Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De bevrijders (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van De bevrijders
Afbeelding van De bevrijdersToon afbeelding van titelpagina van De bevrijders

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.87 MB)

Scans (7.05 MB)

ebook (2.94 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De bevrijders

(1921)–P.H. van Moerkerken jr.–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Hoofdstuk VIII

NA ZIJN REIS NAAR DEN ULENHOEK HAD Jacob ter Wisch kamers gehuurd op de Erwtenmarkt, dicht bij den Fransen Schouwburg en tegenover den Groenburgwal. Hij genoot, meer dan hij verwacht had, van het Hollands voorjaar, van het ontspruitend groen der bomen langs de oude gevels. In de schemering zat hij voor het open venster en hoorde het klokkespel van den Zuiderkerkstoren over het stille water. Aan de kaden was dan niet meer de beweging van den dag; in een dromende berusting scheen de stad den avond te wachten.

Voor Anne-Marie was het een blijde voldoening geweest dat haar broeder in Holland bleef; zij zag hem nu vaak; bovendien had hij beloofd haar iedere maand in Heemstede een paar dagen te bezoeken. En reeds enkele weken na haar komst op Wijckervelt verscheen hij; ternauwernood waren de meubels geplaatst, schilderijen en gordijnen opgehangen, porselein en zilverwerk in de kasten geordend. De zachte regens op het geurig lover der grachten, de doorschijnende hemelklaarte boven de stad hadden hem doen verlangen naar buiten, naar de voorjaarszon der bossen en den zilten wind der zee.

Wijckervelt was een klein vierkant huis, gebouwd in het midden der achttiende eeuw, toen de Amsterdammers het Gooi, de Vecht en de Diemermeer verlieten voor de omstreken van Haarlem. Vier schoorstenen, gekroond met sierlijk ijzerwerk, stonden op de hoeken van het pannendak; de vensters hadden opschuiframen met kleine ruitjes. Een laag scheefgezakt muurtje, groen van ouderdom, scheidde den voortuin

[pagina 30]
[p. 30]

van den Herenweg; twe verweerde vazen pronkten op de gemetselde zuilen van het hoge hek, aan welks weelderige krullen nog hier-en-daar verguldsel zichtbaar was. Een brede schaduwloze oprit, omtrent vijftig meter lang, bracht naar een halfcirkelvormig voorpleintje. Achter het huis ging de smalle strook gronds, moestuin, boomgaard en verwilderd park, tot aan de Leidse trekvaart.

Anne-Marie ontving haar broeder met een vermoeiden glimlach. De laatste weken waren haar te druk geweest. Toen het gezin drie dagen op de hofstede was, had een Frans luitenant met zijn oppasser zich aangemeld, onder vertoon van een briefje van den Maire. In de dorpen van den omtrek was het krijgsvolk dat binnen Haarlem niet kon worden gehuisvest onder dak gebracht. Al had de soldaat zijn verblijf bij Bet Breevoort, wier huisje aan den moestuin grensde, de inkwartiering van een vreemd officier gaf toch bijzondere bezigheden. Doch Thérèse was een onverwachte steun voor haar moeder; zij zorgde dat de kamer van hun gast in orde was; zij beijverde zich dat de maaltijden waren bereid naar de nieuwste Franse recepten.

David van Wijck scheen zich van die drukten weinig aan te trekken; hij liep elken dag alleen uit, de buitenplaatsen in de buurt langs, en sprak met hoveniers en boeren. Floris werkte wat in den tuin of lag, driemaal 's weeks, in het gras de Haarlemse Courant te lezen. Zo had Jacob ter Wisch den tijd geheel voor zich-zelven en ontmoette hij de familie, soms met den jongen luitenant, enkel aan den dis; hij dwaalde in de duinen, door de bossen van Bentveld, en lag vaak uren starend naar de zee, totdat zijn oude zwerflust hem weer kwellen ging en hij aan Aagje Fabian moest denken om te beseffen waartoe hij in Holland was. Hij dacht aan haar met een gevoel van geluk en weemoed; hij wist dat zij geen vrouw was met alledaagse verlangens en de zekerheid van haar nu-en-dan te zien deed hem berusten in zijn al te onbewogen leven der laatste maanden; doch hij werd droevig als hij dacht hoe zij eens misschien voor een anderen man geheel zou zijn, hoe hij zelf slechts een zwerver zou blijven in haar bestaan.

