Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 3 (1914)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 3
Afbeelding van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.10 MB)

XML (6.11 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 3

(1914)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

[Clercq, Willem de]

CLERCQ (Willem de), geb. te Amsterdam 15 Jan. 1795, gest. aldaar 4 Febr. 1844. Zijn ouders Gerrit de Clercq en Maria de Vos behoorden tot den deftigen koopmansstand en de menniste gemeente. Zij bestemden hun begaafden oudsten zoon aanvankelijk voor het doopsgezinde Seminarie, maar wegens het overlijden van een neef moest hij reeds met 15 jaar in het familiekantoor komen onder de firma S. en P. de Clercq en zich aan den graanhandel wijden. In 1818 werd hij zelf chef en trad in het huwelijk met Carolina Charlotte Boissevain, met wie hij tot zijn dood in een hoogst gelukkigen echt vereenigd was en die hem jaren heeft overleefd.

Zijn reeds vroeg ontwaakte belangstelling voor

[pagina 237]
[p. 237]

kunst (vooral dramatische) en geestesbeschaving, maakte hem niet onverschillig voor de zaken op 't kantoor, waarvan hij weldra ook de belangrijke zijden voor het nationale en het kultuurleven gevoelde. Hij was nog geen chef toen hij in 1816 voor de zaken naar Petersburg werd gezonden, over welke reis hij schreef in het Letterkundig magazijn van N.G. van Kampen. Later stelde hij twee memories op over den graanhandel, waarin hij zich als vrijhandelaar deed kennen. Een daarvan werd in 1824 aan Koning Willem I aangeboden. Toen de koning 29 Maart 1824 de Nederlandsche Handelmaatschappij oprichtte behoorde de kundige, aan de beurs geziene, nog geen 30-jarige W. de Cl. tot de 11 amsterdamsche afgevaardigden, en werd hij spoedig tot secretaris dier instelling benoemd, welker zetel in den Haag werd gevestigd. De Handelmaatschappij had in haar eerste jaren met vele moeilijkheden te kampen en werkte soms (b.v. in 1826) met aanzienlijk verlies. De persoonlijke inmenging van den koning, de zelfstandigheid der verschillende afdeelingen, waarbij de noodzakelijke éénheid van beheer ontbrak, maakte de taak van hem, die al spoedig de spil werd der vele werkzaamheden, zwaar. Maar W. de Cl. wist zich daarin dermate te handhaven, soms tegenover den koning zelf, dat er zelfs sprake van was hem tot minister van Binnenl. Zaken te benoemen. Hij bleef echter handelsman, met steeds wijder blik (men zie Dagboek 228). In zijn jaarlijksche Verslagen kan men de geschiedenis der Handelmij. volgen. Na de afscheiding van België verhuisde zij naar Amsterdam in 1831 en veranderde veelszins haar werkzaamheden. In dit verband behooren de pogingen tot verheffing der Twenthsche industrie om tegenover de Belgische fabrieken de producten voor den afzet in Indië op vaderlandschen bodem te bereiden. Tal van weverijen danken haar ontstaan of verheffing mede aan het bezoek door W.d. Cl. aan Overijssel gebracht. Na 80 jaar werd dit herdacht door H. Salomonson Gz. in de Prov. Overijsselsche en Zwolsche Courant van 22 en 24 Juli 1912. Na zooveel voor de Handelmij. gedaan te hebben, van 1824 als secretaris, na 1831 als secret.-directeur, sinds 1834 als directeur moest het hem een teleurstelling zijn, dat 1 Jan. 1844 F. van der Oudermeulen en niet hijzelf zijn vriend van der Houwen, die staatsraad werd, als president opvolgde. Maar niemand heeft ooit zijn groote verdiensten voor de Handelmij. betwist.

