Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De bevrijders (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van De bevrijders
Afbeelding van De bevrijdersToon afbeelding van titelpagina van De bevrijders

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.87 MB)

Scans (7.05 MB)

ebook (2.94 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De bevrijders

(1921)–P.H. van Moerkerken jr.–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 75]
[p. 75]

Hoofdstuk XVII

LAAT IN DEN ZONDAGMORGEN ONTWAAKTE Santje, onder den blik van Tobias die voor haar bed stond, in zijn groenen rok, den hogen hoed al op. Zij begreep eerst niet waar zij was; zij voelde zich te loom, te verward om na te denken. Doch als zij zich den avond en den nacht begon te herinneren, verborg zij vol schaamte haar gezicht onder de lakens. Toen zij, lang daarna, hevig snikkend weer opzag, was Soelens verdwenen en een oude koppelaarster gaf haar de kleren aan die slordig op een krukje lagen. Daarna wees het wijf haar den weg naar de Haarlemmerpoort.

Bij de herberg lag de schuit gereed. Nog weifelde Santje of zij in Sloterdijk bij haar tante zou afstappen; maar zij dorst het niet om de vragen die dan zouden volgen en zij voer door naar Haarlem, In den middag kwam zij op Wijckervelt aan, met een akelig hol gevoel in de maag, en ontmoette bij het hek der hofstede haar broeder Bart die haar verwonderd aanzag.

‘Bin je ziek, Santje?’ vroeg hij, ‘De kermis heit je lelijk te pakken meid! Je bint zo wit as duinzand,’

‘Och,’ zeide zij, ‘jij bint jaloers dat je zelf niet heb kennen gaan,’

En zij liep snibbig door, naar de achterdeur van het landhuis.

Het was waar: Bart Breevoort had nog geen kermis kunnen houden te Amsterdam. Er waren, behalve het gewone werk op den kleinen akker en in den moestuin, te veel karweitjes op te knappen door de inkwartiering van Emile Vaudemont en diens oppasser. Anne-Marie van Wijck had ook Santje node voor twe dagen willen missen, doch zij vreesde, evenals moeder Bet, dat het meisje anders weer een dienst in de stad zou zoeken.

Den volgenden dag, tegen koffietijd, kwam onverwacht de oude karos van Agathe Fabian het hek van Wijckervelt binnenrijden. De freule vroeg juffrouw Thérèse te spreken. David van Wijck, die het vernam, was al stilletjes verheugd; zij zal zich bedacht hebben, mijmerde hij, en komt nu door tussenkomst van de zuster over den broeder spreken. Aan de koffietafel echter, waar Aagje door Anne-Marie genodigd was, bemerkte hij zijn vergissing. Zij vertelde van een bedelmeisje, door

[pagina 76]
[p. 76]

Jacob ter Wisch eergisteren bij haar gebracht, dochterje van den Haarlemsen predikant Berner, die, één onder de velen, met zijn gezin in verborgen armoede honger leed. Het kind was gaan bedelen op de Amsterdamse kermis, om voor haar vader brood te kunnen kopen...

‘De Amsterdamse kermis!’ riep David uit, het treurig verhaal dat hem embêteerde afbrekend. ‘Ha! welk een amusante herinnering! Maar zeker, daar is altijd veel bedelvolk.’

En in een ondoorbroken vloed van woorden, lachend en de handen wrijvend, vertelde hij van de oude kermissen, van vóór den Fransen tijd, als op Hartjesdag heel Amsterdam uitliep naar Sloterdijk.

‘Dat was een ouderwetse pret,’ besloot hij; ‘dat deed aan Rotgans denken, moeder!’

De oude mevrouw Van Wijck knikte glimlachend. Doch Anne-Marie was Aagje vragend blijven aanzien, die, alsof er niets gesproken was, rustig haar verhaal vervolgde. Zij had zelve dezen morgen het kind naar Haarlem begeleid, nadat den vorigen middag haar oude knecht Derk een briefje ter geruststelling van den vader met de laatste schuit had meegegeven. In hun woning had zij, een uur geleden, de smart der stille armoede gezien, doch ook de kracht van het geloof. Nu kwam zij Thérèse vragen om haar steun bij de verzorging van deze armen, zich exkuserend dat zij niet had overwogen hoe juffrouw Van Wijck door haar verloving wellicht weinig tijd voor dergelijke bezigheden beschikbaar kon hebben.

‘Inderdaad,’ zeide Thérèse die de wenkbrauwen van haar vader zag fronsen, ‘ik heb weinig loisir, freule Aagje. Het verdriet mij zeer dat ik u een deceptie moet veroorzaken. De zorgen voor het huishouden, de uren met mijn fiancé...’

‘Ik vreesde het,’ hernam Aagje Fabian. ‘Ik zelve ben maar alleen en bedenk te laat dat anderen niet zo vrij over hun uren kunnen disponeren als ik. Nognaals, vergeef mij deze indiskretie.’