Hij trof milde voorjaarsdagen.

Op een avond keerde hij terug van een bezoek aan de stad. Hij ging den Hout door, langzaam over de mulle paden, luiste-

[pagina 31]
[p. 31]

rend naar het kwinkelen en fluiten der vogels in de hoge struiken. De witte wilde kervel, de paarse silene bloeiden en geurden er; de gulden glans van het westen flonkerde door het jonge lover over de wiegende bloemen. In het verschiet van een beukenlaantje zag hij de verre duintoppen onder het laatste licht van den dag. En de laan opwandelend naar het sterrebosje in het midden van den Hout bemerkte hij eerst nu een vrouw die op de ronde bank zat, achter den zwaren lindestam, en evenals hij de schoonheid van den dalenden Meinacht genoot.

Zij zagen elkander aan:

‘Monsieur Ter Wisch!’

‘Mademoiselle Valéry!’

Hij had de grote blonde vrouw herkend, Cornélia Valéry, aktrice in een Fransen troep die den schouwburg aan de Erwtenmarkt bespeelde; in Februari had hij haar leren kennen, na een opvoering, toen een zijner ongehuwde vrienden de aktrices en akteurs onthaald had in het Café du Théâtre bij de Leidse Poort. Zij was uit Amiens; hij had veel met haar gepraat over haar geboorteland en eerst laat in den nacht hadden zij afscheid genomen voor de deur van haar logement. Doch na dien tijd had hij haar nog vaak ontmoet; hij had bemerkt dat zij zijn gezelschap gaarne zocht en hij vond ook zelf in het luchtig gesprek met deze ervaren, omstreeks dertigjarige vrouw een opwekkend genot. Aan haar leven, vermoedde hij, konden bewogen avonturen niet vreemd zijn; haar volle gestalte trok te zeer den blik der mannen; in haar ogen, blauw onder donkere wenkbrauwen, leefde te sterk een onrustig verlangen. Haar gelaat was niet regelmatig van trekken, haar huid niet meer donzig-jong; maar haar lach en stem hadden een klaren jeugdigen klank die bij de rijpheid der jaren te schoner was. Ter Wisch twijfelde slechts aan de waarde van haar zwaar blond kapsel.

Zij was bij de begroeting opgestaan; zij reikte hem de hand. Haar los-plojend blauw-groen kleed, onder de borst bijeengenomen door een dof-roden band, liet de lenigheid harer bewegingen vrij. Een fijn-kanten mutsje, van dezelfde kleur als de gordel, omsloot haar blank voorhoofd.

Hij verwonderde er zich over haar hier te zien, nadat hij haar de ganse vorige maand in Amsterdam niet meer had

[pagina 32]
[p. 32]

ontmoet. Maar zij vertelde, terwijl zij hem naast zich op het ronde bankje nodigde, dat er geen rollen voor haar waren geweest, dat zij deze weken buiten doorbracht, in het Wapen van Amsterdam, een der logementen aan het begin van den Hout. Zij zocht, ter afwisseling, de rust der eenzaamheid, buiten den toneeltroep en de beslommeringen van hun jachtig leven. Intussen herlas zij de tragedies van Voltaire en bestudeerde de toneelwerken van den Engelsen dichter Shakespeare in de Franse bewerkingen van Ducis. Zij vertelde dat Beaumarchais haar als klein meisje had zien spelen en had aangemoedigd tot de dramatise kunst. Ter Wisch voelde, terwijl zij sprak, den nevel van verveling opklaren die zijn nu dadenloos bestaan vaak dreigde te versomberen; hare stem, welluidend, talmend soms met lichte scherts, bracht hem weer in streken met zuidelijke zon. En zij ook vond behagen in hun samenzijn; zij hield van kennis en geest, maar zij had daarbij een ingeboren neiging voor de krachtigen, voor krijgslieden het sterkst, een hartstocht voor avonturen, een tegenstrijdige drift om het onverwachte te zoeken.

Het was stil geworden in den Hout; de luttele wandelaars uit de stad schenen het woudduister te vrezen. De vogels tjilpten en kwetterden schaarser nu de gouden avondglans achter het geboomte was gedoofd; een basterdnachtegaal floot nog schuchtere trillers.

‘La nature est bien plus agréable que les plus belles coulisses de vos théâtres,’ zeide Ter Wisch, glimlachend zelf om de gemeenplaats.

‘Oh, ne dîtes pas ça!’ zuchtte zij. ‘Il y a des scènes entre les coulisses qui sont plus délicieuses que la réalité...’

En zij vertelde hem van de liefdetonelen die zij gespeeld had, die haar in hoger verrukking hadden gebracht dan de ervaringen der werkelijkheid. Maar zij was altijd weer ontgocheld teruggevallen uit den heerlijken schijn en zocht dan in het leven naar de blijvende roerselen, ... die zij echter niet had gevonden.

‘Cependant ...,’ vervolgde zij langzaam, ‘dans ce bois et avec vous, monsieur Jacques...’

Hij zag haar aan om te weten of zij schertste. De mondaine parfum van haar gewaad mengde zich wonderlijk bedwelmend in de geuren van den Meinacht. In haar volle warme trekken,

[pagina 33]
[p. 33]

naar hem toegewend, las hij geen spot dech een onbevredigd verlangen; ondanks den schemer werd hij de uitdagende fonkeling harer ogen gewaar.

Het was slechts even; zij staarde weer voor zich in het donkere beukenlaantje, de oogleden half-gesloten, terwijl hij vroeg of zij ook nu niet samen een scène speelden, of wellicht, op dit bankje, in het werkelijke leven zaten?

‘Parfois’, hernam zij zonder hem te antwoorden, ‘parfois je ne puis distinguer le jeu de la réalité, le théâtre de la vie. Tout se mêle. Ah, c'est bien pénible de ne pas être une docile ménagère...’

Zij lachte luid en vervolgde:

‘Mais tout de même, c'est délicieux! Qu'est-ce que ça me fiche, si c'est la comédie ou la vie!’

 
‘De weereld is een speeltooneel,
 
Elck speelt zijn rol en krijght zijn deel,’

mompelde Ter Wisch en vertaalde haar Vondel's regels.

Zij waren opgestaan van het bankje; hij had zijn arm door den haren gestoken en zij weerstreefde hem niet. De statige beukenstammen, dicht opeen, stonden als zuilen aan weerszijden van hun pad, dat een lange hoog-gewelfde gang geleek, eindigend in een bleek verschiet. Opeens stond Cornélia Valéry stil en rechts op een der bomen toetredend wees zij letters, in den stam gesneden: den naam van Louis Napoléon. Toen, aan den anderen kant van het pad, toonde zij haar eigen naam; de letters waren nauwelijks meer zichtbaar bij den zwakken weerschijn van den hemel. En zij verhaalde hoe zij drie jaar geleden hier ook had gewandeld, op een zomer-avond, als gast van een der hovelingen die den Koning op het Paviljoen gezelschap hielden, en hoe hij haren naam met het jaartal in de schors gesneden had.

Zij wist wat zij deed, toen zij dit met fluisterende stem, zijn arm zacht drukkend aan haar borst, bekende.

‘Stil,’ zeide Ter Wisch en kuste haar op den mond zodat zij zwijgen moest; ‘ik wil niet meer horen van vroeger.’

De verbeelding van zijn jaloezie was geprikkeld. Zij was toen jonger, zeker heftiger van begeerte dan nu, schoner nog, ... en hij had haar niet gekend; een vergulde imbeciel

[pagina 34]
[p. 34]

had wellicht door dure kleinodiën haar voor korten tijd gewonnen ... Zij glimlachte zegevierend, het hoofd op den slanken ronden hals ietwat naar hem toegebogen. Het bevredigde haar trots dat hij haar verleden plotseling afsloot, dat hij haar geheel voor zich begeerde in het warme genieten van het ogenblik. Zij vergat het verleden, ... aan de toekomst had zij nooit gedacht, ... zij bezat het heden met al de sterkte van haar bloejenden hartstocht.

Ter Wisch dwong haar naast zich op het mos onder den volgenden beuk. Zij gaf langzaam toe; zij wilde de kracht zijner armen voelen om haar middel, om haar schouders, den druk zijner handen rond de hare. En onder zijne kussen liet zij zich gaan. De duisternis van het bos omgaf hen in al wijder rust; twe vogels, één nabij, één van verre, floten hun parelende verrukkingen door den nacht. Er was geen gerucht van wind in het geurende jonge lover boven hen, rondom hen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken