[Fokker, Johan Pieter (1)]
FOKKER (Johan Pieter) (1), geb. te Middelburg, 9 Oct. 1755, gest. te Axel 30 Oct. 1831, zoon van Abraham F., (gest. 1795) en Johanna Bartramy (gest. 1788), was van 1770 tot 1775 leerling der latijnsche school en studeerde verder aan de illustre school in zijn geboorteplaats, van waar hij 31 Aug. 1776 met een onder Herm. Jo. Krom in het openbaar verdedigde en op stadskosten gedrukte Diss. historico-critica de regni Assyriaci inclyta Metropoli Nineve et praecipuis ejus fatis (Midd. 1776) naar de academie promoveerde. Te Leiden 21 Sept. 1776 ingeschreven als stud. theol., zag hij echter om gezondheidsredenen van deze studie af en bepaalde zich tot de philosophie, waarin hij het onderwijs genoot van Allamand en van de Wynpersse en 12 Dec. 1781 tot art. lib. mag. en phil. dr. promoveerde op een dissertatie De mensura temporis (L.B. 1781). 11 Mei 1782 benoemd tot lector in de mathesis, physica en astronomie aan de illustre school te Middelburg, aanvaardde hij 25 Juni 1783 dit ambt met eene Oratio de immortalitatis spe, in disciplina morali non tantum necessaria (Midd. 1783, in het nederlandsch vertaald door den student Joh. Hermannus Krom, Midd. 1784), kreeg eerst sinds 11 Dec. 1784 jaarwedde, werd voorts gebruikt tot het examineeren van de stuurlieden bij de admiraliteit en O.-I. Compagnie en verving 5 Aug. 1786 zijn titel aan de illustre school, waaraan hij o.a. Andriessen en te Water tot ambtgenooten heeft gehad, door dien van lector philosophiae. Aug. 1789 huwde hij te Axel met Johanna Hoelands. Daar de betrekking te weinig opleverde, studeerde F. daarom verder in de geneeskunde, deed zich 9 Juli 1790 opnieuw te Leiden inschrijven en promoveerde daar 29 Juli tot med. dr. na verdediging van de aan Edm. Goodwin
te Edinburg opgedragene Positiones medicae (L.B. 1790). Onder voortgezet waarnemen zijner natuurkundige betrekkingen, oefende hij daarna ook de medische praktijk te Middelburg uit, tot hij, vurig patriot, door de politieke gebeurtenissen van 28 Mei tot 28 Juli 1795 lid werd van de municipaliteit en van 20 Oct. 1795 tot 20 Jan. 1796 o.a. met Kist, Appelius en van der Palm naar den Haag werd afgevaardigd als representant van het volk van Zeeland. Hij vestigde zich daar 11 Febr. 1796, kreeg echter weder van 11 Dec. 1796 tot 31 Aug. 1797 salaris te Middelburg en werd verder in den Haag, waar hij onder de felle unitaristen gerekend werd, ijverig deelnam aan de voorbereiding van de constitutie van 1798 en zich bovendien liet benoemen tot 's lands astronomist, door den staatsgreep van 22 Jan. 1798 lid van het Uitvoerend Bewind. Door den tweeden staatsgreep (12 Juni) van dat jaar, dien hij zelfs tegenover zijne krachtiger medeleden Vreede, Fijnje en van Langen niet ongaarne schijnt gezien te hebben, werd hij, na in dat Bewind een zeer ondergeschikte rol gespeeld te hebben, genoodzaakt de stad te verlaten en nam hij