Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De bevrijders (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van De bevrijders
Afbeelding van De bevrijdersToon afbeelding van titelpagina van De bevrijders

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.87 MB)

Scans (7.05 MB)

ebook (2.94 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De bevrijders

(1921)–P.H. van Moerkerken jr.–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige

Hoofdstuk XXXIX

FIER EN GELUKKIG VOELDE FLORIS ZICH, toen hij, dezen laatsten Zondag van Juni, een week na den veldslag, den gulden windhaan weer zag glinsteren op het huis en de schelpen van het pad kraakten onder de wielen van het wrakke rijtuigje dat hij in Leiden, waar hij den vorigen avond laat uit den postwagen gestapt was, had gehuurd om vlugger op de hofstede van zijn vader te zijn.

Hij kwam als deel van het overwinnend bevrijdend leger. De herinnering aan zijn heimelijk weggaan uit den strijd was vaag geworden; hij beschouwde haar als een bedriegelijken droom die weg moest uit zijn gedachten. Niemand wist er van, nie-

[pagina 148]
[p. 148]

mand der andere vluchtelingen had op hem gelet: ieder had slechts aandacht gehad voor zich-zelf. Toen hij Brussel binnenstrompelde had hij de tijding gehoord van de nederlaag der Fransen; en terstond was hij omgekeerd, een uur ver, had ergens aan den kant van den weg een geweer en een patroontas opgeraapt en langs een zijweg een dorp bereikt, waar hij rustig de terugkomst van zijn regiment had afgewacht. Daar de troepen verspreid langs kwamen, kon hij zich, zonder dat er argwaan rees, bij een der kompagnieën voegen, voorwendend dat hij van de zijne was afgeraakt. Na een week inkwartiering in de hoofdstad, vanwaar hij triomfante brieven schreef naar Wijckervelt, was hij met de andere vrijwilligers van zijn regiment naar huis gezonden.

Vader David wist dus dat Floris ongedeerd was teruggekomen uit den strijd. Hij verheugde zich van dag tot dag op het weerzien, op de bezoeken die zij tezamen zouden brengen aan kennissen te Heemstede, aan vakgenoten te Amsterdam. O, hij had wel een voorgevoel van den goeden afloop gehad ... Een bericht van freule Fabian, eveneens uit Brussel, omtrent het sneuvelen van zijn zwager Ter Wisch, liet hem koel; Jacob wist toch in het leven geen weg. Slechts had het hem verwonderd dat Aagje Fabian schreef. Wat drommel deed zij in Brussel, zo dicht bij de slagvelden?

Toen hij nu dien Zondagmorgen, terwijl de pendule juist tien ure sloeg, de schelpen voor het huis hoorde kraken, sprong hij snel op uit zijn fauteuil naar het terras en zag het lachende hoofd van Floris in het geopende portier-raampje.

Vader en zoon omhelsden elkander als na jaren afwezigheid.

‘Mijn jonge held.’ riep David, den langen gouwenaar opgeheven; ‘Gode zij dank dat je den strijd doorstaan hebt.’

Trots ziende naar de gehavende uniform nam hij hem mede in de huiskamer en beval den knecht, die het geweer en den ransel achterna droeg, de oude mevrouw en freule Thérèse te roepen. Hij duldde niet dat zijn zoon toilet ging maken; de held moest blijven in deze gedenkwaardige kledij, waarin de vader nog den kruitdamp meende te ruiken en de sporen van bloed te zien. Daarna schreef hij haastig enkele invitaties voor een klein intiem diner, welke de domestique te paard moest wegbrengen.

Na een kwartier verschenen de dames en begroetten den

[pagina 149]
[p. 149]

kleinzoon en broeder met bewonderenden blik. Hij vertelde over Brussel dat hem een oude geringe stad leek met smalle straten die soms steil naar boven gingen. Hij had honderden gewonden zien wegdragen naar hospitalen en partikuliere woningen. En met vervoerende woorden verhaalde hij de gruwelen van den veldslag, de daden van heldenmoed der onzen, de laffe vlucht van Napoleon. De beide vrouwen luisterden met in den schoot gevouwen handen. Door Thérèse ging een herinnering aan Emile Vaudemont; en even zag zij Floris, den nu gevierden medestrijder voor het Vaderland, met andere ogen aan dan die ener zuster. Intussen verheugde de oude grootmoeder zich in beelden van vroeger, van vergulde karossen, van bezoeken en vrolijk gesprek.

‘Zie,’ sprak vader David en toonde de laatste nommers der Opregte Haarlemse Courant, waarbij twe extraordinaire met nieuwstijdingen over den slag van den achttienden; ‘wij hebben van verre meegestreden. De Prins is gewond, maar schitterend is de overwinning der gealliëerden.’

Hij legde zijn pijp op het koperen komfoortje neer en vervolgde met doffe stem:

‘Helaas, de rouw vergezelt den triumf! Oom Jacob is gebleven in den strijd! ...’

Floris schrikte op. Oom Jacob! Hij had niet meer aan hem gedacht, alleen vervuld van eigen redding die hem wonderbaar geleek onder het verdovend donderen der kanonnen, tussen het gefluit der kogels en de flikkering van bajonet en kuras. Hij werd bleek en verlangde naar luidruchtige gesprekken en spijzen en wijn, om de werkelijkheid van wat gebeurd was te vergeten. Doch verwonderd, ongelovig zag hij op, toen zijn vader hernam:

‘Heb je dan freule Fabian in Brussel niet ontmoet? Zij heeft ons vandaar geschreven. Het verraste ons zeer. Maar het meest waren wij verbaasd, ... nietwaar moeder, en Thérèse? ... toen wij lazen dat zij verlof vroeg om je oom Jacob ter Wisch te mogen begraven in den familiekelder der Fabians, in een bos van den Ulenhoek. Natuurlijk weigerde ik niet! In onzen kelder in de Zuiderkerk is voor hem geen plaats. En oom Jacob was een vertrouwd vriend van haar vader, ... meer dan van zijn eigen nabestaanden. Maar luister naar wat ik tot dit ogenblik heb bewaard: een kleine verrassing! Wij gaan in het najaar zelf weer ons huis op de Keizersgracht bewonen:

[pagina 150]
[p. 150]

Aagje Fabian heeft de huur opgezegd en vertrekt al deze week naar den Ulenhoek!’

