Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9 (1933)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9
Afbeelding van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9Toon afbeelding van titelpagina van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.68 MB)

XML (5.33 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9

(1933)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

[Pompe van Meerdervoort, jhr. Abraham]

POMPE VAN MEERDERVOORT (jhr. Abraham), geb. te Dordrecht 7 Sept. 1764, overl. te Rotterdam 21 Oct. 1831, was de zoon van Pieter Cornelis P.v.M. en E.J. van den Brandeler. Hij werd ambtenaar der belastingen en was, toen de revolutie van 1795 uitbrak, entreposcur der in- en uitgaande rechten te Rotterdam.

Hij werd 27 Jan. 1796 in het kiesdistrict Ridderkerk gekozen tot lid der Nationale vergadering en behoorde daar tot de gematigde unitarissen.

Een zeer belangrijk voorstel werd door hem gedaan op 10 Mei 1797, namelijk het instellen van rijkswege van een algemeen oppertoezicht op den waterstaat. Op 25 Apr. 1796 had men dit toevertrouwd aan de verschillende provinciën en hij betoogde, dat, waar in zoovele gevallen door een provinciaal bestuur niet genoeg op de belangen van landen, in een andere provincie gelegen, die door een waterstaatswerk, door het bestuur aan te leggen, benadeeld kunnen worden, gelet werd, een oppertoezicht vanwege de geheele republiek dringend noodig was. Hij wenschte dit oppertoezicht op te dragen aan een nationaal dijk- en watercollege van superintendentie, terwijl de bestaande waterschapsbesturen in hun functiën zouden blijven. Dit voorstel werd in handen van een commissie van 7 lcden gesteld, van welke commissie Pompe deel uitmaakte. Eenige dagen later werd deze commissie nog met 2 leden vermeerderd. Zij bracht 27 Mei d.a.v. daarover een afwijzend rapport uit, toe te schrijven aan de federalistische richting van de meerderheid der commissie. Pompe hield een uitvoerige rede tot verdediging van zijn voorstel. Hij las tevens een advies van het afwezige lid van Hugenpoth (dl. VIII, kol 880), dijkgraaf van het rijk van Nijmegen, voor, die het geheel met hem eens was. Pompe's denkbeelden werden sterk bestreden door den doopsgezinden predikant Floh (dl. I, kol. 865), den metselaar-aannemer van Zonsbeek en den advocaat van Hooff (dl. VIII, kol. 821) en door eenige anderen zeer zwak gesteund. De president Schimmelpenninck (dl. IV, kol. 1225), die de zaken, welke verkeerd gingen, dikwijls wist recht te zetten, stelde, toen hij bemerkte,

[pagina 819]
[p. 819]

dat Pompe's voorstel geen kans had aangenomen te worden, een besluit voor, luidende, dat het in te stellen wetgevend lichaam verplicht zou zijn, al zulke voorzieningen omtrent den waterstaat der geheele republiek te maken, welke tot behoud van het bestaande en tot bevordering van de veiligheid noodig zouden zijn. Dit werd zonder oppositie aangenomen.

Al hadden de voorstellen van Pompe dus geen dadelijk gevolg, zoodra de Bataafsche republiek unitarisch werd, begon men er aan te arbeiden, het tot een oppertoezicht te doen komen. Daarvoor werd in de constitutie van 4 Mei 1798 opgenomen, dat er een agent (= thans minister) zou zijn van inwendige politie en toezicht op den staat van dijken, wegen en wateren; reeds 21 Febr. te voren was hij benoemd. Eerst de instructie van dezen agent, 7 Aug. en 31 Oct. 1799 door de beide Kamers van het Vertegenwoordigend lichaam aangenomen en 15 Febr. 1800 afgekondigd, stelde een rijksbestuur van den waterstaat in; daarin was bepaald, dat alle onder beheer der provinciën zijnde werken nu rijkswerken werden, terwijl het oppertoezicht over de waterstaatswerken, geheel in den geest van Pompe, aan den agent en daardoor aan deskundige ambtenaren werd opgedragen. Dit is sedert aldus gebleven.

Op 22 Jan. 1798 behoorde Pompe niet tot hen, die gevangen genomen werden, maar aangezien het reglement, waarop hij een eed had afgelegd, bij de staatsgreep van dien dag buiten werking gesteld werd, legde hij 23 Jan. zijn lidmaatschap der Nationale vergadering neder.

Na den tweeden staatsgreep werd hij bij de verkiezingen van 15 Juli 1798 tot lid van het Vertegenwoordigend lichaam gekozen in het district Schiedam. Hij was steeds lid der Eerste (= onze Tweede) Kamer en was van 5 tot 19 Nov. 1798 president van die Kamer.

Na den derden staatsgreep van 19 Sept. 1801 werd het Vertegenwoordigend lichaam opgeheven met ingang van 17 Oct. Op 3 Dec. 1801 werd Pompe een van de 3 commissarissen, die te zamen de taak van den agent van Oorlog overnamen; zij aanvaardden dit ambt op 7 d.a.v. Op 21 Mei 1803 werden deze commissarissen met ingang van 11 Juni weder door een secretaris van staat voor Oorlog vervangen, maar 10 Juni d.a.v. werd hij tot lid van den raad voor de amerikaansche bezittingen benoemd.

Op 25 Sept. 1806 benoemde koning Lodewijk hem tot lid van het Wetgevend lichaam, waarin hij zitting had voor Holland en na de verdeeling van dit departement ingevolge de wet van 13 Apr. 1807 voor Maasland (ongeveer het tegenwoordige Zuid-Holland).

Na de inlijving bij Frankrijk werd hij weder ambteloos. Hij behoorde nog tot de 600 op 7 Mrt. 1814 benoemde notabelen, die over de nieuwe grondwet moesten beslissen.

In 1818 werd hij in den adelstand verheven.

Hij huwde 17 Aug. 1789 Jacoba Heeneman, geb. 12 Nov. 1767, overl. 7 Jan. 1816, bij wie hij 3 zonen en 2 dochters had, van wie 2 zonen en een dochter jong stierven.

Ramaer


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek (10 delen)


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over A. Pompe van Meerdervoort

  • Johan Christoffel Ramaer