Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De bevrijders (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van De bevrijders
Afbeelding van De bevrijdersToon afbeelding van titelpagina van De bevrijders

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.87 MB)

Scans (7.05 MB)

ebook (2.94 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De bevrijders

(1921)–P.H. van Moerkerken jr.–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 26]
[p. 26]

Hoofdstuk VII

IN DE ZOELE SCHEMERING VAN APRIL WANdelde Tobias Soelens den Heiligen Weg af. Tussen de oude gevels der enge straat dreven de geuren van weiden en tuinen; de hemel was goud boven de lichtgroene bomen langs het Singel. En toch, ondanks de belovende zoetheid van het voorjaar voelde de jonge dichter zich ontstemd. Die zoetheid schonk hem geen roem en rijkdom, geen sierlijke klederen en welvoorzienen dis.

Hij tastte naar den zak van zijn vaal-groenen zomerrok die uitpuilde door een zware papierrol. Het waren zijn laatste gedichten, oden en zangen in den stijl van Feith, tegen zijn fiere verwachting geweigerd door den uitgever van zijn eersteling die twe jaar geleden verschenen was. Tobias had Gartman zo-even in de Kalverstraat bezocht. Doch met spot was hij ontvangen; verontwaardigd had hij gehoord hoe de oplaag van zijn onverkoopbaar gebleven werk, een epos over de tabak, door den gevoellozen man van de hand was gedaan tegen een spotprijs. De vierhonderd exemplaren lagen in de wateren der Noordzee; zij waren, met mislukte zijdestoffen uit Frankrijk, als schijnbare lading meegevoerd door een vrachtvaarder die koloniale waren uit Engeland ging halen; doch bij de nadering van een Engels douaneschip was heel de waardeloze vracht over boord gegooid. Waarom had hij ook de tabak bezongen! Waarom zijn zangerige alexandrijnen niet gewijd aan een stoffe die minder door het noodlot dezer tijden vervolgd werd! Op de tabak rustte een vloek. En wat had hem dit onzalig onderwerp doen kiezen? Zijn liefde voor de dochter van zijn beschermer! Maar ook op haar immers woog, door den handel haars vaders, diezelfde vloek. Waartoe om haar nog veel moeite gedaan! Zij had met hem gespeeld, hem soms vertrouwelijk naderend, dan weer trots zich afkerend met spottenden glimlach. Wel had zij geluisterd toen hij, doordringend in haar blauwe ogen starend, zijn liefdeklacht aan Phyllis voordroeg en in die smachtende regelen haar eigen blonde schoonheid beschreef ... Wel las zij - hij had het zelf gezien, den vorigen zomer, in den koepel op Wijckervelt - Feith's verrukkelijk en gevoelvol werk: ‘Ferdinand en Constantia’ ... En toch had zij weer honend gelachen om haars vaders voordracht,

[pagina 27]
[p. 27]

gewis niet onberispelijk, van ‘Het Graf’. Neen! tot haar zou hij zich niet meer hoopvol wenden! En bovendien, de Van Wijcks verlieten over enkele dagen het grote huis op de Keizersgracht voor hun onaanzienlijk hofsteetje buiten Haarlem. Mijnheer David moest wel zeer verarmd zijn ... Ach, welk een tijden voor de Dichtkunst! Op hem, Tobias, den vrijen poëet, kon de hand worden gelegd door het slavenstelsel der konskriptie. Hij zou wellicht mee moeten naar verre landen, in het leger van den Overweldiger. Al was hij nu arm, al liep hij nu rond met een vierde van zijn loon van 't vorig jaar, hij was toch vrij van den morgen tot den avond, nu het kantoor van David van Wijck gesloten was; hij kon al zijn uren besteden aan gesprekken met dichtervrienden in de goedkope kafétjes, aan wandelingen 's ochtends door de stad, waar hij lonkte naar de moje dienstmeisjes die de stoepen der deftige huizen dweilden. O, het leven in Amsterdam was lustig en fraai! Het mocht niet door een dwingeland worden verstoord...

Een verheugende gedachte deed hem opeens stilstaan op de brug der Herengracht en zuchten van genot. Hij zou den dwang der konskriptie kunnen afkopen als hij rijk was. En rijk kon hij worden door een weloverlegd huwelijk. Van Wijck had hem verteld dat freule Agathe Fabian het huis op de Keizersgracht gehuurd had; zij verliet den achterhoek van Gelderland voor de eerste maal haars levens; zij zou dus het leven der hoofdstad niet kennen. Met de woordenzoetheid der dichtkunst kon hij wellicht haar voor zich winnen. Zou zij niet gevleid zijn door zijn lof en minnekozing?

