Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9 (1933)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9
Afbeelding van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9Toon afbeelding van titelpagina van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.68 MB)

XML (5.33 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9

(1933)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

[Rosenthal, Mr. Johan Theodoor Hendrik Nedermeijer ridder van]

ROSENTHAL (Mr. Johan Theodoor Hendrik Nedermeijer ridder van), geb. te Kuilenburg 27 Maart 1792, overl. te 's Gravenhage 21 Jan. 1857, was de oudste zoon van Mr. Hans Heinrich Conrad van Rosenthal en Louise Anna Bosch. Hij werd als student te Leiden ingeschreven 23 Sept. 1811 en nadat hij zijn militaire plichten vervuld had, opnieuw 18 Oct. 1814. Hij trok nogmaals, nu als korporaal, uit; zijn korps kwam te laat voor Waterloo, maar vereenigde zich met het zegevierende leger der bondgenooten en drong tot Condé in Frankrijk door.

Hij hield in 1815 een rede in het Latijn, die in den leidschen Studenten-almanak voor 1816

[pagina 885]
[p. 885]

is opgenomen. Hij promoveerde 24 Juni 1816 te Leiden op een dissertatie De servorum Afrorum commercio, eoque recte sublato, nec non de Afrorum servitute penitus tollenda.

Hij zette zıch als advocaat te Arnhem neder en werd 20 Juni 1817 benoemd tot substituut van den officier bij de rechtbank van eersten aanleg aldaar. Op 31 Jan. 1820 redde hij niet ver van de plaats der schipbrug over den Rijn te Arnhem, een 14-jarigen jongen, die door het ijs gezakt was. Op 22 Oct. 1821 werd hij auditeur-militair in het provinciaal kommandement Gelderland.

Hij ging in 1823 wonen op een buitenplaats Rennenenk onder Arnhem, maar keerde in 1830 naar de stad terug.

Van 15 Febr. 1831 tot 30 Juni 1832 nam hij wegens ziekte van den titularis de betrekking van rijks advocaat in Gelderland bij de zijne waar. Op 5 Oct. 1833 werd hij tot lid van den raad der stad Arnhem gekozen en op 21 Oct. 1841 koos de raad hem tot wethouder. Op 7 Juli 1841 werd hij door de Staten van Gelderland gekozen tot lid der Tweede Kamer.

Met het oog op laatstgenoemde verkiezing verkreeg hij 30 Sept. 1841 op zijn verzoek eervol ontslag als advocaat-fiscaal.

In de Kamer behoorde hij tot de vooruitstrevende leden, maar hij was meer een zakelijk dan een politiek man, een hoogstaande persoonlijkheid.

Op 2 Oct. 1841 werd hij benoemd tot lid eener staatscommissie tot herziening van het strafrecht en de rechtspleging der land- en zeemacht.

Op 28 Febr. 1842 was hij rapporteur in de Tweede Kamer over een adres van A.J. van Houten, verzoekende, aan de Nederduitsch-Hervormde Kerk, die wegens de uitbetaling der bezoldigingen en onderhoudskosten van rijkswege eenigszins onder curateele stond, meer vrijheid te geven dan volgens het reglement van 7 Jan. 1816. Van Rosenthal wist in verschillende conferentiën met den minister van Hervormden eeredienst van Zuylen (dl. III, kol. 1522) dezen over te halen, te beslissen in den geest van den adressant, en 1 Juli 1842 kwam een nieuw reglement tot stand.

Hoewel van Rosenthal aan de samenkomst van vooruitstrevende liberalen ten huize van het kamerlid Schooneveld had deelgenomen, plaatste hij zijn naam niet onder het voorstel tot herziening der grondwet van Thorbecke (dl. IV. kol. 1308) en 8 anderen dat 10 Dec. 1844 werd ingediend en hetwelk de Kamer besloot niet in behandeling te nemen.

Daar hij het toch noodig achtte, dat er iets gebeurde, diende hij 25 Nov. 1845 een voorstel in tot wijziging van dat deel der grondwet, dat betrekking had op het bestuur der provinciën. Denzelfden dag werd het uitvoerig door hem in de Kamer toegelicht. In de aldeelingen vond het een zeer slecht onthaal, bij de voorstanders van herziening vooral omdat dit niet het deel der grondwet betrof, dat het dringendst wijziging behoefde. Het gevolg was, dat hij het voorstel 25 Apr. 1846 introk.

Na de herziening der grondwet, die met zijn medewerking plaats had, werd hij 30 Nov. 1848 in het district Arnhem opnieuw tot lid der Tweede Kamer gekozen. Hij bleef dit tot hij 1 Nov. 1849 in het nieuw gevormde kabinet Thorbecke als minister van Justitie werd opgenomen. Menigeen verbaasde zich over die keuze, want hoewel vooruitstrevend op politiek gebied, was hij anti-

[pagina 886]
[p. 886]

revolutionnair op godsdienstig gebied; men zeide: Nedermeijer is liberaal, maar van Rosenthal anti-revolutionnair. Tegelijk was hij een der chefs van de vrijmetselaars, wat toen zeer goed met geloovig Christen samenging. Het is eerst in 1870 en later, dat de confessioneelen zich op aandrang van de Roomsch-Katholieke ultra's en van Kuyper uit de vrijmetselarij teruggetrokken hebben.

Als minister was van Rosenthal, hoewel men hem eerde als bekwaam rechtsgeleerde en welsprekend man, niet gelukkig in de verdediging zijner voorstellen. Op 28 Juli 1850 kwam een wet op het Nederlanderschap, op 5 Aug. 1850 een op het recht van enquête, op 28 Juni 1851 een op de cellulaire opsluiting en op 26 Apr. 1852 een op de afkondiging van algemeene maatregelen van bestuur tot stand, maar deze waren van weinig beteekenis. De herziening der wetboeken werd door hem zoomin als door zijn voorgangers en opvolgers van 1838 tot 1879 tot stand gebracht. Een wetsontwerp op het recht van vereeniging en vergadering, door hem ingediend, werd in Juli 1851 behandeld. Het Kamerlid Poortman diende daarop 26 amendementen in, die de wet van preventief repressief maakten; van Rosenthal was zoo zwak, zich daartegen niet te verzetten, maar de vergadering achtte deze wijzigingen van zoo ingrijpenden aard, dat met 33 tegen 26 stemmen besloten werd, een nader onderzoek in de afdeelingen te houden. Op 23 Juli werd tot uitstel der beraadslaging besloten en daarna is het ontwerp onder van Rosenthal's ministerie niet weder behandeld.

Op 4 Mei 1852 diende hij het ontwerp eener wet op de rechterlijke organisatie in. Art. 1 daarvan werd 14 d.a.v. met 44 tegen 15 stemmen verworpen. Nu begreep van Rosenthal, dat het hem voortaan onmogelijk was, met de Kamer samen te werken en hij verzocht ontslag als minister, dat hem 15 Juli eervol verleend werd.

Hij heeft, ook met het oog op zijn gezondheid (hij was altijd van een zwak gestel), verder geen openbare betrekkingen bekleed. Wel heeft hij in den zomer van 1855 namens den grootmeester-nationaal der vrijmetselaars, prins Frederik, een missie naar Parijs vervuld om te onderhandelen over een voorstel van den franschen grootmeester-nationaal, prins Murat, tot nauwere aaneensluiting der loges uit verschillende rijken.

Hij werd in 1852 lid van de Maatschappij der Ned. Letterkunde te Leiden.

Hij huwde 28 Aug. 1823 Jeannette Wilhelmine baronesse van Eck van Overbeek, geb. 23 Juni 1802, overl. 9 Juni 1851, bij wie hij 2 zonen en 4 dochters had.

In 1834 werd hij in den adelstand verheven met het praedicaat ridder.

Hij schreef: Beschouwingen over den financieelen en staatkundigen toestand des vaderlands, in verband met de voorgestelde belasting op de bezittingen (anoniem) (den Haag 1844); Het geslacht van Panthaleon in den slag bij Walef, naar een onuitgegeven familieverhaal in Nijhoff's Bijdragen voor vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde, 10e deel (1856), blz. 32; Het strafgeding tegen Johan Messen en Dirk van Ruyven, naar oorspronkelijke bescheiden toegelicht in hetzelfde deel, blz. 195; Geheime brieven van de gezanten Beverwijk en Nieupoort aan den raadpensionaris Johan de Witt ook in hetzelfde deel, blz. 285.

Zie: Handelingen Maatschappij d. Ned. Letterkunde 1857, blz. 55.

Ramaer


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek (10 delen)


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over Johan Theodoor Hendrik Nedermeyer ridder van Rosenthal

  • Johan Christoffel Ramaer