[Mouthaan, Paulus Johannes]
MOUTHAAN (Paulus Johannes), geb. te Rotterdam 12 Sept. 1824, overl. te Vrijenban (thans gemeente Delft) 8 Apr. 1899, was de zoon van Isaäk Mouthaan, metselaar, en Geertruy Briët. Hij was van 1838 tot 1841 werkzaam op het hypotheekkantoor te Amsterdam en daarna bij den architect M.G. Tetar van Elven aldaar, terwijl hij des avonds les nam aan de teekenacademie. Hij deed 1 Dec. 1842 met goed gevolg toelatingsexamen voor de Koninklijke academie te Delft, en was, nadat hij nog het studiejaar 1845-1846 gevolgd had, werkzaam bij opnemingen voor spoorwegen hier te lande in dienst van de firma Balkenende, onder den ingenieur Themmen. Bij buitengewone promotie verkreeg hij 20 Apr. 1847 het diploma van burgerlijk ingenieur.
Onmiddellijk daarna kwam hij in dienst bij B.P.G. van Diggelen (V kol. 129) voor het maken van een ontwerp tot droogmaling van het Wieringermeer, terwijl hij ook opnemingen deed ten behoeve van diens plan tot droogmaking der geheele Zuiderzee. In 1849 en 1850 maakte hij, ook voor van Diggelen, ontwerpen voor bedijkingen in Zeeland, terwijl hij eenigen tijd bij den bouw eener uitwateringssluis dienst deed.
In 1850 en 1851 was hij in Friesland werkzaam in dienst eener commissie, van welke van Diggelen secretaris was, tot onderzoek van plannen van H.V. Geerligs tot droogmaking van de Lauwerzee. In 1852 was hij korten tijd in dienst van eene engelsche maatschappij onder jhr. J.R.T. Ortt (II kol. 1031) ten behoeve van een ontwerp voor een kanaal door Zuid Beveland.
In hetzelfde jaar kwam hij in dienst bij de nederlandsche Rijnspoorwegmaatschappij en werd hij van waterstaat- spoorwegingenieur. Onder de leiding van W.C.P. baron van Reede van Oudtshoorn (II kol. 1175) was hij werkzaam bij den aanleg van den spoorweg Utrecht - Rotterdam. Hij bouwde o.a. eene draaibrug over het Boerengat te Rotterdam. Nadat deze spoorweg in 1855 voor het verkeer geopend was, was Mouthaan bij hare exploitatie werkzaam. In Dec. 1857 werd hij met ingang van 1 Jan. 1858 benoemd tot ingenieur van weg en werken der Hollandsche ijzeren spoorwegmaatschappij. Hier voerde hij zeer vele werken uit in eigen beheer. Daaronder zijn te noemen: de eerste stationsoverkapping te 's Gravenhage, die 15 meter overspanning had en in 1895 naar het buitenterrein is overgebracht, de spoorversmalling van 1.90 op 1.435 meter van de lijn Amsterdam - Rotterdam, die in 1865 en 1866 geheel zonder stremming van het verkeer heeft plaats gehad en de lijn Haarlem - Uitgeest, tot stand gekomen in 1866 en 1867.
In 1879 verkreeg hij van commissarissen zijner maatschappij vergunning te Delft te gaan wonen. In het laatst van 1882 werd hem met ingang van 1 Jan. 1883 op zijn verzoek om gezondheidsredenen eervol ontslag als hoofdingenieur verleend, en hij tevens tot technisch adviseur der maatschappij benoemd.
Hij deed in het koninklijk instituut van ingenieurs eene mededeeling over ijzeren dwarsliggers (Notulen 1869-1870, blz. 38).
Hij huwde G. Brave, die hem overleefde.
Ramaer