Helaas, met zacht geneurie verder flanerend door de Leidsestraat bedacht hij dat zeker wel haar raadsman, Jacob ter Wisch, geheime plannen met haar had ... En in twijfeling tussen hoop en mismoedigheid tastte hij naar het handschrift in zijn zak en zuchtte opnieuw.

Op de kruising van Leidsestraat en Keizersgracht trok een ongewoon gejoel zijn aandacht. Hij herkende de verfoeide Franse gendarmes; het opdringend volk beschimpte hen, bauwde hun vreemden tongval na. Een paar woedende vrouwen hielden hun de vuist voor het gelaat.

Die geestdrift van het gepeupel te zien deed Tobias goed. Dit kon de geboorte ener nieuwe omwenteling zijn, het ontwaken van het volksgeweten tegenover de uitheemse tyrannie ...

[pagina 28]
[p. 28]

Hoogdravende regels van een opstandigen zang welden in hem op. O, de Muze verliet hem niet! En op enigen afstand, buiten de dracht der keien die, uit het brugplaveisel losgewoeld, al werden geworpen, bleef hij staan kijken. Hij zag de sabels der gendarmen over de hoofden der schreeuwende menigte zwieren en verdwijnen in de gracht. Een wild hoongejuich schalde op, vol vloeken van hatend genot.

Tobias mocht het gewoel ener volksmassa wel; hij kon er onverdacht rondgluren naar de nieuwsgierige dienstmaagdjes, ze over de wangen strelen of eens zachtjes knijpen in den arm. En hij lette al weldra niet meer op het tumult, doch bespiedde de toeschouwsters met zoekenden blik. Nu, in de klare schemering van den voorjaars-avond, gloeiden de ogen der jonge vrouwen zo wonderlijk; het was of hare gestalten voller en leniger waren.

Opeens herkende hij Santje, het jongste meisje der Van Wijcks. Zij glimlachte hem toe, met een haast onmerkbaar knikje. De witte kap der vissersmeisjes overhuifde het donkere haar, het fijn-omlijnd gelaat; zij droeg de kleding van het Zandvoortse volk, de rokken wijd, het paarse jakje plojend over de nog kinderlijke borst. Een grote sluitmand droeg zij aan den arm.

Hij slenterde haar achteloos op zijde en drong haar met vleiend-zoete woordjes weg uit de menigte, langs den stillen al donkeren walkant. En fluisterend vroeg hij, terwijl hij strak staarde naar haar gebogen hoofd:

‘Wel Santje, wat is er aan de hand dat je zo laat alleen bij den weg bent? Zo'n lief kind mag niet onbeschermd zijn.’

Zij vertelde hem, verlegen lachend, dat over twe dagen het gezin naar Wijckervelt vertrok. Het gaf veel drukten; er waren inkopen voor de reis te doen en het huis moest geschuurd en geboend zijn vóór de komst der vreemde dame. Maar zij vond het niet plezierig, weg te gaan uit de stad, naar de streek die zij sinds haar geboorte kende. Op Wijckervelt was niets te zien; Zandvoort, waar de familie harer moeder woonde, was een vies vissersdorp.

‘En dan ben je met de kermis weg,’ zei Tobias. ‘'t Is zonde en jammer, kind! Nou, maar ik kom buiten nog eens naar je kijken.’

Zij waren een paar huizen van de woning der Van Wijcks.

[pagina 29]
[p. 29]

Onder het ijle lover langs de gracht was het donker; alleen ver over het rimpelloze water glansde nog de laatste schemering. Zij sagen de rode vonkjes der olielampen naderen; zij hoorden al den stap van den lantaarnopsteker.

Toen sloeg Tobias snel zijn arm om Santje heen en kuste haar op de wang. Lachend draaide zij zich uit zijn omknelling los en snelde naar de deur van het onderhuis. En de poëet, een onschuldig wijsje fluitend, keerde op zijn schreden terug, drentelde de Leidsestraat af en zette zich in het Café du Théâtre aan de tafel van zijn patriotise vrienden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken