te Rome priester gewijd en tot theologiae doctor gepromoveerd. In 1837 benoemde zijn kerkelijke overheid alhier hem tot hoogleeraar in de H. Schrift aan het groot-seminarie van Warmond. Hij was medestichter van de Katholiek (1842), welker kernspreuk: ‘Vindicamus haereditatem patrum nostrorum’ van hem afkomstig is, ontving in 1849 zijn benoeming tot lid van de Maatschappij der Nederl. Letterkunde en in 1854 die tot pastoor te Vogelenzang. Vruchtbaar was hij hier als zieleherder werkzaam, bouwde er een nieuwe, artistieke kerk, was tevens een tijd lang deken van Noordwijk (1858-70) en kanunnik van 't haarlemsch kapittel (1858-70), doch bleef zich ook aan de wetenschap wijden en werd om zijn verdienste als geleerde in 1865 opgenomen in de Koninklijke Akademie van Wetenschappen. In 't zelfde jaar hield hij de openingsrede op het eerste nederlandsch provinciaal concilie te 's Hertogenbosch. In 1886 legde hij zijn bediening van pastoor neder en ging als emeritus leven te Bergen. Van nu af hield hij zich nog slechts met het schrijven van enkele artikelen bezig. Hij vermaakte zijn zijn rijke boekerij aan het seminarie van Warmond.
Borret was een overtuigd katholiek, die een krachtig aandeel nam in de emancipatie zijner geloofsgenooten, vooral door zijn ijverige medewerking aan de eerste jaargangen van de Katholiek, en ernstig in aanmerking is gekomen voor den bisschopszetel van Haarlem bij het herstel der hierarchie in 1853. Om zijn hoflijke manieren stond hij hoog aangeschreven bij allen, ook andersdenkenden, o.a. Hofman Peerlkamp, met wien hij in zijn jonge jaren merkwaardige gesprekken voerde over de positie der katholieken hier te lande. Hij was een welsprekend redenaar, maar meer nog een geleerde, vooral in de archeologie en de kerkgeschiedenis der eerste eeuwen, hoewel hij ‘om de boeken nimmer de menschen vergat’ (Dessens). Als klassiek gevormd, fijn, soms wat al te vurig kunstkenner protesteerde hij herhaaldelijk tegen het verheffen van de gothiek tot eenigen echt-christelijken kunststijl. Hij schreef een groot aantal artikelen in de Katholiek, aanvankelijk vooral kleinere, in sterk polemischen geest, later ook grootere, christelijk-oudheidkundige opstellen van gedegen wetenschap en fijnen kunstzin. De meeste zijn niet geteekend, doch men raadplege het register op de jaargangen 1842-99, dat al de artikelen van zijn hand aanwijst. Ook in de Akademie leverde hij menige merkwaardige bijdrage, opgesomd door Boot, p. 24 Zijn overrijken boekenschat over Palestina (2200 nrs.) beschreef hij in een bibliografisch werk, Bibliotheca Palestinensis (1884, niet in den handel); de dood belette hem de overige afdeelingen zijner bibliotheek op dezelfde wijze te bewerken. Enkele brochures buiten het bovengenoemde vindt men nog bij G. Mes, de Kath. Pers van Nederland van 1853-87, 33.
Zie: Dessens in Katholiek IC (1891) 4, waarbij vergelijk XCVII (1890) 78 vlg. en CI (1892) 2 vlg.; Boot in Jaarb. Akad. v. Wetenschappen 1890, 18; de Rijk in Levensber. Letterk. 1891, 271; Albers, Gesch. v.h. Herstel der Hierarchie (1903) reg. i.v.; verder Petit, Repertorium 1167 en de algem. literatuur bij het artikel A.J.L. Borret, kol. 421.
Görris