gend jaar opnieuw door Zutphen afgevaardigd. Sedert is hij onafgebroken lid der Tweede kamer gebleven tot aan zijn dood in 1881 toe, nu voor Groningen, dan voor Arnhem zitting nemende. Een reeks van jaren, van 1869 af, doch ook vroeger reeds (1852), was hij tevens voorzitter der Kamer, waar hij om zijn onpartijdige, tactvolle leiding bij alle partijen in hoog aanzien stond. Welk een werkzaam aandeel hij in de handelingen der Kamer nam, hiervan getuigen zijn rapporten over de provinciale- en gemeentewet, over het recht van enquete, vereeniging en vergadering, over het muntwezen in Oost- en West-Indië, over ministerieele verantwoordelijkheid, over de afschaffing der slavernij in West-Indië, over de afschaffing der accijnzen op 't geslacht enz. Na den dood van Thorbecke was het Dullert, die het initiatief nam tot de oprichting van een standbeeld voor den grooten staatsman, en van de overschietende gelden werd, mede op zijn voorstel, het ‘Thorbeckefonds’ gesticht. Bij Dullerts
dood bleek, dat hij zijn buitengewoon groot vermogen voor 't grootste deel had bestemd voor een stichting, waarvan de jaarlijksche inkomsten moesten worden aangewend om te voorzien in de behoeften van zulke armen, die door hun oppassend gedrag vreemden onderstand verdienden, onverschillig tot welk kerkgenootschap zij behoorden: ‘Dullert-stichting’ heeft men het fonds gedoopt. Bij de ingezetenen van Arnhem, van welks gemeenteraad Dullert bijna 25 jaren lid was, stond hij om zijn braaf karakter in hoog aanzien. Voorts was hij geruimen tijd commissaris van de Nederlandsche Bank.
Zijn portret is door een onbekende gegraveerd.
Zie: van Welderen Rengers, Parlem. Gesch. Nederl. (1907), II, 229 en verder het Register; Cast or et Pollux, In de Tweede Kamer (1881), 28; Sagittarius, Parlementaire Portretten (1869), 18; Ising, In de Kamers der Staten-Gen. (1892), Reg.; Leeskabinet 1876, I, 24; Eigen Haard 1879, 376 (met portret); J.W. Staats Evers, Mr. W.H. Dullert en zijne stichting. Met portret en de statuten der ‘Dullert-stichting’ (1881).
Zuidema