Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4
Toon afbeeldingen van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4zoom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10,86 MB)

ebook (6,35 MB)

XML (6,03 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4

(1918)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

[Heldring, Otto Gerhard]

HELDRING (Otto Gerhard), z.v. Ottho Gerhard Heldring en Louise Geertruida Janssen, geb. te Zevenaar 17 Mei 1804, gest. te Marienbad (Bohemen) 11 Juli 1876, stamde uit Duitschland, in nog verwijderder verleden uit de Baltische Oostzee-provinciën. Een zijner voorzaten was in de 17e eeuw om des geloofs wil in Nederland gekomen, en had als officier Willem III naar Engeland vergezeld. De vader van onzen O.G. was de eerste predikant uit het geslacht, hij bracht zijn leven te Zevenaar door, dat in het begin der 19e eeuw herhaaldelijk nu eens tot Nederland dan weer tot Duitschland behoorde. Hij huwde met de dochter van den predikant te Phalzdorf bij Kleef, waar Pfalzer kolonisten de uitgestrekte Gochsche heide hadden ontgonnen.

Toen onze H. in zijn ouderdom zijn auto-biografische herinneringen opteekende, stond zijn jeugd hem nog levendig voor den geest. Het gelukkige tehuis, in de onvergetelijke pastorie, waar de ‘tirannie der netheid’ onbekend was en de kinderen vrij terrein voor spelen hadden; - de gestalten van de oude kindermeid Hanna en van den armen wever; - vertelsels en sprookjes, die

[pagina 722]
[p. 722]

gevoel en fantasie wekten en voedden; - veel dat van de prilste jeugd af de oogen opende voor de natuur en de menschenwereld; - de echte, piëtistisch gekleurde vroomheid van ouders en grootouders: ziedaar wat reeds vroeg het gemoed en den geest van het uiterst gevoelige en vatbare kind heeft gevormd. Den jongeling gaf uitgebreide lectuur, vooral Duitsche, voedsel aan den geest; terwijl geregeld bezoek, soms langdurig verblijf in de pastorie te Phalzdorf den gezichtskring wijder maakte. Vandaar werden dan wel groote wandeltochten ondernomen, ook met zijn neef J.J.L. Jansen, den lateren conservator van 't archaeologisch museum te Leiden.

Aldus veelzijdig voorbereid voor vruchtbare aanraking met natuur en menschen, meer dan voor theoretische studie, begaf de jonge man zich naar de Utrechtsche hoogeschool. Daar kon de rationalistische geest dier dagen hem niet bevredigen, en toen hij 1826 proponent en kort daarop predikant werd in het kleine Hemmen (Over-Betuwe) was het nog niet met een verzekerd, blijmoedig gemoed. Wat ons in zijn levensbeschrijving treft is zijn oprechte omgang met zich zelf; hij was zich bewust van wat hem nog ontbrak, maar verviel niet tot ziekelijke ontleding van zichzelf. En in de praktijk van het werk, vooral in inwendigen geestelijken strijd kwam hij allengs tot vastheid en kracht. Zijn werk strekte zich, door vacaturen in den ring, gewoonlijk verder uit dan tot zijn kleine gemeente. Eerst na 6 jaren trad hij in het huwelijk met Anna Elisabeth Deuffer-Wiel, met wie hij ruim 40 jaren gelukkig vereenigd is geweest. Zij hebben hun groot gezin met God en met eere grootgebracht: 5 zonen en 2 dochters hebben allen een eervolle plaats in maatschappij en kerk ingenomen: de beide dochters in Duitschland getrouwd, van de zonen 3 in hooge posities in den geldhandel (de oudste de bekende president der Nederl. Handelmaatschappij), 2 predikanten waarvan de jongste de eenige nog overlevende, predikant te Amsterdam en in het voetspoor des vaders voorman in 't werk der inwendige zending.

Want de veelzijdige werkzaamheid van onzen H. vindt haar eenheid in zijn karakter als Christen-philanthroop. Van zijn levenswerk geeft de lijst zijner geschriften ons een overzicht; niet alsof schrijven zijn doel was, maar achter elk zijner schrifturen ligt practisch werk, waarvan het verhaalt of waarop het gericht is. Naast een aantal afzonderlijk uitgegeven boeken of brochures vinden wij veel in periodieken verspreid, o.a. in den Gelderschen Volksalmanak. Daar vertelt hij van zijn talrijke tochten in de Betuwe, over de Veluwe, ook over onze grenzen in Munsterland. Heldring is een groot wandelaar geweest; hij heeft er niet zoo compleet, systematisch over geschreven als later Craandijk, maar met meer ontmoetingen, trekjes, opmerkingen ook over zeden, gewoonten, bijgeloof, maar ook over aard en karakter der menschen, en met belangstelling voor de natuur en jacht makend op oudheden. Zoo vond hij ‘de Waard’ te Zetten en groef, met zijn neef Janssen, allerlei hier en daar op.

In 1839 bracht een zijner tochten hem op de Veluwsche zand- en heidevlakte bij Beekbergen en gaf aanleiding tot het graven van een put en het bouwen van een school te Hoenderloo, opkomst voor de arme, nog schaarsche bevolking, begin van wat men de eerste Heldringstichting kan noemen, nu na ¾ eeuw gegroeid tot een groot gesticht tot opvoeding van verwaarloosde knapen. Daar is waarlijk ‘de woestijn in een bloeiende gaarde herschapen’.

[pagina 723]
[p. 723]

Geen klove scheidt de litteraire werkzaamheid Heldrings van de pastorale en philanthropische. Ik sprak reeds van de talrijke ontmoetingen, vondsten, mijmeringen, die wij, soms grillig dooreen gemengd, in zijn geschriften bij elkaar vinden, gelijk in zijn diepliggende oogen onder de zware wenkbrauwen, achter den bril, het droomerige, gevoelvolle evenzeer trof als het scherp vorschende van den slimmen opmerker. Hij scheen vaak absent, feitelijk was hij er geducht bij. Zoo is ook zijn stijl. Niet verzorgd, weinig bezonken, spontaan, abrupt, primitief, min of meer achter het bewustzijn, toch bij 't feitelijke, werkelijke zeer bepaald.

Van compositie of dispositie is zelfs in zijn grootere geschriften weinig te bespeuren. Het is alles ongeregeld, en doet nu eens aan den Wandsbecker Bote dan weer aan Jean Paul denken, niet toevallig, want beiden had hij veel gelezen. Ook hechtte zich een scherp gepunt woord, paradox of tegenstelling, vast in zijn geheugen, en zelf muntte hij uit in het vinden van zulke leuzen: De jenever erger dan de cholera luidde de titel van een brochure van 1838. Betoogen zoeke men in zijn geschriften niet, meer typen, gesprekken, ontmoetingen, mijmeringen, als van pachter Gerhard, of meister Maarten Baordman, die veelal in Lijmerschen tongval spreekt en schrijft.

De leeraar van het kleine Hemmen was reeds ruim 40 jaren toen hij zijn vleugelen wijder uitsloeg en van het naburige Zetten een middelpunt maakte van practische werkzaamheid. Hij was zich allengs bewust geworden van het verschil tusschen maatschappelijke weldadigheid en christelijke philanthropie. Allerlei ontmoetingen, ook bij bezoeken aan gevangenen, hadden hem in aanraking gebracht met volkszonden en ellenden. Dit bewoog hem tot het oprichten zijner 4 gestichten, die in den loop der jaren geleidelijk uit elkaar ontstonden. In 1848 het Asyl Steenbeek waarin aan boetvaardige gevallen vrouwen de weg tot herstel werd geopend; in 1856 Talitha Kumi voor verwaarloosde meisjes; in 1861 Bethel om oudere meisjes, die geen kinderen meer maar nog niet gevallen, te ontrukken aan gevaarlijke omgeving en af te brengen van gevaarlijke wegen; in 1864 de kweekschool voor christelijke onderwijzeressen, wier werkkring zich bij dien der gestichten aansloot in zoover daar krachten werden gekweekt die op de school, hetzij de christelijke hetzij de openbare, den bewarenden en opvoedenden invloed van het evangelic zouden brengen. In dezen groeienden arbeid blonk Heldings tact en gave van organizeeren uit. Hij bouwde geen tuchtscholen maar tehuizen, waar de kracht van het evangelie de harten moest doordringen. Hij wist uitnemende directrices te vinden. Wie denkt niet aan mej. P. Voute die zoo lang aan het hoofd stond van Steenbeek? Tot bestuurders wierf hij invloedrijke mannen en vrouwen voor een deel uit de aanzienlijken van de Reveilkringen.

Daarnaast werd noch de zending onder de heidenen noch de band met buitenlandsch, vooral Duitsch, philanthropisch werk verwaarloosd. Heldring ontving veel bezoek van heinde en ver. Hij bezocht Duitsche Kirchentage en conferenties, van waar hij allerlei meebracht: belangrijke impulsen, practische maatregelen, nieuwe betrekkingen, ook wel nieuwe snufjes die hij dan soms weer spoedig vergat. Hemmen-Zetten werd een middelpunt evenals het Rauhe Haus, Kaiserswerth, Bielefeld, en Heldrings naam stond naast die van Wichern, Fliedner, Bodelschwing. Een Duitsch bezoeker schreef eens in zijn boek:

[pagina 724]
[p. 724]

Held, dring dürch zum Siege;

Hemme dich nicht, und lasse dich nicht hemmen.

‘Gossnersche mannen’ vertoonden zich te Hemmen om van daar verder te gaan. Toen Heldring met anderen het Nederl. Zendel. Gen. had verlaten en onder de stichters behoorde der Utr. Zend. Ver. gaf hij den stoot tot het uitzenden van den zendeling-werkman van Dijken, die zoo uitnemend op Almaheirà heeft gewerkt. Weer aan anderen kant zien wij Heldrings werk, als wij afvallige Roomsche priesters vermelden, die, Protestant geworden, door hem werden voortgeholpen, niet altijd met blijvend succes.

Ik vermeldde reeds de Reveilbeweging, die in haar verschillende schakeeringen in de liberale era na 1848, mede het kader vormt waarin H. zich bewoog. Hij behoorde tot de sprekendste figuren van de ‘christelijke vrienden’ te Amsterdam. Zijn orgaan de Vereeniging van christelijke Stemmen vatte samen niet slechts wat op de inwendige zending, maar ook wat op den kerkelijken strijd dier dagen betrekking had. In dien strijd reed H. zooals hij 't zelf uitdrukte ‘een breede schaats’. Als christelijk philantroop reikte hij de hand aan mannen, wier uiteenloopende richting in 1857 scherp zou uitkomen. Hij bleek steeds beslist anti-liberaal, heeft de illusie van een gezamenlijk optreden der ‘geloovigen’ (orthodoxen) tegen ‘'t ongeloof’ (liberalisme) nooit geheel opgegeven, ofschoon zijn mildere praktijk hem vaak in nadere aanraking bracht met allerlei mannen van goeden wille ook van de overzijde, en schoon hij van de star dogmatische richting, die hij als ‘nachtschool’ bestempelde, niet wilde weten. Hij reikte de hand aan Groen van Prinsterer, maar was een der zeer enkelen, die na 1857 trouw bleef aan den veelgesmaden van der Brugghen. Onder zijn beste vienden behoorden Beets en de la Saussaye. Hij was in ruimen zin de man der orthodoxe eenheid, op Zendingfeesten enz., en de Heldring-gestichten zijn de zichtbaarste vrucht der Reveilbeweging, en vertegenwoordigen daarin een correctief tegen den doodenden kerkelijken strijd en tegen het verpolitieken van het christendom.

Zoo is Heldring in ons land de voornaamste, in het Protestantisme een der belangrijkste vertegenwoordigers van het praktisch werkzame, het philanthropische christendom in de 19e eeuw geweest. Zelf vertoont hij vrij wat trekken van een 18e eeuwsch type. Hij was een gevoelsmensch, in mild piëtistischen geest, in de diepte van zijn persoonlijk leven wel vast, maar op de oppervlakte zeer bewegelijk en ten prooi aan verschillende invloeden en indrukken. Aan het rationalisme was hij niet zoo volstrekt ontgroeid als hij zelf wel meende. Zijn practische wijsheid was een soms zonderling mengsel van diep tot innerlijk zielsbehoeften doordringen, zooals dit ook uit de z.g. huisregels van zijn verschillende gestichten spreekt, en daarnaast vrij wat slim overleg, gereede wereldkennis, handig omgaan met menschen. Theoretische bezinning en begripsmatig verhelderen van wereld en leven, ook van 't christelijk leven is aan zulke naturen vreemd, maar een man als H. heeft niet alleen uiterlijk uiterst heilzaam werk verricht, maar ook den indruk nagelaten, dat dit uiterlijk werk uit den bodem van een vast en vroom innerlijk bestaan voortkwam.

In den zomer 1876 zocht hij herstel voor zijn zwaar geschokte gezondheid te Marienbad. Hij is er na enkele dagen bezweken. Men bracht hem ten grave bij het kerkje op den Vluchtheuvel te Zetten, waar menige stem dank en hulde bracht aan den ‘man Gods en menschenvriend’, het treffendst

[pagina 725]
[p. 725]

Beets in een van die gedichten, waarmede hij de nagedachtenis zijner vrienden pleegde te eeren.

Van Heldrings Leven en arbeid beeft zijn jongste zoon dr. L. Heldring in 2 deelen, bijna geheel bijeengebracht uit autobiographische aanteekeningen en nagelaten stukken zijns vaders, een beschrijving doen verschijnen (Leiden, E.J. Brill 1881, 2 dln.). Daar, aan 't slot van 't eerste deel, vindt men ook de lijst zijner geschriften, werken, waarvan uit een litterair oogpunt, De natuur en de mensch wel het meest typische mag heeten. Men zie ook Levensber. Letterk. 1877, 79.

Chantepie de la Saussaye


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek (10 delen)


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over Ottho Gerhard Heldring

  • Pierre Daniel Chantepie de la Saussaye