader, door den duldeloozen last van schulden gedrukt, met schande en smart in het graf zinkt? Neen, zulk een onbermhartig Zoon zou ook nooit een liefderijk Echtgenoot, nooit een teerhartige Vader kunnen zijn. Doch zoo mijn eduard zich verbonden heeft, dan bedroeft mij alleen zijne achterhoudendheid. Ach! zou hij mijne liefde voor de rust van zijn geweten, zou hij mijn tederste deelneming kunnen wantrouwen? O hoe gaarn zou ik een gedeelte van ons eigendom, hoe gaarn zou ik, wanneer de nood het vorderde, alles willen zien opofferen aan de

[pagina 184]
[p. 184]

tevredenheid, aan het geluk van mijnen eduard, en aan de eer van zijnen naam.’

Mijn Vader zag mij met een oog vol teederheid aan. eduard trad binnen, hij drukte mij een' kus op de lippen, zette zich nevens mij, en las mij weêr eenige schoone regels voor. Den volgenden dag ontving hij een' brief; het opschrift was van zijn Vader; doch ik zag bij het ontzegelen, dat de oude Heer hem niets had geschreven, maar slechts een' geopenden brief ingesloten. eduard ging met denzelven in zijne kamer; doch na het lezen van dien brief, verzonk hij op nieuw in de schrikwekkendste zwaarmoedigheid, die aan vertwijfeling scheen te grenzen. Ik deed alles, wat in mijn vermogen was, om zijn vertrouwen te winnen, en zijn leed te verzachten; maar vruchteloos. Meer dan eenmaal scheen hij door mijne gebeden verteederd te worden; groote tranen druppelden dan uit zijne neêrgeslagene oogen, en vurig omarmde hij mij. ‘O! voel,’ - zeide hij dan zuchtende - ‘hoe angstig dit hart klopt; het is zoo schuldig niet, lieve carolina! als het u eens zal schijnen. Ik moet u ontvlugten; ween niet; noem mij nog eenmaal uwen eduard! ja, ja, dat ben ik, arme bekoorlijke Moeder van mijn onschuldig Kind!’ IJlings rukte hij zich dan los, en vloog de kamer uit, zonder meer naar mij te hooren. In die zelfde week kreeg mijn Vader het zeker berigt van eduard's aanstelling tot het bewuste ambt; ook had de oude Man omtrent mijne goederen eene

[pagina 185]
[p. 185]

soort van verdeeling gemaakt. ‘Lieve Dochter!’ - zeide hij - ‘zoo gij en eduard met mijne schikkingen te vreden waart, en gij besteedde de eene helft van uw beider bezitting tot het betalen der schulden van eduard's Vader, (schoon die voorzeker zoo groot niet zullen zijn) maar al waar dit zoo, zie, dan behoudt gij beide nog de andere helft, waar aan gij nog genoeg hebt, immers om matig te leven; daar eduard nu ook zijn inkomen heeft: heel veel hebt gijlieden toch niet noodig. Wij zullen zien, of wij de donkere wolken, die eduard's geest benevelen nu kunnen verdrijven.’

Ik overlaadde mijn' goeden Vader met liefkozingen, en weende van vreugde, toen ik emilia aan den arm van eduard door de ruischende herfstbladen, die de groote laan als overdekken, zag aankomen. Ik wilde eduard reeds te gemoet snellen; dan in het zelfde oogenblik drong fredrik, onze gewezen Tuinman met zijne Vrouw en beide Kinderen, in de kamer. Gij weet, lieve Tante! het ongeregeld gedrag, of liever de woeste buitensporigheden van dien Man, dwongen ons, om hem, nu drie jaren geleden, zijn afscheid te geven; ook weet gij, dat de ongelukkige zints dien tijd uit woedende wraakzucht tot driewerf toe op onze goederen brand stigtte, die, vooral de laatste reis naauwelijks kon gebluscht worden, eer de vreesselijkste schade was veroorzaakt. Ook pleegde hij buiten dien een aantal verachtelijke misdrijven. Mijn Vader gevoelde zich toen verpligt, om dit schadelijk mensch, dat

[pagina 186]
[p. 186]

eigendom noch wetten eerbiedigde, in hechtenis te doen nemen. Doch eer dit besluit nog ter uitvoer werd gebragt, scheen het kleine Dorpje E....., waarin zich fredrik met de zijne dien winter bevond, bij eene doorbraak van den Rijndijk onder de golven als begraven. Wat het gevoelvol hart van mijn' Vader toen geleden heeft, en hoe veel ongelukkigen door zijne zorg aan den dood ontrukt zijn, weet God. Ook de arme fredrik worstelde een' geheelen bangen nacht met den dood. Zijne hoog zwangere Vrouw, met haar van honger en koude bijna bezweken Kind, was door de zorg en aanmoediging van mijn' Vader gered; maar welk eene belooning hij ook aanbood, elk weigerde zijn leven voor dat van den ondeugenden en zoo algemeen verachten fredrik te wagen. Eindelijk begaf zich mijn Vader met nog twee menschenvrienden in een klein vaartuig, stuurde tusschen de wentelende ijsschotsen door, en redde, met onbeschrijfbare moeite, en in het dringendste doodsgevaar, den reeds dood schijnenden ongelukkigen, die, tusschen het ijs bijna verpletterd, nu door de golven ginds en weder werd geworpen. Hij ontwaakte eerst uit zijne bewusteloosheid, toen hij, op de best mogelijke wijs verzorgd, zich in eene veilige boerewoning aan de oppassing van goedhartige lieden toevertrouwd zag.

Mijn Vader wilde bij fredrik niet als de Redder van deszelfs leven bekend zijn, en had zich om die reden verwijderd. De verschrikkelijke

[pagina 187]
[p. 187]

angst des doods, die zulk een' geruimen tijd de misdadige ziel van dezen Man bestormde, en het verteederend gevoel der blijde uitredding, gaven den ellendeling aan zich zelven en aan de deugd weder; nog met verbleekte lippen zwoer hij zijn buitensporig gedrag af, met het hartelijkst berouw beleed hij alle zijne misdrijven, hij bad God en menschen om vergeving, en deed de plegtigste beloften, om met inspanning van alle zijne vermogens aan de heiligste pligten getrouw te zijn. En deze verbetering was den Man waarlijk ernst. Hij verlangde niets vuriger, dan om den redder van zijn leven te kennen en te mogen danken. Vooral verlangde hij ook nu naar gelegenheid, om zijne goede voornemens ten uitvoer te kunnen brengen. Dit laatste gelukte hem; want mijn Vader deed hem, in het geheim, van alles voorzien, wat hij behoefde, om door naarstigheid en een geregeld gedrag voor zich zelven en voor zijn gezin het brood te kunnen verdienen. Ruim een uur van hier woonde fredrik met Vrouw en Kinderen gerust en te vreden; hij arbeidde met onvermoeide vlijt, was door zijn kunde als Tuinier nuttig in den geheelen omtrek, en verkreeg de achting van allen, die hem kenden. Alleen de wensch, om zijnen redder en weldoener te mogen kennen en danken, bleef hem ontzegd. Gij weet, lieve Tante! hoe zorgvuldig Vader zijne weldaden bedekt houdt; ik zelf heb van al het voorgevallene omtrent fredrik tot hier toe niets geweten. Intusschen was het nu

[pagina 188]
[p. 188]

fredrik eindelijk gelukt, aan den Man, die zints lang de noodlijdenden, die Vader in het verborgen weldoet, met een oplettend oog moet bespieden, om was het mogelijk hun zoo wel aan de zedenloosheid, als aan het grievend gebrek te ontrukken, het geheim te ontwringen. Geheel verstomd was fredrik toen hij in mijn' Vader, toen hij in den Man, dien hij zoo lang getergd, zoo boosaardig beleedigd en benadeeld had, den edelmoedigen menschenvriend, aan wien hij zijn leven en dat van alles, wat hem dierbaar was, zoo wel als zijn tegenwoordig geluk te danken had, ontdekte. Waarlijk, deze zoo weinig beschaafde mensch, bezit een teeder, een levendig gevoel. In het zelfde oogenblik, waar in hij zijnen weldoener leerde kennen, drukte hij zijne Vrouw en Kinderen aan het hart. ‘Wij moeten heen;’ - riep hij, met een door tranen versmoorde stem, - ‘wij moeten naar den grootmoedigsten der menschen, of het hart vliegt mij uit de borst.’ Nog in deze zelfde verrukking wierp hij zich aan de voeten van mijn' Vader; zijne oogen, waar uit groote tranen druppelden, schitterden door een gevoel, dat hij te vergeefs met verwarde woorden poogde uittedrukken. Hij drukte de hand, waar mede Vader hem wilde dwingen, om op te staan, in de hevigste vervoering aan zijn hart, en aan zijne lippen. ‘O mijne Vrouw! o mijne Kinderen!’ - stamelde hij - ‘knielt voor dezen Man. Veel meer dan het leven zijn wij aan hem verpligt. reinhart, deze