Dezelfde vaderlandsliefde, die W.d. Cl. bezielde bij zijn maatschappelijken werkkring vinden wij terug in zijn letterkundigen arbeid. Hij is niet de liefhebber, de mercator sapiens, die snipperuren besteedt om zijn geest met wat poëzie op te sieren; zijn studie is hem een behoefte. Als wij bedenken, dat reeds van zijn 15e jaar de handel zoozeer beslag legde op zijn tijd en kracht, verbazen wij ons over zijn veelomvattende kennis, waaraan ook de oude talen niet vreemd bleven, over zijn uitgebreide lectuur, waarvan zijn Dagboek getuigt, over zijn zelfstandig inzicht en rijp oordeel, over zijn wetenschappelijken zin, die o.a. blijkt uit den raad dien hij aan zijn zoon Gerrit, die te Leiden in de rechten studeerde, wist te geven. Van dit alles stichtte hij een monument in zijn bekroonde prijsverhandeling, het eenige eenigszins omvangrijke werk van zijn hand. De 2e klasse van het Kon. Ned. Instituut van wetensch., letteren en schoone kunsten had de vraag gesteld: welken invloed heeft vreemde letterkunde, inzonderheid de Italiaansche, Spaansche, Fransche en Duitsche,

[pagina 238]
[p. 238]

gehad op de Nederlandsche taal- en letterkunde, sints het begin der 15e eeuw tot op onze dagen? Het motto dat W.d. Cl. koos ‘il faut juger les écrits d'après leur date’ (Mad. de Stael) is ook op zijn eigen arbeid van toepassing. Het is geschreven in 1824 en staat voor het peil van litteraire kennis en oordeel in het toenmalig Nederland zoo hoog, dat wij het als werk van een nog zoo jong man bewonderen, en betreuren, dat hij slechts bij uitzondering zich met litteratuurgeschiedenis bezig heeft kunnen houden. Ook op de vraag zelf passen wij het motto toe: wie zou het nu wagen, als voor 90 jaren, een zoo veelomvattend thema uit te schrijven? Wij vermelden dus de leemten van het boek niet ten nadeele van den schrijver, die al onze bewondering verdient, maar als noodzakelijk gevolg van zijn pogen. Nu en dan doen zijn oordeelvellingen ons denken aan clichés b.v. over de wijsbegeerte der 18e eeuw (271); van de duitsche romantiek, wier eerste periode toch reeds achter den rug was, heeft hij de beteekenis niet vermoed; over de prioriteit van Vondel of Milton spreekt hij slechts ter loops (201); beschouwingen over taal en stijl zijn schaarsch maar waar zij voorkomen juist (b.v. 192-195). Daarentegen heeft hij de engelsche letterkunde, in de vraag ter zijde gelaten, niet uitgesloten: wij ontmoeten Shakespeare, Richardson, Byron en tal van anderen. Nog minder omvangrijk dan W. de Cl.'s prozawerken is wat van zijn poëtischen arbeid in 't licht verscheen. Afzonderlijk: Welkomstgroet aan Z.M. Koning Willem II in de vergad. van 't Kon. Nederl. Instituut 14 April 1841, verder verscheidene gedichten in den Muzenalmanak, waarvan de jaargang 1830 zijn portret vertoont door Velijn. Van het reeds genoemde Instituut was W. de Cl. sedert 1825 corresp. sedert 1835 lid; zijn Dagboek spreekt met weinig geestdrift over de vergaderingen van dit geleerde lichaam. Het Prov. Utr. Gen. van K. en W. benoemde hem in 1823, de Maatschij. van Letterk. te Leiden in 1824 tot lid. Eer wij van W. de Cl.'s letterkundigen arbeid afscheid nemen, moeten wij spreken over het merkwaardigste deel er van: zijn improvisaties, waarvan wij helaas, alleen vernemen door de lijst der door hem behandelde onderwerpen, die hijzelf bijhield en met aanteekeningen voorzag, en door de getuigenis van tijdgenooten, op wie zijn merkwaardig talent grooten indruk maakte. Onder deze laatste vermelden wij vooral het stuk van ds. S. Muller in de Vaderlandsche letteroefeningen van 1823, en het oordeel van da Costa in de Herinneringen. De bonte reeks van onderwerpen, vaak op 't oogenblik zelf door een der aanwezigen opgegeven, soms aanknoopend aan huiselijke feesten, meest in vriendenkring, ook wel bij meer officieele gelegenheden, geeft ons een hoogen dunk van W. de Cl.'s veelzijdige ontwikkeling. Eenparig is ook de lof over zijn meesterschap van den vorm, vaak in wisselende versmaat. Hij zelf oordeelt er nuchter over en oefent zelfcritiek (Dagboek 95, 96 e.e.). Luim en speelsch vernuft ontbraken daarhij niet, zij waren van goed allooi en gingen ongemerkt in ernst over. Eens had men hem het rekenboek van Bartjes opgegeven, en bracht hij de 4 hoofdbewerkingen der cijferkunst in verband met de leeftijden van den mensch; soms wist hij een band te leggen om uiteenloopende onderwerpen. Historie en philosophie, levenswijsheid en geloof kwamen tot een veelal harmonische uiting; bij toeneming trad het stichtelijk, predikend element naar voren. Omstreeks zijn 20e jaar had W.d. Cl. eens als bij toeval dit talent ontdekt. Aanvankelijk gingen zijn improvisaties met zekere

[pagina 239]
[p. 239]

pathologische verschijnselen gepaard. De eerste keer vond zijne vrouw het griezelig; zij viel hem om den hals: ‘lieve Willem, doe dat nooit weer.’ In 't begin moest hij, eer hij op dreef kwam wat ‘non-sense’ zeggen, een stoel omgooien of iets dergelijks. Allengs werd het gewoonte; ook de inhoud werd dieper met den geestelijken groei der persoonlijkheid. Het psychologische probleem, waar hierbij vaardigheid eindigt en inspiratie begint, zij hier alleen aangeduid. In elk geval is deze gave, ten onzent zeldzaam, bij W. de Cl. in ongeëvenaarde mate aanwezig geweest, getuigend van den rijkdom van zijn geest, overvloed van gevoel, en daarbij gerijpt inzicht en de tucht van verstandelijk nadenken.

Wat velen boven al het andere in W.d. Cl. zien is: den man van 't Reveil. Ook in dezen kunnen wij zijn ontwikkeling volgen, veelszins uit zijn Dagboek. De Doopsgezinde broederschap, waarin hij was opgevoed, heeft hij verlaten. De toch echte godsvrucht in de prediking, waarnaar hij in zijn jeugd heilbegeerig luisterde, was hem later niet beslist christelijk genoeg; zij verhief zich te weinig boven een ‘natuurlijken godsdienst’, die hem niet meer bevredigde. Den doorslag tot zijn verandering gaf da Costa, de dichter wiens bekeering tot het Christendom W.d. Cl. medeleefde, wiens machtige greep zijn, gelijk zoo veler, zieleleven beheerschte. Voor een tijd althans; later, weder gelijk bij zoovelen, begon een beurtelings aantrekken en afstooten, en de dag brak aan dat da Costa hem nog wel was ‘een vriend des harten, maar een steun niet meer’ (Dagboek 370). Daarbij doorkruiste een andere invloed dien van da Costa. De Nederl. Hervormde Kerk vervulde niet geheel W. de Cl.'s idealen van godsdienstige gemeenschap. De afscheiding trok hem aan. Dr. Kohlbrugge, aanvankelijk hem niet sympathiek (Dagb. 270), had op den duur vat op zijn gemoed. In zijn geest woelden allerlei vragen: naar het recht der bestaande kerk, naar den aard der heiligmaking. Zij brachten onrust in zijn binnenste; theoretisch bleef de strijd onbeslist, maar de aard van zijn vroomheid veranderde er niet door.