David stopte een nieuwe pijp. Over Thérèse's verkwijnde trekken gleed een flauwe glimlach van hoop op de vroegere winterse festijnen. Zij verliet met de oude mevrouw de kamer, om toilet te maken voor het diner; men verwachtte enkele voorname gasten uit den omtrek, die door David's briefjes ijlings waren bijeen geroepen: de burgemeester van Heemstede, de garnizoenskommandant van Haarlem, ds. Berner, twe of drie bewoners der naaste landhuizen met hun dames.

Kort na den middag reden de koetsen over het schelpenpad van Wijckervelt. Op het bordes stond de huisknecht in zijn blinkend-gulden tressen en opende de deur van den salon, waar David van Wijck ontving, zelf nu in groenen rok, in zomers-bloemrijk vest en zijden kulotte. Grootmoeder droeg met fieren glimlach haar kostbaar, doch oud-modies statiekleed van vóór de omwenteling. Thérèse's wit gewaad was van zulk een eenvoud, dat het rode snoer om haar blanken blonden hals alle aandacht trok. Haar kleine hand wuifde een beschilderden wajer. Alleen Floris was gebleven in het kostuum dat hij droeg, in de gehavende ontluisterde uniform. Geweer en beslijkte ransel stonden in een hoek.

Men ging in paren naar de eetkamer, welker glazen deuren wijd geopend waren naar het terras en de bloejende parterres. Ds. Berner geleidde Thérèse, die hij nu een der rijkste erfdochters uit den omtrek wist. Ginds, in den achtkanten vijver, zagen zij de Neptunus-fontein hoog opsprankelen in de zon, voor den groenen achtergrond van hagen en berceaux.

Toen, na het twede gerecht, de rode wijn fonkelde in de glazen, stond David van Wijck op en sprak zijn zoon toe:

‘Jonge held,’ zeide hij met krachtige stem en zag met een glimlach vol vadertrots op het bescheiden neergebogen hoofd van Floris; ‘gij hebt mede, door uw manmoedig optrekken naar de slagvelden in het zuiden van ons Vaderland, het grote werk voltooid waarvan wij, oude patriotten ... wat zeg ik ... ook gij Oranjemannen den grondsteen hebt gelegd. Ik denk aan de dagen van '94, aan dien onvergetelijken Augustusnacht in het Wapen van Amsterdam, ginds, aan gene zijde van onzen geliefden Hout. Daar was het begin der Vrijheid. En onze arbeid is gegroeid in de verdrukking. Twe jaren

[pagina 151]
[p. 151]

geleden hebben wij de overheersers verjaagd; thans hebt gij, mijn zoon, medegestreden om den uitheemsen tyran voor goed te knevelen. Helaas, velen zijn als offers gevallen. En met smart denk ik aan mijn trouwen steun, den begaafden zanger Tobias Soelens, achtergebleven op de barre sneeuwvelden van Rusland. Maar gij weet het: wij hebben een monument voor hem gesticht; gij kent het: de gebroken zuil met zijn omlauwerde beeltenis...’

David van Wijck zweeg even en slikte.

‘En daarom, vrienden, vaderlanders, laten wij drinken op de vrijheid, op den oud-vaderlandsen heldenmoed, op het Huis van Oranje! Onze vrijheid is nu voor eeuwig verzekerd. Wij zijn onafhankelijk, van den vorst des lands tot den armsten dagloner. Leve de onafhankelijkheid van Neêrlands volk!’

Jubelend stonden allen op, hieven hun roemers en klonken met den stralenden vader en den bescheiden zoon.

Achter de haag van haar moestuintje luisterde Bet Breevoort; woord voor woord was over de stille bloemen der parterres tot haar gekomen. Zij zuchtte en dacht ook aan háre doden; zorgvol zag zij naar haar kleinen grond, waarover zij alleen nu waakte; harder dan ooit moest zij arbeiden voor de hoge pacht. Doch het was haar een troost, te horen dat ook zij onafhankelijk was. En de oude ogen naar den blauwen hemel slaande genoot zij den zomersen rustdag.

[pagina 152]
[p. 152]

MOCHTEN DE ERNSTIGE LEZERS, IN HET BEGIN dezer vertelling bedoeld, ooit lust gevoelen op hun Zondagmiddagwandeling langs den Heemsteedsen Herenweg te zoeken naar Wijckervelt, het zou helaas vergeefse moeite zijn. De hofstede is niet meer. Op de plek waar zij geweest moet zijn bloejen thans, in den stoffigen wind van het voorjaar, krokussen, hyacinthen, tulpen in bonte wisseling.

Doch niet ver vandaar, in het Napoleon-laantje van den Hout, zijn nog leesbaar de nu wijd-uiteengegroeide letters van oude inschriften in den bast der beuken; oostwaarts gaande tussen de hoge slanke stammen ziet men, in den vijfden boom ter rechterhand:

combat
de la
VOLUPTÉ,

in den volgenden:

cornélia
1808.

1913.

EINDE


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken