| |
[Gravesande, Willem Jacob 's]
GRAVESANDE (Willem Jacob 's), geb. 26 September 1688 te 's Hertogenbosch, gest. 28 Febr. 1742 waarschijnlijk te Leiden, stamde uit de oude patricische familie Storm van 's Gravesande, die in Delft thuis behoorde en waarvan sommige leden zich kortweg Storm en sommige 's Gravesande noemden. Zijn grootvader vestigde zich metterwoon te 's Hertogenbosch, kort na de inneming, en was een beschermeling van Frederik Hendrik, die hem aanzienlijke en winstgevende betrekkingen bezorgde. Zijn vader, Dirk Storm van 's Gravesande, was ontvanger-generaal der beurzen en geestelijke goederen gesticht voor studiën, controleur der licenten in den Bosch en ontvanger der domeinen en geestelijke goederen van Z.H. den Prins van Oranje in diens baronie van Cranendonck, de stad Eindhoven en andere heerlijkheden gelegen in de Meijerij. Hij kon zijn talrijke kinderen eene goede opvoeding geven. Een der leermeesters, Tourton genaamd, wist Willem Jacob's lust tot mathematische studies gaande te maken, waarin deze spoedig groot talent aan den dag legde. Met twee van zijn broeders ging hij in 1704 naar Leiden, om, gelijk zijn vader wilde, in de rechten te studeeren. Wis- en natuurkundige lessen schijnt hij daar niet gevolgd te hebben; maar hij arbeidde ijverig aan zijn eerste physisch geschrift Essai de perspective en bracht het nog voor zijn promotie ten einde. Niettemin voldeed hij aan zijns vaders wensch en promoveerde in de rechten, op denzelfden dag als zijn beide broeders, nl. den 25en Oct. 1707. Gezamenlijk gingen zij naar den Haag om er de praktijk uit te oefenen. In 1711 gaf hij zijn Essai de perspective uit, en in 1713 begon hij, in samenwerking met Marchand, Sallengre, Alexandre, Saint-Hyacinthe en
van Effen de uitgave van het Journal de la République des Lettres, hetwelk spoedig opgang maakte en waarin hij vele wis- en natuurkundige artikelen schreef, enkele wijsgeerige maar geen juridische. In het Mei- en Juni-nummer 1714 van dit tijdschrift verscheen zijn verhandeling over de luchtpomp.
| |
| |
P.L. Rijke zegt daarvan (Album der Natuur 1879): ‘In die verhandeling komen zaken voor, waarvan meer dan één physicus van onzen tijd, zoo hij oprecht is, zal moeten verklaren, dat zij nieuw voor hem zijn.’
Grooten invloed op zijn verderen levensloop had zijn reis naar Engeland. De Staten-Generaal lieten zich bij de kroning van George I tot Koning van Engeland (1715) vertegenwoordigen door een buitengewoon gezantschap bestaande uit de heeren baron van Wassenaer van Duyvenvoorde en van Borselen van den Hooge. Deze heeren deden zich vergezellen door twee redacteuren van het Journ. de la rep. d. lettres, nl. 's Gravesande als eersten en van Effen als tweeden secretaris. In Engeland ontmoette Willem Jacob niet alleen zijn oude academie-vrienden, de gebroeders Burnett, en de coryphaeën van politiek, wetenschap en kunst, doch kwam hij ook in aanraking met Newton. Waarschijnlijk ter wille van den omgang met dezen en zijn volgelingen, bleef hij na het vertrek van het gezantschap nog een jaar in Engeland. Wederkeerig schijnt 's Gravesande bij de engelsche mathematici in den smaak gevallen te zijn; Newton sprak met zooveel waardeering over hem tot Wassenaer, dat deze, in de Nederlanden teruggekeerd, hem bij curatoren der leidsche universiteit voor een professoraat aanbeval. De plaats van professor Gronovius was sedert lang vacant en om die wederom te bezetten besloten Curatoren den 19en Mei 1717 ‘naa rijpe deliberatie op de loffelijke getuijgenisse, die haar zijn voorgekomen van de naarstigheijt, geleertheijt en verdere goede qualiteijten van den heer Willem Jacob 's Gravesande ...., (dezen) tot ordinaris professor astronomiae et matheseos op deze Universiteit te beroepen op een tractement van agt honderd guldens ende de privilegiën, voordeelen en immuniteijten aan deselve professie dependeerende.’
Den 22en Juni 1717 aanvaardde 's Gravesande zijn ambt met het uitspreken van eene oratie: de Matheseos in omnibus scientiis, praecipue in Physicis usu, necnon de Astronomiae perfectione ex Physica haurienda. Hij kwam er openlijk voor uit, dat hij een aanhanger van de leer van Newton was; kenmerkend voor hem is, dat hij zijn woorden voorzichtig koos, teneinde de gevoeligheid van tegenstanders te ontzien. Ofschoon hij was aangesteld om in het publiek college over astronomie en mathesis te geven, doceerde hij ook de physica en die lessen werden zeer druk bezocht. Dit blijkt uit de notulen der Curatoren, welke den 15en Mrt. 1724, in verband met de overdracht van het ‘laboratorium physicum’ aan 's Gravesande na den dood van prof. Senguerdius, vermelden, dat hij zijne colleges onder eene ‘groote confluentie van studenten’ placht te geven; en Voltaire schreef in een brief aan Frederik II, toen nog kroonprins van Pruisen: ‘Je suis dans une ville où deux simples particuliers, Mr. Boerhaave d'un côté et Mr. 's Gravesande de l'autre, attirent quatre ou cinq cents étrangers.’
In 1719 gaf hij een leerboek bij zijn colleges uit, getiteld Physices Elementa Mathematica experimentis confirmata sive Introductio ad Philosophiam Newtonianam. Zijn doel hierbij was om met de oude richting van zijn voorgangers te breken en alleen datgene aan te nemen, dat hetzij mathematisch, hetzij proefondervindelijk, kon worden bewezen. Zelfs verwierp hij alles, wat op louter hypothese gebaseerd was, en misschien mag hij ‘een der eerste moderne empyrici’ genoemd worden.
Zijn leerboek was inderdaad een aanmerkelijke vooruitgang als men het bij de oudere leerboeken vergelijkt; toch is de tijd voor een leerboek in dien
| |
| |
uitsluitend experimenteelen trant voorbij. Aangezien de meeste zijner toehoorders lang niet ver genoeg in de wiskunde gevorderd waren, was hij gedwongen zich tot de experimenteele methode te bepalen. 's Gravesande heeft in het verbeteren van bestaande en het uitdenken van nieuwe instrumenten eene groote virtuositeit aan den dag gelegd; hij had het geluk, in Leiden een zeer bekwamen instrumentmaker bij de hand te hebben, namelijk Jan Musschenbroek, den broeder van den bekenden professor, die de opvolger van 's Gravesande zou worden. Hij erkent, hoeveel hij aan Jan Musschenbroek verschuldigd was, wiens instrumenten zoo degelijk zijn, dat in 1879 in het leidsche Physisch Kabinet de meesten hunner nog niet door anderen van nieuwere constructie vervangen waren.
Van zijn uitvindingen kunnen genoemd worden: de door hem verbeterde dubbele kraanluchtpomp, met de vernuftige constructie der automatischbeweeglijke kranen, en de door een uurwerk bewogen heliostaat. De physische wetten, waaraan gespannen snaren en veerkrachtige lichamen gehoorzamen, heeft hij proefondervindelijk onderzocht met een nauwkeurigheid, welke die zijner voorgangers ver overtrof; deze proeven worden in bijna alle leerboeken over natuurkunde vermeld. Zijn eigen leerboek, de bovengenoemde Physices Elementa, had zoozeer de aandacht getrokken, dat 's Gravesande de meest bekende physicus van Europa werd.
Een der hoofdredenen, waarom Voltaire naar ons land kwam, was dat hij raad en voorlichting van 's Gravesande voor de samenstelling van zijn essai Eléments de la philosophie de Newton noodig had. In Dec. 1736 vestigde hij zich te Leiden en volgde het college van 's Gravesande onder het pseudonym ‘de Révol’; later was hij den leidschen hoogleeraar dankbaar voor diens hulp en bleef met hem in vertrouwelijke correspondentie. 's Gravesande beperkte zich niet altijd tot de experimenteele bewijsvoering; somwijlen kwam hij voor den dag met een kort mathematisch betoog, dat dan afdoende was. Aan enkele dwalingen ontsnapte hij niet: zoo meende hij, dat het perpetuum mobile door zekeren Orffyreus te Cassel (Hessen) gevonden was. Hij berichtte het aan Newton in een brief, die opgenomen werd in het September-nummer 1721 van de Mercure Historique et Politique. Doch reeds in zijne dagen waren er bijna geen physici of mathematici meer te vinden, die nog aan de bestaanbaarheid van een perpetuum mobile geloofden, zoodat sommigen hem wederlegden. Zijn repliek Remarques touchant le mouvement perpétuel (in de Oeuvres philosophiques et mathematiques, verzameld door Allamand) gaat mank aan meer dan een dwaling.
Dat 's Gravesande op verre na geen ‘specialiteit’ was, blijkt uit het volgende. Curatoren achtten het noodig, om ‘eenige gedeeltens der philosophie, welke in minder estime geraekt waeren, weder te doen floreren’, weshalve zij Wittichius, professor in de philosophie en ethica, en 's Gravesande, professor in de astronomie en mathesis, benoemden tot ‘Professores totius Philosophiae’. Toen nam Wittichius een deel van het onderwijs in de wiskunde op zich en onze physicus ging logica en metaphysica doceeren.
Ter verlichting van zijn nieuwe taak werd hij ontslagen van het onderwijs in de ‘Nederduytsche doctrine van de Civile en Militaire Bouwkunden’, welke aan een lector werden opgedragen onder den naam ‘Duytsche Mathematicq’. Naast het geven van voormelde philosophische colleges, schreef hij eene Introductio ad Philosophiam,
| |
| |
Metaphysicam et Logicam continens en vele philosophische verhandelingen, welke in zijn nagelaten geschriften worden gevonden. De Introductio ad Philosophiam schijnt, wat betreft concentratie der gedachten, methode in het uiteenzetten en helderheid in het voorstellen met de Physices Elementa op één lijn te staan. Desniettegenstaande luidt het oordeel van deskundigen, dat 's Gravesande als philosoof niet boven de middelmatigen uitstak. Daarentegen vond, in de vorige eeuw, de philosoof Dégérando: ‘Cet ouvrage, quoiqu'il n'ait pas avancé la science sur les points essentiels et difficiles, sera toujours précieux à ceux qui la cultivent. La plupart des livres de philosophie, qu'on met aujourd'hui entre les mains des élèves, ne valent pas celui-là.’ Zijne philosophie heeft bij dezen en genen tegenspraak ondervonden; maar hij heeft zich dit niet aangetrokken. Wel was hij zeer verbaasd toen zijn opvatting omtrent het determinisme, dat hij tot zekere grens plausibel achtte, door orthodoxe Calvinisten voor onvereenigbaar met de leer der Dordtsche Synode werd verklaard. In 1724 had hij de werken van Christiaan Huyghens uitgegeven onder den titel: Christiani Hugenii Opera Varia (te Leiden bij Janssonius van der Aa, met levensbericht), later nog een toevoegsel Christiani Hugenii Opera Reliqua (Amst. 1728). Onder zijn toezicht werden uitgegeven: Newton's Arithmetica (te Leiden bij F.T.H. Verbeek); de werken van zijn vriend Johannes Keill, Introductiones ad veram Physicam et veram Astronomiam, quibus accedunt Trigonometria, De Viribus Centralibus, De Legibus Attractionis (Leiden, bij J. en H. Verbeek); en de 4 eerste deelen van de Ouvrages adoptés par l'Aadémie Royale des Sciences avant son
renouvellement en 1699 (den Haag, bij P. Gosse et J. Neaulme, in 1729).
Veel van zijn tijd werd in beslag genomen door het geven van adviezen in het belang van staat en maatschappij. Nauwelijks had hij de hoogeschool verlaten, of men raadpleegde hem over financieele operaties, waartoe men door den spaanschen successie-oorlog gedwongen werd; stukken in geheimschrift, tijdens dien oorlog onderschept, werden hem toegezonden, wanneer anderen ze niet hadden kunnen ontcijferen. Zeer talrijk, waren zijne adviezen betreffende zaken van waterstaat; o.a. heeft hij met professor Wittichius en den landmeter Cruquius een plan tot verbetering der Merwede en vroeger een overlaat door het land van Altena ontworpen. Ook in het buitenland genoot hij een groot aanzien. In 1724, toen de Academie te St. Petersburg werd gesticht, heeft tsaar Peter I hem een professoraat aangeboden op de voorwaarden, die hem zouden believen; in 1740 noodigde Frederik II van Pruisen hem uit, zich te Berlijn te vestigen als lid der berlijnsche Akademie. Geen van beide uitnoodigingen nam hij aan. Vermoedelijk was hij een vermogend man; de instrumenten, die hij noodig had, kon hij uit eigen middelen aankoopen. Hij wordt geschetst als humaan en bezadigd.
's Gravesande huwde in 1720 met Anna Sacrelaire. Zij hadden twee zoons, die kort nadat zij hunne studies aan de academie begonnen, spoedig na elkaar stierven. 's Gravesande's godsdienstige overtuiging stelde hem in staat, dezen slag met gelatenheid te dragen. Echter heeft hij zijne kinderen niet lang overleefd: drie jaren later werd hij door eene kwijnende ziekte te grave gesleept.
Hij schreef: Essai de perspective, vertaald als Proeve over de doorzigtkunde (Leiden 1707); verschillende verhandelingen in het Journal de la République des Lettres ('s Gravenhage 1713 en
| |
| |
volg. jaren), later met den titel Journal littéraire (Leiden 1719-32); Physices Elementa Mathematica experimentis confirmata, sive Introductio ad Philosophiam Newtonianam ('s Gravenhage 1719 of 1720, 2e dr., Leiden 1725, 3e dr., ald. 1742); hiervan bestaan twee vertalingen in het Engelsch, waarvan een bezorgd is door Desaguliers; ook twee vertalingen in het Fransch, waarvan de beste is die van de Joncourt (Leiden 1746); een nederlandsche vertaling door J. Engelman, onder den titel Wiskundige Grondbeginselen der Natuurkunde door proefondervindingen gestaaft, ofte Inleyding tot de Newtoniaansche Wijsbegeerte (Leiden 1721) bleef onvoltooid; een verkorte uitgave Philosophiae Newtonianae, institutiones in usus Academicos verscheen te Leiden in 1723 of 1724, en werd herdrukt in 1728 en 1744. Voorts verscheen van zijn hand Introductio ad Philosophiam, Metaphysicam et Logicam continens (Leiden 1736, herdrukt 1756); in het Fransch vertaald door de Joncourt (Leiden 1737); in het Nederlandsch vertaald onder den titel Inleyding tot de Wijsbegeerte, behelzende eene verhandeling over de Bovenatuurkunde en de Redeneerkunde, volgens het Latijn vertaald en met Aanteekeningen vermeerderd, waar achter gevoegt is een Brief over de Vrijheid (Amst. 1746). Al de werken van 's Gravesande zijn uitgegeven onder den titel van: Oeuvres Philosophiques et Mathematiques de Mr. G.J. 's Gravesande, rassemblées et publiées par Jean Nic. Leb. Allamand, qui y a ajouté l'histoire de la vie et des écrits de l'auteur (Amst. 1774).
Zijn geschilderd portret door een onbekend kunstenaar is in de Universiteit te Leiden; zijn portret is gegraveerd o.a. door J. Houbraken en L. Springer.
Zie behalve het voormelde levensbericht door J.N.L. Allamand (ook opgenomen in Marchand's Diction. Histor., dl. II, pg. 214-242): P.L. Rijke, Levensschets van Willem Jacob 's Gravesande in Album der Natuur (1879); M.C. Mallet, Mémoire sur la vie et les écrits philosophiques de 's Gravesande lu à l'Académie des Sciences Morales et Politiques, Séances des 30 Mai, 20 et 27 Juin 1857 (Paris 1858); Molhuysen, Bronnen gesch. der Leidsche Univers. IV, passim.
Mortreux
|
|