[pagina 189]
[p. 189]

naam moet het eerste woord zijn, dat wij elken morgen zegenende uitspreken. Lieve Vrouw! de naam van dezen Goddelijken Man, want dat is hij, moet gij uwe lieve kleine het eerst leeren noemen.’ Ook de Vrouw snikte luid. Het was ons niet mogelijk de menschen tot bedaren te brengen. fredrik werd naauwelijks eduard nu ook gewaar, toen deze met emilia in de kamer trad, of hij wendde zich tot hem. ‘O ja! gij zijt dezelfde Heer, dien men mij aangewezen heeft; gij zijt getrouwd met de lieve Jufvrouw reinhart; gij zijt dus ook braaf en goed, anders konden deze reine Engelen u niet zoo lief hebben. Maar wat zeg ik? zij hebben alle menschen lief. O mijn Heer! ik was de verachtelijkste booswicht; ik heb tegen God en de geheele wereld gezondigd. Al het goede dat ik genoot, heb ik met voeten getrapt; ik heb de baldadigste gruwelen gepleegd. Ach! de goede, de brave Heer reinhart heeft een onbegrijpelijk geduld met mij gehad; maar ik verachtte, ik bespotte hem, en ik deed mijn best, om alles, waarin hij of zijne lieve Dochter genoegen vonden, te bederven. Eindelijk dwong ik dezen goeden, weldadigen Heer, om mij uit zijn' dienst te zetten; maar toen brande ik door woedende wraak. Mijne arme Vrouw zelve moest mij ontvlugten; want ik had alle menschelijkheid uitgeschud. Dagelijks verhit door den drank, dacht ik aan niets dan aan brandstichten en moorden. Zelfs alles, wat ik magtig kon worden hier op Vreden-

[pagina 190]
[p. 190]

burg, heb ik weggeroofd; uwe fraaije tamme duifjes, lieve Mevrouw! die gij met zoo veel vermaak opkweekte, heb ik gestolen, of baldadig gedood. Meer dan eenmaal heb ik, half dronken, besloten - o! ik sidder nog voor die gedachte - den Heer reinhart om het leven te brengen. Onderscheidene malen heb ik deze geheele plaats willen verbranden; en goede Hemel! deze brave, deze onvergelijkelijke Man, die gij daar met die hemelsche rust op het voorhoofd ziet staan, waagde zijn leven, om mij, zijnen dood vijand, mij, die een moordenaars hart in de borst droeg, te behouden. Zonder dezen menschenvriend was ik als een doemeling gestorven, en voor Gods oordeel verschenen. De barmhartige Samaritaan nam slechts een' vreemdeling in zijne bescherming, maar deze barmhartige Vriend van God en menschen, verloste zijn' bekenden Vijand van den dood, voedde en kleedde hem en maakte hem den gelukkigsten van alle menschen. O! ik weet het nu, hoe zalig het is getrouw aan de heiligste pligten te zijn. Voorheen kende ik geene rust, geen vrede voor mijn hart; maar nu ben ik als in den Hemel. De zwaarste arbeid geeft mij vreugde, mijne Vrouw en Kinderen zijn mijn wellust; en dit alles is het werk van dien Man, van dien grooten, dien edelen Man, dien gij uw' Vader noemt. O mijn Heer! hoe gelukkig zijt gij niet! De eenige Dochter, het afbeeldsel van de ziel diens braven, is uwe Vrouw.’

[pagina 191]
[p. 191]

fredrik zeide in zijne vervoering nog zoo veel tot lof van uwe carolina, dat zij het blozend gelaat aan de borst van haren eduard moest verbergen. Het was waarlijk een treffend tooneel. Het ernstig, het eerbiedwekkend voorkomen van Vader, kon den door dankbaarheid geheel buiten zich zelven zijnden fredrik, naauwelijks terughouden van de overdrevendste eer- en vreugde-betooningen. Hij bood alles, wat hij had, zijne kracht, zijn' tijd, zelfs zijn leven aan, om mijn' Vader en ons eenigen dienst te doen. Telkens herhaalde hij de beschrijving van zijnen gelukkigen toestand, waar aan, volgens zijne betuigingen, nu niets meer ontbrak, en eindigde dan in den vurigsten wensch om ons heil. Zijne Vrouw, zijn vierjarig Knaapje, en zelfs het onnoozel Wicht op den arm der Moeder moesten de hand van hunnen weldoener, gelijk hij mijn' Vader noemde, zegenende kussen. Ik omhelsde de van gezondheid blozende Kinderen, gaf hun kleine nuttige geschenken, en drukte de dankbare Moeder minzaam de hand. Vader gaf fredrik nog eenige hartroerende lessen, en maakte verstandige schikkingen met hem. Zoo verliet ons dit zegenende huisgezin, waar over zich de Engelen in den Hemel voorzeker zullen verblijden. Nog in het zelfde oogenblik gaf Vader na aan eduard kennis van zijn aanstelling tot het bewuste ambt, en te gelijk ook van de gemaakte verdeeling mijner bezittingen, of liever van den afstand, dien ik met zoo veel genoegen deed

[pagina 192]
[p. 192]

van de helft mijns eigendoms tot betaling der schulden van eduard's Vader; schoon dat, en geheel mijn eigendom, sedert onze huwelijks-vereeniging ook volstrekt aan eduard toebehoorde. Maar oordeel over mijn smart en verbazing, toen ik eduard doodelijk zag verbleeken, en zich aan mijne omhelzing ontrukken. ‘Ongelukkigen!’ - riep hij als in wanhoop - ‘o schuw de slang, die gij in uwen boezem heb gekoesterd. Ik ben een veel snooder booswicht dan de arme fredrik. Ik heb u van alles beroofd, ook van de hemelsche vreugde des weldoens. Ik moet weg, voor altijd weg van u.’

Ik, mij weder in zijn armen werpende. ‘eduard! geliefde eduard! om 's Hemels wil! wat kan u toch bedroeven? Hebt gij mij arm gemaakt? Wel nu, laat ik de armoede slechts met u deelen. Kunt gij uwe carolina verlaten? O dan kunt gij mij ook haten.’

Met drift sloot hij mij nu in zijne armen. ‘God zal ons beide rigten;’ - zeide hij - ‘mij zal hij veroordelen, omdat ik een' Engel deed lijden; maar hij zal mijne eeuwige liefde voor u in het binnenste van mijne ziel lezen.’ Hij geleidde mij nu naar mijn' Vader, die met stomme smart de oogen stijf op den grond hield gevestigd. eduard greep zijne hand, en weende. ‘Noem mij nog eenmaal uw' Zoon, mijn Vader!’ - zeide hij - ‘o vloek mij niet, wanneer gij mijne verlatene carolina, arm en ellendig, Moeder van den erf-

[pagina 193]
[p. 193]

genaam mijns ongeluks ziet worden, of wanneer gij met het laatste tranen-brood in de hand sterft. Neen, ik wil het leed niet zien, dat ik bewerkt heb, vaart eeuwig wel!’

Ik poogde hem vast te houden, ik wierp mij schreijende in zijnen weg, ik omhelsde zijne knieën; doch hij rukte zich uit mijne armen los, hield zijne handen voor zijne oogen en snelde de kamer uit. Ik had geene kracht meer, om hem te volgen, ook hield de lieve emilia mij terug; want ik was doodelijk bedroefd en ontsteld: doch mijn arme, goede Vader, die zich zoo veel vreugde van deze oogenblikken had beloofd, maar nu alle zoete vooruitzigten zag verijdeld, kon, noch wilde eduard laten ontvlugten, zonder hem zijn zonderling gedrag, zijn halstarrig terugstoten van alle liefde en hulp, vaderlijk onder het oog te brengen; doch ook dit was te vergeefs. eduard, die met overhaasting orders had gegeven, om zijn paard te zadelen, bleef onverzettelijk.

‘Mijn Zoon! mijn eduard!’ - zeide de geliefde Grijsaard, en hij breidde de bevende armen naar hem uit - ‘heb medelijden met deze grijze haren; gij doet mijn dierbaar kind van smart sterven, door haar met een hart vol wreede achterhoudendheid te ontvlugten. Kom, belijd aan de borst van uwen Vader, van uwen Vriend, de misdaad, die u bedroeft.’

eduard viel hem om den hals en snikte, doch geen woord vloeide over zijne lippen. Nu wierp

[pagina 194]
[p. 194]

hij zich op zijn paard en ijlde voort. Nog dien zelfden avond keerde zijn knecht terug, om eenige zaken van zijnen Heer in te pakken, en bragt mij de volgende regelen, door eduard met eene sidderende hand geschreven:

Eeuwig dierbare Carolina!

‘Ja, ik moest u ontvlieden, maar mijne ziel is verscheurd. O wantrouw de liefde niet van uwen rampzaligen eduard. Ik bevind mij nog in uwe nabijheid; maar eer de dag nog aanbreekt, ben ik op reis. Ik vlieg naar Italie. Niet, geliefde van mijn hart! om, gelijk ik voorheen verlangde, mij aan dartele vermaken over te geven; neen, ik heb aan uwe zijde, ik heb aan uwen reinen boezem weêr de zaligheid der onschuld en der deugd leeren genieten. Ik gruw van lagen wellust, van alle buitensporigheden. Neen, zijt gerust! Dit bloedend hart blijft tot zijn' jongsten slag aan u getrouw. O! het was welligt minder misdadig, dan ik wilde doen gelooven. Ellendige dwaas, als ik was! ik kon hoogmoedig zijn op een verfoeijelijk zedenbederf, dat mij waarlijk nog niet tot in mijn binnenste had aangetast. O laat deze opregte betuiging, die uit mijne jammervolle ziel vloeit, u vertroosten! Neen, ik gevoel, het mijne dierbare! ik moest u niet verlaten; het mij aangeboden ambt, dat ondankbaar door mij versmaad schijnt te worden, zou genoeg opleveren, om ons voor
[pagina 195]
[p. 195]
gebrek te beveiligen; en ik weet het, de ware rijkdom woont in uw liefdevol, in uw tevreden hart, en kan u door geen geweld ontroofd worden. Maar het is mij, even als of de geheele natuur in de vreesselijkste verwoesting wegzinkt, wanneer ik mij verbeeld, u en uwen dierbaren Vader op de schandelijkste wijs door mij verraden, en aan de grievendste behoeften ten prooi te zien, en dan gemarteld te worden door het verschrikkelijk denkbeeld, lieve, engelachtige carolina! dat gij zoo volkomen gelukkig had kunnen zijn, zoo gij niet aan mijne belangen - neen Hemel! aan de belangen van mijnen eerloozen Vader, - waart opgeofferd. Mijn huwelijk met u verwoest het geluk van den edelsten Jongeling. Ach! in de armen van den edel denkenden van nieuwvlied zoude u geene ramp hebben getroffen; uwe beider in elkander smeltende harten hadden Paradijs-vreugde gesmaakt, en de laatste stervende blik van uwen Vader had nog van zielen-wellust geschittert. Ach! vloek mij niet, geliefde! de vreesselijkste gloed brandt in deze borst, wanneer ik mij u als de Echtgenoote van van nieuwvlied voorstel. O! ik had u niet moeten wederzien; en toch schonk dat wederzien mij de vatbaarheid terug, om menschelijke zaligheid te genieten. Mijne gedachten zijn verward, vaarwel Geliefde! ik mag dezelfde lucht niet meer met u inademen. O kon ik u lot, kon ik het lot van ons ongeboren Kind nog eenige
[pagina 196]
[p. 196]
verzachting toebrengen, en dan sterven! Ja, hoe het ook zij, carolina! den dood zal ik zoeken geliefde! dan zijn uwe banden verscheurd. Een gloeijende traan valt op deze letteren. carolina! nog mijne carolina! zijt als dan gelukkiger, dan met de rampzalige Vader van het wicht, welks aanwezen u zelfs nog in de zaligste oogenblikken zal doen denken aan den waarlijk meer medelijden dan verachting waardigen eduard.’

Ik behoef u niet te zeggen, lieve Tante! met welke aandoeningen ik dit geschrift las. Het was den Knecht verboden ons te zeggen, waar zijn Heer zich onthield. Hij vertrok weêr spoedig, en ik schreef eenige naauwelijks leesbare letteren, tot antwoord aan mijnen ongelukkigen eduard. Mijn geheele gestel is geschokt, wat moet ik verwachten, lieve moederlijke Vriendin. Ach, waart gij heden bij mij! Nooit scheen mij de naderende winter zoo doodsch, zoo kommervol. Omhels uwe lieve julia en hare Kinderen voor mij, en schrijf, o! schrijf vertroostende en bemoedigende aan uwe hartelijk liefhebbende

 

carolina.

voetnoot(*)
Deze brief, gelijk alle andere, die tot de ontwikkeling der geschiedenis weinig of geene betrekking hebben, bleef ongeplaatst.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken