Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9 (1933)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9
Afbeelding van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9Toon afbeelding van titelpagina van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.68 MB)

XML (5.33 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9

(1933)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

[Brouckere, Charles Marie Joseph Ghislain de]

BROUCKERE (Charles Marie Joseph Ghislain de), geb. te Brugge 18 Jan. 1796, overl. te Brussel 20 Apr. 1860, was de zoon van C. de Brouckere, die voorgaat, en C.M.C. de Stoop. Hij werd na te Brussel onderwijs genoten te hebben, in 1815, toen zijn vader een hoog ambt in nederlandschen dienst had aangenomen, kadet der artillerie en 14 dagen later 2e luitenant. In 1819 nam hij met het oog op zijn huwelijk ontslag uit den militairen dienst. Hij kwam toen in dienst op de te Maastricht door zijn schoonvader bestuurde bank, maar dit beviel hem slecht en in 1820 werd hij op voordracht van zijn vader benoemd tot ambtenaar ter provinciale griffie aldaar. Op 1 Juni 1824 werd hij in het district Meersen door de eigenerfden tot lid der Provinciale Staten van Limburg gekozen en in de eerste door hem bijgewoonde vergadering dier Staten, op 5 Juli, verkozen zijn medeleden hem tot lid van Gedeputeerde Staten. Op 5 Juli 1826 werd hij door hen gekozen tot lid der Tweede Kamer, hij had kort te voren den voor het lidmaatschap gevorderden leeftijd bereikt.

Zijn vader zoowel als de andere kamerleden voor Limburg waren warme aanhangers van koning Willem I en men meende, dat de Brouckere, die in October 1826 zitting nam, dit ook zou zijn, maar onmiddellijk sloot hij zich aan bij de heftigste opposanten als de Stassart (dl. V, kol. 800), de Secus, de Muelenaere en anderen. Toen de Koning zijn vader vroeg, wat de reden zijner hevigheid was, antwoordde deze, dat het met de jaren wel anders zou worden. Maar het werd niet anders en erkend moet worden, dat de Brouckere op vele punten gelijk had.

Hij werd in 1827 houtvester van Limburg en in 1828 majoor der schutterij te Maastricht.

Hij was in tegenstelling tot bijna alle Zuidnederlanders vrijhandelaar, en stemde met 2 anderen hunner tegen een wijziging van het tarief in protectionistischen zin, die op 27 Mrt. 1828 met 55 tegen 37 stemmen werd aangenomen. Met welsprekendheid verdedigde hij de vrijheid van drukpers herhaaldelijk in de Kamer. Hij deed 3 Nov. 1828 een voorstel tot afschaffing van de wet van 10 Apr. 1815, houdende voorschriften tot krachtdadige beteugeling van onrust en kwaadwilligheid, van

[pagina 103]
[p. 103]

een daarop gegrond Koninklijk besluit van 20 d.a.v. en van de wet van 6 Mrt. 1818 omtrent de tegen overtreders van algemeene verordeningen uit te spreken of bij provinciale of plaatselijke reglementen vast te stellen straffen. Hij verhief zich tegen de wreede, nog uit den napoleontischen tijd afkomstige straffen als het brandmerk, de openbare tentoonstelling enz. Op 3 Dec. werd zijn voorstel met 61 tegen 44 stemmen verworpen. De eenige noordelijke, die voorstemde, was van Sasse van IJsselt.

De Brouckere was een sterk voorstander van de invoering der jury, die het schuldig of onschuldig over verschillende soorten misdaden zou moeten uitspreken. Hij achtte de rechterlijke ambtenaren daartoe niet onbevangen genoeg. Drie wetsvoorstellen dienaangaande werden 13 Apr. 1829 met 56 à 67 tegen 41 à 30 stemmen verworpen.

Toen hij in Juli 1829 als Kamerlid periodiek aftrad, werd door den gouverneur de Beeckman, die zijn vader was opgevolgd, veel moeite gedaan om hem niet te doen herkiezen, maar dit mislukte.

Het ministerie eischte bij rondschrijven van 11 Dec. 1829 van alle openbare ambtenaren een verklaring, dat men met zijn denkbeelden instemde. Dit werd door de Brouckere geweigerd en hij nam ontslag als houtvester en als majoor der schutterij.

Hij schreef tijdens de gevangenschap van de leiders van het oppositieblad den Courrier des Pays-Bas, Jottrand en anderen, veel in dat blad.

Bij het proces, in het begin van 1830 gevoerd tegen de Potter, Tielemans en eenige anderen, die van het schrijven van opruiende geschriften beschuldigd waren, was op hun papieren beslag gelegd. Daaronder waren compromittante brieven van de Brouckere. In de geheime correspondentie werd hij met den weinig vleienden naam la Girouette aangeduid. Het proces eindigde met de veroordeeling der schuldigen (de Potter tot 8, Tielemans tot 7 jaren verbanning enz.). Hoewel ook de Brouckere's schuld zonneklaar was, is hij voor zijn meening niet vervolgd. Men meende, dat zulk een vervolging in de zuidelijke provinciën, waar het toch reeds gistte, een slechten indruk zou maken. De Brouckere heeft zich over die toegevendheid niet dankbaar betoond, want hij bleef een der hevigste opposanten.

O.a. was hij een der krachtigste tegenstanders van een wetsvoorstel tegen hoon en laster, dat door de regeering ingediend was en waarover op 21 Mei 1830 de stemmen staakten (52 tegen 52). Toen de regeering in het ontwerp belangrijke verzachtingen had aangebracht en het daarna weder had ingediend, werd het 23 d.a.v. met 93 tegen 12 stemmen aangenomen; de Brouckere was een der tegenstemmers.

Nadat de opstand te Brussel op het voorbeeld van de parijsche omwenteling van een maand te voren uitgebarsten was, stond de Brouckere in den beginne niet aan het hoofd, hoewel hij zeer zeker een der energiekste en bekwaamste hoofden had kunnen zijn. Hij was aanvankelijk, gelijk menigeen in België, voorstander van een administratieve scheiding. Hij was tegenstander van een vereeniging met Frankrijk, die door de meesten in de waalsche provinciën gewenscht werd.

De prins van Oranje en prins Frederik werden met een leger van ongeveer 6000 man naar Brussel gezonden en bezetten Vilvoorde ten noorden dier stad. Op 31 Augustus kwam eerstgenoemde, slechts door enkele officieren begeleid, te Brussel aan en beloofde zijn vader een administratieve scheiding der beide groote deelen van het koninkrijk te zullen voorstellen. Hij keerde naar 's Gra-

[pagina 104]
[p. 104]

venhage terug. Een commissie van 7 leden, onder welke de Brouckere, verspreidde 3 Sept. een proclamatie, waarin zulks aan het volk werd medegedeeld. Op 7 Sept. bezochten deze personen prins Frederik te Vilvoorde; deze was minder gul met beloften dan zijn broeder.

Nu ging de Brouckere met vele zuid-nederlandsche Kamerleden naar 's Gravenhage om de buitengewone zitting, die 13 September geopend werd, bij te wonen. Op 20 d.a.v. hield hij een rede, waarin hij beweerde, dat België niet was opgestaan, maar zijn rechten had hernomen. Hij was het eenige zuidelijke lid, dat tegen het adres van antwoord op de troonrede stemde.

Op 4 October begaf hij zich naar Antwerpen, waar de prins van Oranje zich bevond en deze stelde toen een commissie van 11 leden in, onder welke de Brouckere, om hem van advies te dienen. Op hun raad erkende de prins België op 16 Oct. als onafhankelijk, maar hij zag spoedig in, dat zijn welwillendheid zijn vader en hem niet zou helpen en vertrok naar Londen.

Nu achtte de Brouckere zijn lossen band met Oranje verbroken. Reeds op 6 Oct. had het voorloopig bestuur te Brussel hem tot lid eener commissie benoemd, belast met het ontwerpen eener grondwet voor den nieuwen staat, en kort daarna tot kolonel der artillerie.

Op 10 Nov. 1830 werd hij in het kiesdistrict Hasselt tot lid van het nationaal congres gekozen. Hij had hier zeer veel invloed en België dankt voor een deel daaraan de zeer vrijzinnige grondwet, waardoor o.a. de macht van den adel gebroken werd. In menig opzicht is deze grondwet in 1848 door Nederland nagevolgd.

Op 24 Nov. stemde de Brouckere voor de vervallen-verklaring van het stamhuis Nassau van den Belgischen troon. Hij was lid der deputatie, belast met het aanbieden van den belgischen troon aan den hertog van Nemours, dat door diens vader koning Lodewijk Fhilips namens hem werd afgewezen. Op 26 Febr. 1831 werd de Brouckere benoemd tot voorloopig administrateur der Financiën en nadat Surlet de Chokier als regent was opgetreden, benoemde deze hem 23 Mrt. tot minister van dat departement. Reeds kort na zijn indiensttreding verzocht hij ontslag, maar de regent wilde hem dit niet verleenen. Op 18 Mei werd hij tevens tot waarnemend minister van Oorlog benoemd, maar zijn voorstellen werden in het congres te radicaal geacht. Het gevolg was, dat hij na herhaald aandringen op 30 Mei uit beide ambten werd ontslagen, ook omdat hij het beter achtte, dat prins Leopold van Saksen-Koburg, dien velen tot koning wilden kiezen, dit voorloopig nog niet zou worden. De prins werd 4 Juni gekozen.

Op 8 Juli werden op het congres de 18 artikelen, door de londensche conferentie vastgesteld en van de aanneming waarvan door het congres Leopold het aannemen van de kroon afhankelijk gesteld had, heftig door de Brouckere bestreden Op 21 d.a.v. ontving hij den Koning met andere congresleden te Brussel. Op denzelfden datum ging het congres uiteen. Tegen de Brouckere's wensch was besloten tot het instellen van een senaat en een kamer van vertegenwoordiging.

Op 3 Augustus werd hij door Leopold tot minister van Binnenlandsche Zaken benoemd. Hij vergezelde den Koning op diens voor hem ongelukkigen veldtocht, die ook door de tegenstrijdigheid der bevelen en door de dapperheid der noordnederlandsche troepen op zoo schitterende wijze voor Nederland liep. Leopold, ontevreden over zijn generaals, haalde de Brouckere over om van Binnenlandsche Zaken

[pagina 105]
[p. 105]

naar Oorlog over te gaan. Van de aanvaarding van dat departement op 16 Augustus 1831 tot zijn ontslag heeft hij getracht het belgische leger te reorganiseeren. Of hem dit gelukt is, is twijfelachtig, daar 20 Mei 1832 wegens den slechten staat, waarin het leger verkeerde, de fransche generaal F.A.F. Evain minister van Oorlog werd; hij bleef het bijzonder lang, tot 13 Aug. 1836.

Op 3 Oct. 1831 werd hij tot lid der Kamer van vertegenwoordiging gekozen.

In Mrt. 1832 werd van clericale zijde aanmerking gemaakt op de veel te hooge prijzen, door een groot legerleverancier bedongen. Zijn eerlijkheid werd echter niet in twijfel getrokken. Hij vond hierin aanleiding, ontslag als minister te vragen, dat hem 15 Mrt. 1832 verleend werd.

Op 25 Mei 1832 hield hij een zeer heftige rede tegen de clericale partij.

In het najaar van dat jaar zeide hij de politiek tijdelijk vaarwel. Hij werd benoemd tot directeur der rijksmunt en nam daarom 13 Oct. 1832 ontslag als lid der Kamer.

In 1834 was hij een der oprichters van de liberale universiteit te Brussel. Hij werd daaraan hoogleeraar in de hoogere wiskunde en in de staathuishoudkunde, wel een bewijs, welk een veelzijdig man hij was. In hetzelfde jaar werd hij lid eener commissie tot het sluiten van een handelsverdrag met Frankrijk. In 1835 werd de brusselsche bank opgericht; hij was hiervan de eerste directeur. In Mrt. 1839 werd in het publiek door den kolonel Biré met afkeuring gesproken over de Brouckere's gestie als directeur. Hiervan was het gevolg een duel, waarin beiden gewond werden. In hetzelfde jaar werd hij directeur van de maatschappij Vieille Montagne, die o.a. groote zinkmijnen bezat in het onzijdig gebied bij Moresnet en die haar zetel had te Angleur. Hij nam ontslag als directeur der bank en ging te Angleur wonen, maar bleef directeur der Munt. Zijn lessen aan de universiteit had hij reeds in 1839 opgegeven.

In 1846 nam hij ontslag als directeur der Vieille Montagne en in 1847 als directeur der Munt. In 1846 vestigde hij zich weder te Brussel en in 1847 was hij een der hoofdfiguren op het congres der economisten aldaar. Ook in 1856 was hij voorzitter van een dergelijk congres.

Op 2 Jan. 1848 werd hij gekozen tot lid van den raad der stad Brussel en op 26 Juli d.a.v. in het district Brussel tot lid der Kamer van vertegenwoordiging. Eindelijk werd hij 5 Oct. van hetzelfde jaar tot burgemeester van Brussel benoemd. Tot ieders verbazing heeft de Brouckere, dien men wegens zijn vele veranderen van betrekking voor wispelturig hield, 11½ jaar het burgemeestersambt waargenomen, zonder dat zijn werkkracht en zijn ijver voor het heil der hoofdstad verminderden. Hij sloeg zelfs in 1851 een aanbod om een liberaal kabinet te vormen, af.

Hij heeft zeer veel voor Brussel gedaan. In 1852 wist hij te bewerken, dat de Leopoldswijk, deel van de voorstad St. Joos ten Noode, bij Brussel gevoegd werd. In 1853 werd op zijn voorstel door den raad dier stad een ontwerp aangenomen tot vereeniging der toenmalige 8 voorsteden van Brussel met die stad; dit voorstel is evenwel in de Kamer van vertegenwoordiging verworpen.

In 1852 is men op zijn initiatief begonnen met den aanleg eener waterleiding voor Brussel; er werd een bassin te Elzene gegraven. In 1851 vertegenwoordigde hij België op de wereldtentoonstelling te Londen, in 1855 op die te Parijs.

Op 12 Jan. 1856 nam de Brouckere ontslag als lid der Kamer, omdat hij het niet met zijn partijgenooten eens was over de middelen tot bestrij-

[pagina 106]
[p. 106]

ding der armoede. Op 10 Dec. 1857 werd hij opnieuw gekozen en nam hij de benoeming aan. In 1859, toen in den raad een voorstel aan de orde kwam om een standbeeld voor de graven van Egmond en Hoorne op te richten, verzette hij zich daartegen, doch het voorstel werd met 23 tegen 2 stemmen aangenomen.

Te Brussel is een plein nabij het Noorderstation naar hem genoemd en is een fontein met zijn borstbeeld op het plein bij de Namensche poort opgericht.

Hij stierf na een ziekte van enkele dagen.

Hij huwde in 1819 N. Visschers, bij wie hij een zoon en twee dochters had.

Zijn vader werd in 1817 in den adelstand verheven, maar daar de titel jonkheer in België niet bekend is, heeft hij dien nooit gevoerd.

Hij schreef: Examen de quelques questions relatives à l'enseignement supérıeur dans le royaume des Pays-Bas (Brux. 1828); van 1828 tot 1830 een aantal artikelen in den Courrier des Pays-Bas; verschillende artikelen in het Répertoire de l'administration et du droit administratif de la Belgique (1834); twee voordrachten, gehouden 27 Nov. 1852 en 12 Febr. 1853 over La charité et l'assistance publique, opgenomen in l'Encyclopédie populaire (1853).

Zijn portret is gelithografeerd door E. Montius en gegraveerd door Braemt.

Ramaer


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek (10 delen)


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over Ch. M.J.G. de Brouckere

  • Johan Christoffel Ramaer