Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 5 (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 5
Afbeelding van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 5Toon afbeelding van titelpagina van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.38 MB)

XML (4.55 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 5

(1921)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

[Rijneveld, Dr. Jacob Cornelis van]

RIJNEVELD (Dr. Jacob Cornelis van), geb. te Enkhuizen 27 Maart 1799, overl. te Nijmegen 29 Nov. 1851, was de zoon van Nicolaas Abraham en van Johanna Ris. Hij ontving zijne opleiding aan de artillerie- en genieschool te Delft, waar hij zich reeds door schranderheid en studielust onderscheidde. 7 Dec. 1819 werd hij aangesteld tot 2en luitenant bij de rijdende artillerie, en 15 Jan. 1826 bevorderd tot 1en luitenant. In het volgende jaar werd hij naar Leuven gezonden, om aldaar de leerwijze te bestudeeren van den hoogleeraar in de fransche taal- en letterkunde, Jean Jacotot, welke, op nieuwe beginselen berustend, te dier tijde veel opgang maakte. De hem aangeboden gelegenheid nam hij te baat, om de lessen in het hooger onderwijs te volgen, en zich in 1829 den doctorstitel in de natuurlijke wijsbegeerte te verwerven na de verdediging van een proefschrift: Over eenige bijzonderheden betreffende de werktuigelijke kracht van den stoom.

Na het uitbreken van den belgischen opstand nam hij als adjudant van den kolonel der artillerie, Frederik Carel List, deel aan de bezetting van Brussel onder prins Frederik, bij welke gelegenheid hij den 23en Sept. door een kogel eene lichte wonde bekwam aan het achterhoofd, en zich overigens zoodanig onderscheidde, dat hem den 16en Nov. d.a.v. het ridderkruis der 4e kl. van de Militaire Willemsorde werd toegekend. In het volgend jaar was hij, tijdens den Tiendaagschen veldtocht, weder adjudant van kolonel List, toen kommandant der artillerie te velde, in welke betrekking hem eene eervolle vermelding ten deel viel.

Hij had zich alzoo reeds als man van studie en als dapper en beleidvol officier doen kennen, toen hij in Nov. 1836, bij het weder openen der

[pagina 637]
[p. 637]

lessen aan de Koninklijke Militaire Academie, werd aangewezen om bij die inrichting op te treden als hoofd van onderwijs in de artilleriewetenschap, welke betrekking, hem nog in den rang van luitenant opgedragen, hij, na zijne benoeming tot kapitein op den 16en December 1837, bleef vervullen, totdat hij in April 1842, na in het vorige jaar tot ridder in de orde van den Nederlandschen Leeuw te zijn benoemd, bij keuze tot majoor werd bevorderd.

Een nieuwe bijzondere opdracht wachtte hem. De gedwongen leening van van Hall was in aantocht; maar reeds vóór dien tijd werd op de uitgaven van het leger bezuinigd, waar dit slechts eenigszins mogelijk was. Vooral de rijdende artillerie, de duurste wapensoort, moest het ontgelden. Het was voor den ‘oud-rijder’, generaal C.F. List, als directeur-generaal en minister van oorlog weggelegd, om zijn geliefkoosd wapen zelf af te breken; het aantal compagnieën moest steeds ingekrompen worden. Niettemin overtuigd van de waarde van de rijdende artillerie voor het leger, besloot de minister een proef te doen nemen tot het in het leven roepen van eene lichte veld-artillerie, waarbij zes van de bedieningsmanschappen te paard het stuk volgden, en de twee overige op den voorwagen werden medegevoerd. Aan majoor van Rijneveld werd het nemen van die proef opgedragen, en ook van deze opdracht kweet hij zich weder met veel talent en goed gevolg.

Ware hij hier te lande werkzaam gebleven, dan zou hem misschien veel teleurstelling en veel verdriet gespaard zijn geworden. Maar zijn als kundig officier met eere verworven naam deed hem in aanmerking komen voor chef van het wapen der artillerie in Nederlandsch-Indië. Bij kon. besl. van 30 Oct. 1847 werd hem die betrekking opgedragen in den rang van luitenantkolonel. In April 1848 zeilde hij met zijne echtgenoote en twee veelbelovende zonen van Rotterdam uit; bij aankomst in Indië werd hem den 31en Juli de rang van kolonel toegekend. Het wapen der artillerie in Indië wachtte op een chef, die met scherpen blik zijn behoefte zou onderkennen, en beleidvol, doch met krachtige hand zou aanvatten, wat om verbetering vroeg; maar - hier volge het oordeel over v.R. uitgesproken door den oud-majoor der artillerie van het oostindisch leger, F.H.W. Kuypers - ‘gematigdheid, doorzicht en menschenkennis scheen Rijneveld aan gene zijde van de Wereldzee gelaten te hebben, daar hij wellicht meende, dat alleen zijn naam voldoende was om het bestaande dadelijk te doen veranderen. Door zijne ondoordachte handelingen, door den invloed en het karakter van eenige jeugdige officieren, die hij als de nitvoerders van zijn wil in zijne onmiddellijke omgeving had geplaatst, zaaide hij wind en oogstte storm, vervreemdde zich van allen, die hem moesten ondersteunen, zelfs van hen, die hem steeds genegen waren, zelfs van zijn ouden beschermer, den legercommandant, hertog van Saksen Weimar; hij stapelde zoodoende hinderpalen op hinderpalen, sloot zich zelf de baan der hervorming af, totdat hij eindelijk moe getobd en afgezwoegd, miskend en onbillijk beoordeeld, zooals hij meende, den te zwaren last van de schouders wierp’.

Na een ruim driejarig verblijf in Indië keerde hij met een door ziekte gesloopt lichaam in Nederland terug, alleen vergezeld van zijne echtgenoote; een zijner zonen was in Indië, de andere op de terugreis overleden. Korten tijd

[pagina 638]
[p. 638]

daarna nam ook zijn levensloop een einde (29 Nov. 1851).

Een loopbaan, begonnen onder de beste vooruitzichten, die bij de voortzetting aanvankelijk op schitterende wijze in vervulling kwamen, werd op de meest tragische wijze in drie jaren tijds niet alleen afgesneden, maar vernietigd. Toch zal de naam van van Rijneveld met eere genoemd blijven, zoolang in Nederland de krijgswetenschappen zullen beoefend worden; want hij heeft zich in zijne wetenschappelijke werken een gedenkzuil gesticht, die de eeuwen kan trotseeren, en wel voornamelijk door het in het leven roepen van De Militaire Spectator. Na Geisweit van der Netten is uit dien tijd geen nederlandsch officier te noemen, die op militairwetenschappelijk gebied zooveel heeft gewerkt, en dit meermalen onder de moeilijkste omstandigheden; zijn werk heeft evenwel boven dat van den zoo even genoemde voor, dat hij niet alleen vele officieren heeft aangemoedigd, om zijn voorbeeld te volgen, maar hun tegelijkertijd een weg heeft geopend, waarlangs zij hunne denkbeelden konden verbreiden, en hunne meeningen doen ingang vinden. Hij heeft in Nederland een forschen stoot gegeven tot het wetenschappelijk behandelen van militaire onderwerpen in een tijd, waarin het geestelijk peil van het officierskorps niet hoog stond, maar toch daarin reeds elementen aanwezig waren, die slechts wachtten op gelegenheid en leiding, om hunne meeningen op krijgskundig gebied te uiten, daarbij in het licht te stellen, dat ook het krijgswezen als belangrijke tak van het staatsbestuur onderwerp van studie moest zijn, en de belangen voor te staan van hen, die deel van het leger uitmaakten. Voor de oprichting van een militair tijdschrift heeft hij het gunstige oogenblik te baat genomen, waarin, korten tijd na den Tiendaagschen veldtocht, het leger populair was geworden en een groot gedeelte van het nederlandsche volk uit alle rangen en standen in het leger diende; maar het mag wel als zeker gesteld worden, dat de geestdrift, die hem bij zijn voornemen bezielde, hem de moeilijkheden heeft doen voorbijzien of te licht schatten, die hem en zijnen medewerkers vooral in den eersten tijd stonden te wachten. Het was toch geen geringe taak voor eene redactie van een nieuw tijdschrift, om haar werk te aanvaarden in den winter, in eene onherbergzame woning van een boerendorp op de heide, waar geen bibliotheek haar ten dienste stond, alle gemakken van een goed ingericht bureau of kantoor ontbraken, en de werkzaamheden eerst een aanvang konden nemen, nadat de dagelijksche militaire oefeningen, die uit den aard der zaak hare vermoeienissen medebrachten, waren afgeloopen. ‘Veelmaals immers - zoo schrijft een biograaf in De Militaire Spectator van 1852 - steeg men 's morgens te vijf uren te paard, om twee uren ver gedurende drie uren te gaan manoeuvreeren. Te huis gekomen, kon men v.R. te halfeen weder aan het werk vinden. Te midden van dergelijke dienstbezigheden schreef v.R. in het gehucht Enschot bij den landbouwer Piggen, in een vochtig vertrek met witte muren en een steenen vloer slechts met een plankje onder de voeten, zijne Geschiedenis der omwenteling van Polen.

Zoo werkte hij ook met zijn mede-redacteur, zijn vriend Frederik Petrus Gisius Nanning (1798-1832), 1en luitenant der genie, die zeven maanden na het verschijnen van het eerste nummer overleed, voor zijn Militaire Spectator, waarvan hij den eersten jaargang sloot met

[pagina 639]
[p. 639]

slechts 350 inteekenaren. Onvermoeid heeft hij met stalen volharding zestien jaren lang (tot hij naar Indië vertrok) het redacteurschap blijven waarnemen, en toen hij dit aan den 2en luitenant der infanterie A.W.P. Weitzel (die dien rang reeds gedurende tien jaren bekleedde en dertien jaren zou bekleeden) overgaf, was het aantal inteekenaren belangrijk grooter geworden. Ook in dezen werkkring - hoe groot zijne toewijding daaraan moge geweest zijn - zijn hem geene onaangenaamheden gespaard; o.a. heeft hij zich in latere jaren moeten verdedigen tegen de opmerkingen, dat hij te lauw en te ministerieel was (hij had om zijn tijdschrift te kunnen in stand houden, subsidie van het ministerie van oorlog verzocht en verkregen), dat hij de ontwikkeling zijner lezers te laag schatte, ook dat hij te autoritair was. Zijn opvolger kenschetste in 1882, bij gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van De Militaire Spectator, met alle waardeering voor zijne toewijding en zijne noeste vlijt, dit verschil tusschen den redacteur en zijne lezers met de woorden: ‘Er bestond veeleer misverstand tusschen hem en zijn publiek; dit publiek had hem ingehaald en was hem voorbijgestreefd; van Rijneveld was bezadigd, ja omzichtig in den aanvang en hij is dat gebleven tot aan het einde; men dwaalde, toen men hem eenmaal een vurig strijder noemde, en men dwaalde, toen men beweerde, dat hij ophield dit te zijn’.

Nog steeds blijven officieren en oud-officieren hem in dankbare vereering herdenken als de oprichter van het oudste orgaan van het nederlandsche leger, dat zich onder de leiding zijner opvolgers heeft weten te handhaven en voor zijne lezers is gebleven het militaire tijdschrift, dat zich steeds heeft weten aan te passen aan de behoeften van zijn tijd, en waarin het krijgswezen in zijn grooten omvang altijd met ernst, meesttijds met talent en op wetenschappelijke wijze is behandeld geworden.

Rijneveld's portret komt voor in den album: De Militaire Willemsorde, verzameld door P.H.K. van Schendel (Edam 1891).

Zijne werken - zoowel in oorspronkelijke als in vertaalde opstellen - zijn grootendeels opgenomen in de eerste zestien deelen van De Militaire Spectator. Als afzonderlijke uitgaven zijn van hem bekend: Opmerkingen over de alles omvattende leerwijze van Jacotot (1829); De omwenteling in Polen, of schets der voornaamste Poolsche Staats- en Krijgsgebeurtenissen gedurende de jaren 1830 en 1831 (Breda 1836); Celebes, of Veldtogt der Nederlanders op het eiland Celebes in de jaren 1824 en 1825 (Breda 1840); Beleg van Valenciennes in 1793; Beknopte beschrijving van den veldtogt op Java in 1811 door Bernard, hertog van Saxen Weimar (Dordrecht 1835), vertaling van Précis de la campagne de Java en 1811.

Zie over hem: W.J. Knoop, Levensberigt van Jacob Cornelis van Rijneveld in de Werken van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde (Leiden 1852); F.H.W. Kuypers, Geschiedenis der Nederlandsche Artillerie (Nijmegen 1874) IV, 424-427; De Militaire Spectator 1833, 1 en 2; 1848, 193 en 194; 1852, 267-276; 1882, 2-8; Jhr. J.W. van Sypesteyn, Geschiedenis van het regiment Nederlandsche Rijdende Artillerie (Zalt-Bommel 1852) 238, 263, 278, 281, 335, 339, 357; N. van Es, Het Historisch Museum van het Korps Rijdende Artillerie (Arnhem, niet in den handel) V iia, 56, 67, 123, bijlage Ie en f; V iib, bijlage If; Viiia, 20, 145.

Koolemans Beijnen


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek (10 delen)


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over Jacob Cornelis van Rijneveld

  • G.J.W. Koolemans Beijnen