Den aard dier vroomheid heeft A. Pierson geteekend in een hieronder te noemen opstel, dat bij de reeks zijner Oudere tijdgenooten zich aansluit. Hij beschrijft er W. de Cl. als man van het gemoed, bij wien wij het zuiverst de zielkunde van het Reveil tegenover het intellectualisme waarnemen. Wel brachten de aangeduide kerkelijke en theologische quaesties, die de meeste Reveilmannen deden mistasten ten aanzien van het romantisch, emotioneel karakter der beweging, ook W. de Cl. tijdelijk in verwarring; maar sterk valt bij hem de overwegende nadruk op 't inwendig leven: het pijnlijk zelfonderzoek, dat evenwel verheft waar het voor Gods aangezicht brengt, het gebed. Zoo kon hij niet meegaan met het exclusivisme noch in den hartstochtelijken vorm van da Costa noch in dien der partijtucht door Groen van Prinsterer geoefend, al liet het een en ander dier strakkere leervormen hem niet los. Geen dezer mannen huldigde de scepsis, die de overtuigingen slap maakt; maar zij wisten niet, dat onzekerheid op de oppervlakte gepaard kan gaan met vastheid in de diepte. Ook W. de Cl. had de synthese tusschen diepte en ruimte niet gevonden. Toch was hij door aard, leven, werkkring ruim, al zag hij niet helder het verband in tusschen de twee werelden: die zijner vroomheid, en die der directie van de Handelmaatschappij (Dagboek 256). Hij behoorde tot den Reveilkring: da Costa, Beets, Hasebroek, juffr. Toussaint, daarnaast Kohlbrugge. Maar: geen der

[pagina 240]
[p. 240]

Reveilmannen dien men minder de wereld hoort veroordeelen. Ook hij stond tegenover het heerschende ‘liberalismus’; maar zijn Dagboek vertoont meer sporen van veler argwaan, in zijn kring en ook onder verwanten, tegen zijn ‘fijnheid’ dan van verkettering zijnerzijds. Vandaar zijn gezonde verhouding tot zijn maatschappelijk werk; hij vond het christenplicht zijn vaderland te dienen en deed dit niet als partijman. Zoo kon A. Pierson schrijven: ‘de Clercq's Dagboek is waarlijk eene kritiek van de orthodoxie dier tijden’ (Dagboek 371).

W.d. Cl. heeft geen blijvend werk nagelaten. Maar hij leeft in zijn Dagboek door A. Pierson met zooveel piëteit uitgegeven. Daar leeren wij den man kennen, die, trots zijn onverdroten werkzaamheid, toch zooveel meer geweest is dan hij gedaan heeft. Het geeft een beeld van den tijd, en een zielsgeschiedenis te gelijk. Te betreuren is, dat zijn zoon Gerrit, niet minder talentvol dan de vader, diens vreugd en trots, ook diens zorg, toen het bleek, dat de zoon anderen geestes was, reeds met 36 jaren stierf en hierdoor verhinderd werd, om, gelijk hij voorgenomen had, het beeld van dien vader te schetsen. Als niet alles bedriegt zou hij daarin vooral de kern van den persoon van W.d.C. hebben doen uitkomen.

Zie over W.d. Cl. - wiens schaarsche eigen geschriften in dit artikel reeds werden genoemd - het eveneens telkens geciteerde werk: Willem de Clercq naar zijn Dagboek I, 1811-1824, II, 1828-1844 op verzoek der familie bezorgd door A. Pierson. Het werd als manuscript gedrukt, maar in 1888 ook in den handel verspreid. Als aanvulling, eveneens niet in den handel, gaf Johannes Bosscha: Willem de Clercq herdacht (1874), om naast de teekening van het gemoedsleven in het Dagboek ook de beteekenis van den secretaris der Handelmaatschappij in 't licht te stellen.

Zijn portret werd gegraveerd door P. Velijn en door H.W. Couwenberg.

Van de talrijke kortere of langere opstellen over hem zij alleen vermeld: Isaac da Costa, Herinneringen uit het leven en den omgang van Willem de Clercq 1845, en A. Pierson, Bij een onuitgegeven werk (Gids 1888 en opgenomen in de Verspreide Geschriften I, 306-345).

Chantepie de la Saussaye


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek (10 delen)


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over Willem de Clercq

  • Pierre Daniel Chantepie de la Saussaye