Zij nam afscheid en werd tot aan haar koets vergezeld door Anne-Marie die haar zeide hoe zij gaarne hulp zou geven, zo slechts haar toch al niet bijzondere krachten het toelieten en zij over meer geld beschikken kon dan David haar voor het huishouden gaf. In haar grote bruine ogen zag Aagje een trouwhartig medelijden met de armen van wie zij gesproken

[pagina 77]
[p. 77]

had; het waren dezelfde ogen als van Ter Wisch, maar zachter, gedwe, en zonder spot.

Nog eenmaal, enkele dagen later, reed zij naar Haarlem om het gezin van domme Berner te bezoeken in de grote sombere woning aan de Bakenessergracht. Verheugd omhelsde het dochtertje haar en klapte in de handen toen zij de goede gaven zag die de Amsterdamse freule had meegebracht: tee en koffie, bonen en aardappels, zelfs een zak tabak en goudse pijpen voor den vader.

Doch de predikant berispte zijn kind om die luidruchtigheid: het waren geen tijden om vrolijk te zijn en te dansen; het was een eeuw van rouw en boete ... En hij stuurde het meisje de kamer uit, om op den mangelzolder te werken. Toen bedankte hij freule Fabian die haar verwondering moeilijk te bedwingen wist. En met zijn plechtig-langzame stem sprak hij voort:

‘Ja, de kinderkens zijn niet wijzer. Wij ouderen echter zien de geselroede van God. Wij hebben het verdiend. De geest van ongeloof en revolutie die reeds geboren is in de voorgaande eeuw uit de misleidende woorden van valse wijsgeren, heeft ons allen aangegrepen. De massa wil beter weten dan de leer der kerk haar onderricht. Zwaar heeft God de volken van Europa gestraft voor hun verzet tegen de wettige en bij Zijne genade aangestelde overheden. En ook wij lijden mede, ook wij rechtgelovigen worden bezocht door den straffenden vinger Gods, omdat wij onze schapen niet genoeg hebben gewaarschuwd. Wij zijn allen schuldig. Helaas, zie dan ook ons aller berooidheid!’

En het strakke hoekige hoofd van den predikant, onder het gepoederd staartpruikje, wendde links en rechts; zijn holle ogen zagen rond in het vertrek waar alleen nog de allernodigste meubelen stonden. Tapijten, serviezen, schilderijen waren verkocht of naar den lommerd gebracht. Het zwart gewaad van ds. Berner was vaal versleten; een grauwe boord hing slap rond de ongeschoren kin.

Aagje glimlachte droevig. Zij had gehoopt van den strengen gelovige, die het volk moest kennen, woorden van liefde en mededogen te horen en zie, het was enkel toornend oordeel. Maar aarzelend uitte zij zich toch, in vragen sprekend, angstig dat zij de overtuiging van den rechtzinnige zou kwetsen:

[pagina 78]
[p. 78]

‘Gelooft u dan, domine, dat ook de staatsvormen eeuwig duren? Veroudert niet alles op aarde? Ik meende, maar ik kan dwalen, dat ook omwentelingen nodig en nuttig waren ... Hebben niet uw voorvaderen, de strenge Kalvinisten der zestiende eeuw, hun wettigen en door God gegeven heer en meester, den Spaansen koning, afgezworen en zijn troepen verjaagd? Deze roemrijke en eerbiedwekkende gebeurtenissen hield ik altijd voor een geduchte revolutie...’

‘Neen, freule,’ viel ds. Berner haar heftig in de rede, ‘de Spaanse koning was niet wettig voor de Kalvinisten; niet ónze God had koning Filips aan dit land gegeven!’

Zijn hoofd beefde; zijn grote grove hand bewoog afwijzend.

‘De Katholieken zouden het niet met u eens zijn,’ hernam Aagje. ‘Zij menen even overtuigd dat de vrijheidsoorlog een opstand was tegen den wettigen heer. Doch de Franse Jakobijnen redeneren als u, domine. Voor hen was koning Louis geen wettig heerser meer. Wie heeft nu gelijk?’

‘Freule Fabian,’ zeide de predikant gestreng, ‘een vrouw, vooral een jonge vrouw, behoort niet over deze dingen te redekavelen. De plaats van een vrouw is in de huishouding haars mans, des Zondags in het huis des Heren.’

Hij stond op en liep onrustig in het grote vertrek heen en weer. Maar nog eens, terwijl zij naar de deur ging, waagde zij een poging:

‘Ik zoek een antwoord,’ zeide zij, ‘op een vraag die mij sinds enigen tijd kwelt: hoe is dit volk zo algemeen verarmd? U zegt: door den geest der eeuw. Anderen zeggen: door den Keizer en zijn strenge wetten. En weer vraag ik: wie heeft gelijk?’

Wat hij antwoordde schenen haar enkel oude en ledige zinnen, klanken over het ware geloof, over den waren Christus, over de gewijde bijeenkomsten die zij niet verzuimen mocht ... De predikant toornde tegen de spilzucht des volks, dat zijn laatste luttele duiten verteerde aan tabak en koffie, insteê van de kerk te gedenken. Hij wenste de eeuw van Maurits terug, den strengen tijd van Dordt; de oude regering, de oude geslachten moesten weer op het kussen! ...

