Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1 (1911)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1
Afbeelding van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.41 MB)

ebook (6.56 MB)

XML (6.30 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1

(1911)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

[Capellen, Joan Derk van der]

CAPELLEN (Joan Derk van der) tot den Pol, zoon van Frederik Jacob Derk van der Capellen en Anna Elisabeth van Bassen, geb. 2 Nov. 1741 te Tiel, overl. 6 Juni 1784. Hij werd opgevoed ten huize van zijn grootvader van moederszijde Dirk Reynier van Bassen (zie kol. 239), die deelgenomen had aan de geldersche plooierij en daardoor zijn ambt van burgemeester van Arnhem had moeten neerleggen. Na sedert zijn elfde jaar leerling van de latijnsche school te 's Hertogenbosch te zijn geweest, studeerde v.d. Cap. van 1758-63 in Utrecht, welke academie hij verliet zonder gepromoveerd te zijn. Hij leed aan een chronische ingewandziekte, die hem tot aan zijn dood heeft gehinderd. Hij huwde 17 Juni 1766 freule Hillegonda Anna Bentinck dochter van Hendrik Willem Bentinck, Heer van Werkeren, Wittenstein en Anem en van Elisabeth van Dedem van de Gelder. Aanvankelijk woonde hij bij zijn schoonouders op Wittenstein. Met zijn vader was hij meestal in onmin.

Na zijn huwelijk nam hij zijne geestelijke ontwikkeling ernstig ter hand, gelijk zijne briefwisseling getuigt. Nadat het hem mislukt was in 1767 in de zutfensche Ridderschap opgenomen te worden, deed hij in 1769 het verzoek om beschreven te worden onder de overijselsche, op grond van zijn eigendomsrecht op de havezathe Bredenhorst, wat in onzen tijd eerst gebleken is een schijnkoop te zijn. Hij gaf deze later aan de koopster Catharina Muntz terug en kocht toen de havezathe de Pol. Uit materieele overwegingen verzette de overijselsche ridderschap zich tegen

[pagina 579]
[p. 579]

zijn admissie, welken tegenstand van der Capellen ten slotte met behulp van den stadhouder wist te overwinnen, vooral doordat Capellens bloedverwant Alexander Philip van der Capellen, heer van Berkenwoude enz., luitenantkol. en kamerheer van den prins, den Stadhouder ten gunste van van der Cap. wist te doen intervenieeren, zoodat hij in Oct. 1772 zitting heeft kunnen nemen.

Zijn zelfstandig oordeel bleek reeds het volgend jaar (2 Sept. 1773), toen hij voor de versterking van de vloot adviseerde tegen de tradities van de landprovincies, en in strijd met de plannen van den Stadhouder tegen diens voorstel tot versterking van het leger. In 1775 gaf hij een advies, waarin hij tegen de engelsche staatkunde in het algemeen, stelling nam voor de amerikaansche opstandelingen en hun fransche bondgenooten en in het bijzonder ontried de schotsche brigade ter beschikking van Engeland te stellen. De publicatie van dit advies wekte zoowel het misnoegen op van de Staten van Overijsel als van den Prins. Onder invloed van voornl. engelsche rationalisten als Locke, Hume, Hutcheson en Price (het werk van den laatste vertaalde hij), vormde hij zich diepere inzichten over de zedelijke verhouding van volken en regenten en viel zijn oog op het kleine overblijfsel van middeleeuwsche heerendiensten, de op zich zelf onbeteekenende afkoopbare drostendiensten (1778). Zijn heftig advies hiertegen gaf den Staten van Overijsel, die op kleingeestige wijze hadden getracht hem te bestrijden, waardoor zij zijn optreden slechts verscherpt hadden, gelegenheid hem als lid der Staten te schorsen, door welk besluit v.d. Cap. van zelf de leider werd van de ontevredenen in de geheele Unie.

Zijn wedertoelating werd nog vertraagd, toen er zich onder de opgevischte papieren van den amerikaanschen agent Laurens twee brieven van v.d.C. bleken te bevinden, welke door den stadhouder in de Staten van Holland gebracht werden, hetgeen Deventer en Kampen aarzelen deed ter Statenvergadering van Overijsel aan de zijde van Zwolle voor v.d.C. partij te kiezen tegen de ridderschap.

In den Stadhouder den man ziende, die zonder titel in strijd met wat v.d.C. de fundamenteele wetten des lands noemde, in het bezit was van de feitelijke oppermacht, schreef hij anoniem tegen hem zijn Aan het Volk van Nederland (Pamflet Knuttel no. 19864), een pamflet, dat een enormen indruk maakte. Het werd in een en denzelfden nacht door de zorgen van van der Kemp in alle voorname steden verspreid en door de Staten van Holland dadelijk verboden (zie N. Ned. Jaarboeken October 1781). Eerst in onzen tijd bleek door onderzoekingen van Loosjes (Een krachtig Libel (1886); Nog een en ander over het pamflet ‘Aan het Volk van Nederland’ (1891), dat van der Cap. de schrijver was. Het betoog bedoelt eenerzijds het bewijs te geven, dat de macht van den Stadhouder zich geheel in strijd met de oorspronkelijke bedoeling van de stichters der Unie had ontwikkeld tot die van een alleenheerschappij, ten laste waarvan alle rampen van het vaderland moesten komen. Aan de andere zijde riep het de burgers op hun wettig aandeel in het bestuur, dat zij naar het oordeel van den schrijver vroeger genoten hadden, te hernemen. Nergens vindt men zoo duidelijk, kort en welsprekend het willen der democratische patriotten beschreven als hier, t.w. den zedelijken invloed van het intellect ten behoeve van publieke aangelegenheden niet te beperken, naast

[pagina 580]
[p. 580]

vertegenwoordiging der burgers tegenover de zittende regeering. Het was zoowel een oproep aan het volk van Nederland om den Stadhouder van betere raadslieden te voorzien, als een krachtig pleidooi voor de vrijheid van drukpers als eenigen steun voor de nationale vrijheid. Voor v.d.C.'s betrekking tot A.F. van der Kemp, zie Francis Adrian van der Kemp 1752-1829 an autobiography by Helen Lincklaen Fairchild (New-York 1903) 25 vvlg.

Intusschen groeide in de overijselsche steden de verontwaardiging over van der Capellens schorsing. 1 Nov. 1782 werd hij weer toegelaten op grond van zijn verklaring in 1778 afgelegd, dat hij geen beleedigende bedoeling had gehad; eene verklaring, die hij intusschen zelf als exceptie buiten het debat had willen zien gebracht, daar hij het recht van de Staten om te schorsen ten principale ontkende. Toch nam hij weer zitting, doch kon weinig uitvoeren, daar de ridderschap zijn standpunt niet toegaf, dat drie steden plus een ridder ter statenvergadering de meerderheid uitmaakten, een aanwijzing, hoe weinig er staatsrechtelijk tijdens de Republiek in zijn voegen zat. Het was mede dit bewustzijn, dat de democratische patriotten in de landprovinciën inspireerde.

Zijn roep was intusschen ook buiten zijn gewest aanzienlijk gestegen; niet het minst door de groote correspondentie, welke hij met gelijkgezinden in de andere provincies onderhield, te weten o.m. Fr. Ad. van der Kemp, C.L. van Beyma, Tegelaar, Hooft, de Gijzelaar, zijn neef Robert Jasper van der Capellen e.a. In 1782 had hij alleen in Groningen geen correspondenten. Aan deze achting werd uitdrukking gegeven op een feestmaal ter eere van hem en van Berckel aangericht (26 Apr. 1783), waaraan 70 personen deelnamen (zie voor de namen N. Nederlandsche Jaarboeken 1783), welke bijeenkomst de eerste geweest is van een reeks van vergaderingen van patriotsche regenten. Deze bijeenkomsten hebben, meer dan men gewoonlijk beseft, gelijk trouwens het geheele optreden van v.d. Cap. en zijn democratischen aanhang, bijgedragen tot de vernietiging van het tot dusverre de nationale eenheid bedreigende provincialisme. Voor die vergaderingen zie H.T. Colenbrander, in Bijdr. en Meded. Hist. Gen. XX (1899), 77 en vlg.

Door zijn vertaling van een werk van Andrew Fletcher, onder den titel van Staatkundige Verhandeling over de Noodzakelijkheid eener welingelichte Burgerlandmilitie, verwekte hij hier te lande den afkeer tegen het bestaande stelsel van huurlegers, dat des te erger was geworden, nu buitenlandsche vorsten als die van Hessen, Waldeck en Mecklenburg hun onderdanen tegen hun wil als soldaten verhuurden, maar ook tevens het bewustzijn, dat de verdediging van een land de plicht is van de burgers zelf, hetgeen straks den stoot gaf tot de oprichting van vereenigingen tot oefening in den wapenhandel, de vrijcorpsen, naast de stedelijke schutterijen, zij het dan ook toen met anti-stadhouderlijke bijoogmerken, niet, zooals gewoonlijk gezegd wordt, uit vrees voor de plannen van keizer Jozef II.

Na zijn advies in zake de schotsche brigade was hij in correspondentie getreden met tal van amerikaansche staatslieden als: Adams, Paul Jones, Livingston, Trumbull, e.a., zoodat hij ook aan den overkant van den Atlantischen Oceaan als een der trouwste vrienden van het jonge gemeenebest, dat hij ook geldelijk heeft gesteund, wordt erkend en gehuldigd, gelijk bleek in 1908 uit de plaatsing van een gedenksteen door de

[pagina 581]
[p. 581]

Holland Society te New-York in het huis van v.d. Cap. te Zwolle. Zie hierover N.A. Cramer in Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant van 5 en 6 Juni 1908.

Van der Capellen stierf 6 Juni 1784 en werd overeenkomstig zijn wensch niet in een kerk begraven; hem werd op de gorsselsche heide een graf gedolven dat in Sept. 1787 werd geschonden, het volgend jaar, 7 Aug. 1788 door het gepeupel met behulp van buskruit geheel en al vernield. De lijken waren een jaar te voren naar het familiégraf in de kerk aldaar gebracht.

Hij liet een dochter na, Anna Elisabeth gehuwd met Rudolf Christiaan graaf van Rechteren, heer van Westerveld, Gerestein, Tull en 't Waal en ter Schoten, luit.-kol. bij de Gardes.

Hij gaf behalve verschillende adviezen in het licht: 1o. Staatkundige Verhandeling over de Noodzakelijkheid eener welingelichte Burgerlandmilitie van Andrew Fletcher, (in 1798 anoniem verschenen onder den titel van: a Discourse of Government, relating to Militias); 2o. met aanmerkingen vermeerderd: R. Price, Aanmerkingen over den Aart der burgelijke Vrijheid over de Gronden der Regering en over de Regtvaardigheid en Staatkunde van den Oorlog met Amerika (Leiden 1778); 3o. Aan het Volk van Nederland (anoniem) (Oostende 3 Sept. 1781).

Zijn portret is gegraveerd o.a. door M. d'Sallieth, R. Vinkeles, T. de Roode, A. Hulk en L.J. Calbelin, door laatstgenoemde naar een schilderij van J.A. Kaldenbach.

Zie verder: Brieven van v.d.C., door W.H. de Beaufort in Werken Hist. Gen., no. 27b; Brieven door S.A. Sillem in Werken Hist. Gen. no. 27b; Brieven van J.D.v.d.C. door W.W.v.d. Meulen in Bijdr. en Meded. Hist. Gen. XXVIII (1907); voorts Vaderl. Hist. ten vervolge op Wagenaar, 16 noot, 1, 55-58, 140-149, 296-317; II, 188-212, 435, 477, 498; IV, 62-65; V, 68-87, 101 noot; VI, 66, 173, 184 noot; IX, 145, 148) 166; Bijvoegsels II, 1-4; C. van der Aa, Geschiedenis van den Oorlog van 1792-1802, I, 48, 49; Scheltema Staatkundig Nederland, I, 229-234; II, 574; C. van der Aa, Leven van Willem V, II, 272 noot, 285 noot, 286-290; III, 195; Stuart, Vaderl. Hist. III, 67, 105, 233-251, 505, 508; van Kampen, Nederl. Karakterk. III, 674-679; Bilderdijk, Gesch. des Vaderl. XII, 46, 154 en 155; J.A. Sillem, J: D.v.d. Cap. in Gids 1882, IV, 204, 401; J. Hartog, Patriotten en Oranje (1882) 137; J.J.v. Doorninck, V.d. Cap. t.d.P. Bibliografische Proeve in Bijdr. Gesch. Overijssel II, 125 (hij noemt 115 nummers); Th. Bussemaker, J.D.v.d.C. in Tijdspiegel 1891, III, 1, 111 en 267; H.T. Colenbrander, Geschiedenis van den Patriottentijd I, 113, 117, 118, 259; II, 229; W.W.v.d. Meulen, Een en ander over V.d. Cap. t.d.P. en zijn Aanhang in ‘Roggebundel’ (Leiden 1902) 195-218; P.J. Blok, Gesch. v.h. Ned. Volk VI, passim, vooral 433.

van der Meulen


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek (10 delen)


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over Joan Derk van der Capellen tot den Pol

  • W.W. van der Meulen