Generaal voor die provincie. Hij bood 30 Aug. 1830, 4 dagen na het uitbreken van het oproer te Brussel, zijn diensten als soldaat Koning Willem I aan en werd 12 Oct. d.a.v. door dezen gerechtigd tot het oprichten van een korps vrijwillige jagers, die den naam zouden voeren van ‘Vrijwillige
Jagers van van Dam’. 28 Oct. 1830 aangesteld tot majoorhonorair, commandeerde hij aan het hoofd van zijn korps, aan hetwelk eenige troepen van het leger werden toegevoegd, in Jan. en Febr. 1831 de expeditie in het Maas en Waalsche tot beteugeling der onwillige schutters. Hij maakte van 2 tot 12 Aug. 1831 aan het hoofd zijner jagers den Tiendaagschen Veldtocht mede en kwam o.a. voor Leuven in het vuur. Hij werd 31 Aug. 1831 benoemd tot ridder M.W.O. 4e klasse. 30 Juni 1839 eervol ontslagen als majoor-commandant van zijn korps jagers, wegens ontbinding van dat korps. 20 Oct. 1841 benoemd tot voorzitter van de Tweede Kamer. Hijwas in 1844 een der z.g. ‘negen mannen’, die onder leiding van Thorbecke een voorstel tot grondwetsherziening indienden, dat wel is waar verworpen werd, doch niettemin den grondslag vormde voor de herziening van 1848. In genoemd jaar werd hij opnieuw lid der Tweede Kamer, nu voor het eerst rechtstreeks door het volk gekozen. Hij trad in 1849 vrijwillig uit die Kamer, doch werd 25 Dec. van dat jaar opnieuw gekozen (Tiel), en ging 8 Oct. 1852 over naar de Eerste Kamer. Hij hield 27 Aug. 1856 de rede bij de onthulling van het gedenkteeken op den Dam te Amsterdam (Eigen Haard van 24 Sept. 1910).
E.W.v.D.v.I. huwde te Utrecht 17 Mei 1815 met Anna Catharina Emerentia van Barneveld (overl. op den huize Ravestein bij Geldermalsen 2 Dec. 1881), dr. van Thomas, heer van Meteren en Geldermalsen, en van Diederica Henderika de Roock. Hij was Broeder Groot-redenaar van de Loge. Zijne gedichten namen geen hooge vlucht, doch in onderscheidene daarvan wist hij den volkstoon zeer gelukkig te treffen. In ons parlement was hij een opmerkelijk persoon, ‘wiens opvatting van burgerzin en burgerplicht eerbied afdwingt’ (v. Welderen Rengers, Schets eener parlem. Geschiedenis2 I (1905) 211).
Hij voerde in de Staten-Generaal tot en met 1859 het woord over 367 wetsontwerpen en quaestiën van verschillenden aard. Voor de uitgebreide reeks zijner geschriften, brochures, gedichten enz. zie de levensberichten. Na zijn dood werd te zijner nagedachtenis een gedenkpenning geslagen in zilver en in brons. Zijn portret is meer dan eens in plaat gebracht, o.a. op steen geteekend door A.J. Couwenberg en door B.T. van Loo.
Zie: Burlage in Hand. Letterk. 1860, 272; Janssen in Alg. Konst- en Letterbode 1860, 54; Bosch Sr. in Utrechtsche Volksalmanak 1860, 130; Ising in Nederlandsch Magazijn 1860, 102; Dercksen in Geldersche Volksalmanak 1861, 237.
van Dam van Isselt