Onbevredigd nam zij afscheid. Wat gaf het redetwisten over de onoplosbare raadselen van den groei der dingen, van de inbeeldingen der mensen? In den stillen arbeid van

[pagina 79]
[p. 79]

het weldoen wilde zn de voldoening van haar dagen zoeken.

Zo ging zij dan door de woelende volksbuurten van Amsterdam, pogend de ellende te verzachten uit haar overvloed. Want haar bezittingen, haar inkomsten ondergingen niet den druk waarover de lieden van den handel jammerden. Daar zij weinig geldswaardige papieren bezat, deerde de tièrcering haar niet; integendeel, al was de oogst van dezen zomer slecht, de, akkers van den Ulenhoek brachten door de hoge graanprijzen meer dan vroeger op. Zij bezocht de besturen der armhuizen en armenscholen en overal bemerkte zij dat haar goudstukken in een bodemloze leegte vielen. Zij trad zelve de krotten van Jodenbuurt en Jordaan, van de eilanden bij het Y binnen; zij wies en kleedde de kinderen van een zieke weduwe en kookte boven de meegebrachte turven een versterkend maal. Zelden hoorde zij woorden van dank, maar het verontrustte haar niet; blijmoedig en geduldig deed zij haar zelf-gezochte taak en vond in haar eenzame avonden troost bij de woorden van den wijzen monnik, wiens stem zij vernam uit de verte der tijden:

‘Grote ruste heeft hi van herten, die niet en acht noch laster noch lof der menschen.’

Naar Haarlem ging zij niet meer. Maar iedere week gaf zij den schipper een groot pakket voor ds, Berner mede.

Op een avond, bij een der zeldzaam geworden bezoeken, roemde Ter Wisch haar weldadigheid. Doch zij schudde driftig het hoofd en bekende hem haar dwaas verlangen den rampspoed van het volk te delgen. Zij verhaalde haar gesprek met ds, Berner en het maakte haar niet kalmer toen zij haar eigen woorden in de zijne meende weer te horen, hoewel met de rustiger overtuiging van een ervaren leven. Hij sprak:

‘Zeker, het oude kon niet duren en de grote Revolutie was wreed als bijna elke daad van mensen, maar zij heeft het goede voortgebracht: het volk is dichter bij de vrijheid. Vondel zei al in zijn zang over de Godheid: “Wij verouden in onzen duur; Gij nimmermeer...” Al de aardse vormen vergaan; God alleen blijft dezelfde. Het bevreemdt mij dat de Haarlemse predikant dit niet wilde inzien. Zijn ideaal is nog de absolute vorst. En wat mij betreft, ik zie in het despotisme veel verkieslijks boven het geschreeuw der massa, mits het een verlicht despotisme zij. Maar wie heeft het ideale absolutisme

[pagina 80]
[p. 80]

ooit gezien? Wie verwacht het, een aartsvaderlijk zorgende regering? Tussen twe kwaden is ons de keuze gegeven en mij schijnt het volksgezag een minder groot gevaar voor de vrijheid dan de heerschappij der Lodewijken.’

Aagje, onvoldaan over haar arbeid van troost en leniging, was niet tevreden met de keuze van het minste kwaad. En Ter Wisch vervolgde:

‘Freule Aagje, neem het leven niet te ernstig; eis niet het absolute goed in deze wereld. Het is niet te vinden en het vruchteloos zoeken zou u wanhopig maken. De aarde, de schepping zelve geven het nergens. In dit leven van vergankelijke stof bestaat het volmaakte niet. De wijze Schepper zelf gaf ons het voorbeeld van ... schipperen, van berusten in het onvolkomene. Wat zou dat zijn: het volmaakte? Ik weet het niet! Ja, u moet de dingen als betrekkelijk zien en dan zult u veel schoons en goeds vinden. Wie het absolute zoekt in de stoffelijke vormen van dit leven, vindt niets dan ledigheid. Het is een ongerechtigde eis. Als u dit eist, matigt u u-zelve het oordeel van het absolute aan. En dit kunt u niet willen ... Maar vergeef mij dit gefilosofeer, freule Aagje. Ik ben geen wijsgeer en geen moralist...’

Glimlachend in spot met zich-zelven was hij geëindigd.

Toen hij haar verlaten had kwamen in de eenzaamheid zijn woorden alle weer tot haar, scherper en klaarder. En zij dacht ook aan het zonderlinge inschrift in den Haarlemmerhout. Schipperen, berusten in het onvolkomene, ... deed hij het niet te lichtvaardig? Liet Jacob ter Wisch het leven wellicht te zeer zijn wispelturigen gang gaan? ... Neem het leven niet te ernstig! Ach, zij kon nog niet anders! En zijn woorden schenen haar zo slecht en vernietigend, dat zij dien avond schreiend het hoofd in de kussens verborg.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken