Chronyck van de onderganc der tyrannen (1619) I; daarin wordt Fortuyn beschreven als een vroom man, scherp van verstand, op de hoogte van ‘de scheepvaart en de water-wetten’, tevens als een boekenliefhebber en een ‘broeder int ghelove’.
Na zijn dood verzamelde zijn zoon Pieter Simonsz. Fortuyn zijn gedichten en gaf ze uit o.d.t. Geestelijck lietboeck genaemt de basuyn, door wijlen Symen Iansz. Fortuyn (Amsterdam 1626, bij Jacob Aertsz. Colom). Deze bundel, die vrij zeldzaam is (exx. in de Doopsgezinde bibl. te Amsterdam en de bibl. van de Mij. der Ned. Letterkunde te Leiden) bevat een voorrede van Pieter Jansz. Twisck, benevens lofdichten van Colom (dl. IX, kol. 156), Pieter Simonsz. Fortuyn en Jan Volckertsz. (zie art. in dit dl.). De gedichten, waaronder talrijke naamverzen, hebben zeer weinig poëtische waarde; men vindt enkele er van onder de zinspreuk van den dichter (‘t Mist wel meer’) in latere liedboekjes overgenomen, o.a. in 't Kleyn Hoorns liet-boeck (Hoorn 1644), 't Kleyn Lusthofje van H. Zoeteboom (1649) en 't Lusthofje Sions (Hoorn 1668). Buitendien vindt men reeds een gedicht van zijn hand op blz. 675 van Sommighe leerachtighe geestelijcke liedekens (Hoorn 1626).
Behalve een zoon Pieter had hij een dochter Reynsje (Renske), die 6 Nov. 1610 op 22-jarigen leeftijd ondertrouwde met den graankooper Jacob Jansz. Hop; van hen stamt het amsterdamsche regentengeslacht Hop af. Blijkens opdrachten zijner gedichten waren Giertie, Pietertie en Aertie eveneens dochters van Simon Fortuyn.
Een zuster van Fortuyns moeder, Geerte Wichersdr. Ramp, huwde met Cornelis Jansz. Geelvinck. Hun zoon was de burgemeester Jan Cornelisz. Geelvinck (dl. VI, kol. 546).
Zijn portret is gegraveerd door J. Matham.
Zie: P.J. Twisck, Chronyck (1620) II, 1494; De Navorscher (1856) V, 222, 292; J.A. van der Chijs, De stichting der Vereenigde O.I. Compagnie (1856), 55; Ned. liederen uit vroegeren tijd, uitg. door J.H. Scheltema (1885), 338, 346, 351, 352; J.G. Frederiks en F.J. van den Branden, Biographisch woordenb. der noord- en zuidned. letterkunde, 2e dr. (1892), 256; J.E. Elias, De vroedschap van Amsterdam (1902) I, 300, 355 (1905), II, 739; C.P. Burger Jr., Amsterdamsche rekenmeesters en zeevaartkundigen (1908), 82.
Wijnman