Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De bevrijders (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van De bevrijders
Afbeelding van De bevrijdersToon afbeelding van titelpagina van De bevrijders

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.87 MB)

Scans (7.05 MB)

ebook (2.94 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De bevrijders

(1921)–P.H. van Moerkerken jr.–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 70]
[p. 70]

Hoofdstuk XV

JACOB TER WISCH GING NIET NAAR ZIJN KAMER. Hij voelde dat de stilte en het alleen-zijn geen wijde vergezichten aan zijn gedachten konden geven; hij wilde beweging om zich zien; hij verlangde een afwijking van den dagelijksen gang der dingen. Had het bedelmeisje niet van de kermis gesproken? Wellicht kon de luide vrolijkheid van het volk hem in de bekoring van een hartstochtelijk leven brengen ... Hij was er in jaren niet geweest, tussen de joelende menigte. Herinneringen aan schaamteloze dronkenschap, aan dierlijk-woeste vreugd hadden hem, in de jaren tussen zijn Parijsen tijd en zijn dienstname in het Keizerlijk leger, ver gehouden van de pleinen en markten der kermis. Maar was hij misschien te wijs, te koel geweeste Had het volk in zijn onbewustheid geen gelijk, nu het in nachtelijke rondedansen en rauwe zotternijen de droefheid der dagen en de onzekerheid des levens vergat?

Hij liep met den gestadigen stroom der kermisgangers mede in de richting der Botermarkt. Er waren burgeressen en burgers uit den kleinen handwerkstand, dezelfden die hij wist dat klaagden over de duurte van tabak en suiker, zout en koffie; er waren hoveniers uit de dorpen van den omtrek met hun vrouwen en dochters, dezelfden die jammerden over de slechte aardappelen en het mislukte graan. Doch zij waren nu hun rampen vergeten: zij praatten en schaterlachten, in gearmde rijen schrijdend op de maat hunner begeerte naar het genot der latere uren. Zij waren fraai gedost, steeds en landelijk, met fris-geplooid kornetje en helderen schouderdoek, met Zondagsen hoed en bloemig vest. De wangen der jonge deerns oloosden warm; de ogen waren wijd van vreugd.

En in de lucht was het zwoel van hun waseming; het stof nevelde in de enge straten. Op een brug haalde Ter Wisch ruimer adem; er woei over de gracht een geur van de gehooide velden. Doch wat hij zag deed hem plotseling stilstaan naast de voortdeinende menigte. De zon hing laag boven de verte der gracht, een bloedrode vuurbol in de lichtzee des hemels; maar aan de andere zijde, uit de blauwe oostelijke diepten van den nacht, rees de maan, een even-grote bol, een gouden munt, koud en droef als een verlaten haardgloed. De twe vuren

[pagina 71]
[p. 71]

rustten in evenwicht aan de einden der aarde; zij staarden elkander aan, zij glimlachten om de haastige: mensen op de brug.

En geen van dezen aanschouwde het wonder der beide hemellampen. Want de kermis rumoerde daar ginds en die was niet alle dagen; maar de zon en de maan zagen zij iederen avond. Zij liepen door; zij lieten de zon zinken in het westen, de maan rijzen in het oosten; het verontrustte hen niet.

Ook Jacob ter Wisch ging verder, beschaamd over zijn verwondering, zich afvragend of hij niet dwaas was om stil te staan voor den alledaagsen plicht van het firmament. Welk wonder, welke schoonheid zou er ook aan dit schouwspel zijn? Het volk zag er niet naar om; en had de onbewuste massa geen gelijk? Hij wilde immers meedoen met het volk en de schoonheid voor het volk was op de aarde, zeer nabij, en hun wonderen stonden alle in de Schrift...

Een poppenkast speelde op de volgende brug; daar drongen kinderen en boeren dicht tegen de kleurige doeken van het getimmerte en schreeuwden tot den dapperen bultenaar die dood en duivel en vrouw verjoeg. De grove kracht der handeling boeide hen; dit was een schoonheid die in hun zielen kon dringen door de ruigte van haar daad en woord; er leefde een waarheid in, die zij ongezouten proefden.

Ter Wisch dacht aan een oude Duitse prent die hij eens gezien had te Parijs, een geharnast ridder, te paard, belaagd door dood en duivel. Het was dezelfde moraal als op dit klein toneel der straat, doch met ernstige zwaarte geuit. Jan Klaassen rolde luchtiger door de drukke dagen van zijn bestaan en hij vreesde noch den bezem van Katrijn, noch bakker, noch huisbaas; hij verjoeg den dood en den boze met zijn klomp.

En glimlachend om de oude, voor den smaak der kleine burgers bereide wijsheid, ging Ter Wisch nu langzamer voort met de trage stroming van het genietend volk. De schemering zonk in de woelige straten, over de verlaten grachten; op de markt walmden rode fakkel-vlammen voor de stalletjes en kramen; de muziek der spellen krijste en schetterde aan allen kant.

Opeens, terwijl hij voor ‘De vier Kroonen’ de geschilderde poppen van Minerva en Apollo bekeek, ontwaarde hij Tobias Soelens die ook hem bespeurde en, brutaal knipogend, onder

[pagina 72]
[p. 72]

een gebaar van verbazing groette. Hij liep gearmd met Santje Breevoort, de jonge moje dienstmeid der Van Wijcks. Doch Ter Wisch wendde het gelaat af, als had hij den dichter niet herkend, en mengde zich opnieuw onder de slenterende menigte. Voor een joelenden troep die kwam aanhossen in gearmde rijen moest hij uitwijken; de boerenjongens zoenden hun gillende meiden, ... het was hun natuurrecht! En hij dacht even aan Cornélia Valéry, aan een bezoek bij haar om zijn verveling te doden ... Ah, was dit wellicht een oude ontwaakte begeerte in hem, om gedachteloos te zijn als de ruwe menigte en te leven naar onbewuste driften?

Hij kon het nu niet; hij begreep niet waarom. Het hoofd schuddend over zich-zelven, als een eenzame zonderling, bepeinsde hij dat de verleiding van den boze machteloos was tegen de wijsheid der verveling. Hij vreesde den boze niet, en toch voelde hij zich geen geharnast ridder, geen luchtig-springende Jan Klaassen; hij was een dadenloos man, levend in een chaotisen tijd, onder een gering en vernederd volk. Zelfs de prikkel van den doodsangst ontbrak in dit klein bestaan. En ach, hier was niet het bewogen leven dat hij zocht.

Hij bemerkte de rumoerende kermisdrommen niet meer. Doch de gedachte aan den kus van het bedelmeisje troostte hem, terwijl hij met een omweg langs stille grachten huiswaarts ging.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken